Wij gaan nog verder.
Als de ziel, zooals zekere denkers beweren, nooit zonder lichaam kan zijn, is het dan, alles wel beschouwd, niet eenvoudiger ze gewoonweg stoffelijk te noemen?
Men behoeft zich over deze ‘materialistische’ opvatting niet ongerust te maken, daar immers, zooals wij in ‘Die andere Seite des Materialismus’ hebben aangetoond, het materialisme als zoodanig geenszins de ontkenning van het voortbestaan der ziel in zich sluit.
Het hoofdstuk ‘Ideoplastie’, p. 134-193, handelt over verschijnselen als stigmatisatie, verzièn, teleplasmas (materialisaties) en bepleit sterk het neo-vitalisme, zooals het door H. Driesch e.a. wordt verkondigd.
O.i. zijn de materialisaties - teleplasma is eene ongelukkige uitdrukking - echter nog niet boven allen twijfel verheven en zeer zeker zouden wij niet op de onderzoekingen van bijv. Crawford willen bouwen.
Ook lijkt het ons geen gelukkige greep van H. Driesch, wiens groote verdiensten wij overigens gereedelijk erkennen, de onduidelijke aristotelische uitdrukking ‘entelechie’ weer te hebben gebruikt.
Wij volstaan verder met op te merken, dat het vitalisme niet met iederen vorm van materialisme in strijd behoeft te zijn.
In het hoofdstuk ‘Psychoanalyse, Psychosynthese, Parapsychologie en Godsgeloof’, p. 194-250, zet de auteur o.m. uiteen, hoe Freud het godsgeloof ontstaan acht uit 's menschen streven naar geluk, gepaard aan de ‘Vatersehnsucht’ en monistische tendenties en met medewerking van de het archaïsche denken zoozeer eigen neiging, natuurkrachten te verpersoonlijken, p. 197 vlg.
De auteur bestrijdt Freuds hypothese, die veel te simplistisch is, p. 199, en komt, na allerlei beschouwigen over mediumniteit, genialiteit, profetie tot de slotsom, dat in het licht der moderne psychologie het godsgeloof gebleken is geen illusie te zijn, p. 248.
Dr. W.H.C. Tenhaeff's bezwaren zijn niet ongegrond, maar men bevindt zich in dezen op een zeer moeilijk gebied, waarop, zooals wij het in D. and. Seit. d. Mat., p. 36, hebben opgemerkt,