| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint. (1812-1886.)
Zou ik, na zooveel buitenlandsche vrouwen te hebben behandeld, ook niet in de kolommen van De Nieuwe Gids, een eeresaluut brengen, aan Haar, die onze grootste romancière was, is en blijft?
Ik was nog heel jong, toen ik mevrouw Bosboom begon te lezen, en het eene boek na het andere van haar ter hand nam, en het niet weg legde, voor ik de lectuur geheel beëindigd had. Ik schreef zelfs verschillende periodes van haar over (omdat ik de boeken niet in eigendom had, maar ze leende uit de Bibliotheek van den Protestantenbond, waar haar geheele oeuvre aanwezig was), en één zinsnede was mij vooral dierbaar; (het was uit Het Huis Lauernesse, en ik was toen dertien jaar!!):
‘Hebt uwe hersenschimmen lief, gij vrouwen; als ze teleurstellingen worden, betaalt gij ze zeker duur, - maar hebt ge ze dan toch niet genoten?’
Het mooiste werk van mijn geliefde schrijfster vond ik De Graaf van Devonshire, - en nu, na zooveel jaren, haar romans in mijn gedachten nagaande, moet ik erkennen, dat mijn keuze niet zoo slecht is geweest. De Graaf van Devonshire is een kleurig, levendig en bewogen boek; de dramatische tafereelen zijn binnen de grenzen van een natuurlijk gebeuren gehouden; en het is dikwijls in mij opgekomen, of van dit werk niet een uitstekend, boeiend tooneelspel zou te maken zijn?
De Graaf van Devonshire was mevrouw Bosboom's eerste groote roman. En wat zegt zij er zelve van?
‘Wat was ik gelukkig onder het schrijven, hoe leefde ik dubbel, ja, driedubbel! De dagen waren te kort, ik knoopte er nachten bij aan, ondanks de waarschuwingen van vader. Ach! ik kon toch niet slapen; het leefde alles voor mijn geest.
| |
| |
Elisabeth en Devonshire en Maria, - ik leefde met hen en in hen, en het kon mij overigens niet schelen, wat er om mij voorviel. In eigenlijken zin, - niet in dien van het Evangelische lied, - was voor mij het “Hier beneden is het niet”, waar geworden. De holle groote bovenkamer met een witten muur, de groote antieke kast en schoorsteen was mijn wereld, mijn oase, mijn Patmos. Ik zag noch hoorde iets van 't geen mij vroeger had bedroefd en geërgerd.... Ik had mijn schat in mijzelve....’
In haar voorwoord van den roman zegt zij, dat zij niet een ‘navolgster van Scott’ heeft willen zijn, en dat is zij ook niet, zij is volkomen oorspronkelijk en individueel. Evenwel is het merkwaardig, dat Walter Scott zulk een ontzaglijken invloed op de geesten heeft gehad, want men bespeurt zijn inwerking overal: bij Charlotte Brontë, bij Elisabeth Barrett Browning, bij Jacob van Lennep, enfin, bij de meest verschillend aangelegde schrijvers. Wij-van-heden kunnen dat niet meer zoo goed begrijpen, ook al genieten wij óók nog wel van Ivanhoe en The Talisman, enz. enz. Wij hebben een andere scholing dan de romantische, namelijk de realistische.
Deze eerste roman werd een succes, en beleefde in een ommezien drie drukken. In Amsterdam wilde ieder haar zien, men vleide haar, men ‘tilde haar bovenmate’, men schreef haar ‘zotte briefjes’, en toen zij terugkeerde naar Alkmaar was zij ‘afgemat, ziek en halfdood.’
Een prettige kennismaking was die met Potgieter:
‘Dat is wel de aangenaamste letterkundige, dien ik ontmoet heb. Zooveel smaak, zooveel oordeel en zooveel kennis. Hij is geheel zooals hij schrijft....’
Potgieter was de ‘vriend harer jeugd’ en is tot aan haar ouderdom ‘de trouwe, hartelijke vriend’ gebleven. Geen wonder! Potgieter was een man uit één stuk, hij was een diepe, zuivere natuur en van een volstrekte noblesse. En toen hij eens toevallig had vernomen, dat de Bosboom's in moeilijkheden zaten, reisde hij van Amsterdam naar den Haag, om te vragen, of hij hen ook helpen kon! Uit zijn correspondentie leeren ook de lateren zijn prachtig, loyaal karakter kennen en liefhebben.
| |
| |
Voor haar eerste novelle Almagro in De Gids ontving mevr. Bosboom als honorarium.... zes gulden per vel. Zij kocht er een lessenaartje voor, en op de Letterkundige Tentoonstelling in het Gebouw van den Gemeenteraad te 's-Gravenhage in het jaar 1923, ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig regeerings-jubileum der Koningin, was dit lessenaartje aanwezig en werd door alle bezoekers, ook door onzen Prins Hendrik, met interesse en piëteit bekeken.
