Louis Couperus, Geertje van Johan de Meester, Jaapje, Jaap, en Jacob van Jac. van Looy, Bernard Bandt en Helene Servaes van Herman Robbers, Rika van Anna van Gogh-Kaulbach, Helene Marveil van R. van Genderen Stort.... och, iedere literatuurliefhebber kan deze lijst tot in het oneindige aanvullen.
In het buitenland werd deze methode ook overmatig gevolgd. Denk maar eens aan mevrouw de Staël (Delphine, Corinne), Bettina von Arnim (Die Günderode), Stendhal (l'Abbesse de Castro), R.D. Blackmore (Lorna Doone), George Moore (Ester Waters), Jules Verne (Michaël Strogoff), Captain Marryat (Jacob Faithful), Peter Simple, Percival Keene, Frank Mildmay, Florence Barclay (The Mistress of Shenstone), Selma Lagerlöf (Gösta Berling), Tolstoi (Anna Karénine), George Dumaurier (Trilby), Currer Bell (Jane Eyre), Fanny Burney (Evelina) en Dickens!
Dickens, zooals ons bekend is uit zijn brieven, bracht menig uur door, zwoegend op zijn titels. Het heeft hem maanden van moeitevol peinzen en overleg gekost, om eindelijk te besluiten tot zijn titel: A Tale of two cities, en de keuze van Martin Chuzzlewit's naam was een meesterstukje van zorgvuldig overdenken.
Hij begon met Sweezleden; dit werd Sweezleback, toen Sweezlewag, daarna Chuzzletoe. Toen achtereenvolgens Cuzzleboy, Chubblewig, Chuzzlewig, om ten slotte definitief te worden Chuzzlewit. Er zijn critici, die beweren, dat deze roman nooit het thans bereikte succes zou hebben behaald, zonder den naam Chuzzlewit.
Dombey and Son, Nicolas Nickleby, Little Dorrit (in het Hollandsch verkeerdelijk vertaald als Kleine Dora, daar Dorrit de achternaam van het bedoelde persoontje is), ik behoef geen verdere titels te noemen, iedereen kent ze.
Met David Copperfield heeft Dickens ook veel moeite gehad. Toen deze geschiedenis zich in hem begon te vormen, schreef hij uit Brighton:
‘My mind running like a high sea on names, - not satisfied yet.’
En het proces der keuze van titels voor zijn bladen was