De Delftsche Wonderdokter maakte ook veel indruk op mij; het oogenblik, waar Graswinckel, onder de boot, eenige oogenblikken op de grens van leven en dood vertoeft, is mij onvergetelijk bijgebleven. Maar, vreemd. Majoor Frans heeft mij nooit bizonder kunnen bekoren. Ik voelde er iets geforceerds, iets onnatuurlijks in, en vele avonturen er uit zouden het uitstekend doen op de film. Ik erken, dat het voor mevr. Bosboom moeilijk moet zijn geweest een geheel nieuw genre van literatuur te gaan beoefenen en vandaar dan ook misschien, dat de schrijfster in dit boek geen maat heeft weten te houden en haar gewone, rustige, harmonische evenwicht verloor, en dat het boek op vele plaatsen is, wat de Engelschen noemen ‘overdone’.
Majoor Frans zag in Januari 1874 het licht in het tijdschrift ‘Nederland’. En algemeen werd toen gesproken van der schrijfster ‘tweede jeugd’. (Zij was toen ruim zestig jaar.) Zimmerman, redacteur van De Gids, schreef, dat er met dezen roman een nieuw licht was opgegaan over mevr. Bosboom's talent. En hij prijst haar psychologie, de frischheid harer conceptie en den rijkdom harer fantasie. En vooral had dit boek verdienste om ‘de kennis welke er doorstraalt van het maatschappelijk leven in onzen tijd met al zijne vooroordeelen en scheeve verhoudingen.’ Ja, inderdaad! men moet dezen roman beschouwen in het kader van den tijd, waarin hij ontstond! Tegenwoordig zou een meisje als Francis met haar ‘cavalière manieren’ en mannelijke denkbeelden stellig niet meer als excentriek worden beschouwd!
Majoor Frans behoorde weldra tot de populairste boeken, die in die periode verschenen en behaalde al heel spoedig den achtsten druk. (De gelijkenis van Majoor Frans met Walter Scott's Diana Vernon is een toevallige, ofschoon zeer merkwaardige literaire coïncidentie; mevr. Bosboom kende deze figuur volstrekt niet, en
| |
| |
eerst toen zij na haar zeventigste jaar Rob Roy opsloeg, ‘herkende zij in Diana Vernon in de karakterteekening zooveel familietrekken met Majoor Frans, dat zij er van schrikte.’)
Het boek werd in het Fransch, Duitsch, Engelsch en Amerikaansch vertaald en er zullen weinig belangstellenden in literatuur in Nederland bestaan, die Majoor Frans niet hebben gelezen!
Mevrouw Bosboom heeft van de zijde der critiek tijdens haar leven veel pleizier beleefd en hoezeer ook het publiek haar waardeerde, blijkt uit de unieke huldiging in het openbaar, haar op haar zeventigsten verjaardag bereid, aan welk feest vrijwel alle artiesten en ook haar lezers, op grandiose wijze hebben deelgenomen.
Mevrouw Bosboom heeft voor altijd haar plaats veroverd in onze letterkunde en niet het minst in onze harten. Men moet van deze schrijfster houden, haar hoogachten en vereeren, om haar respect afdwingende oprechtheid en haar volkomen toewijding aan haar werk, die haar de woorden in de pen gaven:
‘Door de hulpe Gods mag ik vrij en fier de oogen opslaan en iedereen ferm in het aangezicht kijken. Dat zal wel de oorzaak zijn, waaruit ik zekere stoutheid put, om zonder menschenvrees mijn gevoelen te zeggen waar ik meen, dat het noodig is.’
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
| |
Jan Eigenhuis en Albert Schweitzer.
Den 26en Mei 1936 bereikt een onzer bescheidenste en toch zeer verdienstelijke literatoren den zeventigjarigen leeftijd.
Wij bedoelen den schrijver J. Eigenhuis, die, als redacteur van het weekblad ‘Eenheid’, een eigen kring om zich heen heeft gevormd en die in zijn romans en novellen een specifiek Hollandsch karakter vertoont, dat elken vaderlander weldadig aandoet. Kennis van het volksleven en van het volkskarakter, van de vrije natuur, het Hollandsch landschap en het Hollandsch bedrijf, blijkt uit al zijn werken. Meen echter niet, dat Eigenhuis' belangstelling zich uitsluitend tot zijn eigen land bepaalt. Het tegendeel is waar. In zijn tijdschrift plaatst hij artikelen van de meest verschillende soort, omdat hij zich interesseert voor alle
| |
| |
uitingen van 's menschen geestelijk zijn, op welke tegenstrijdige manieren zij zich ook soms openbaren, en zoo geeft hij zijn aandacht aan de opvattingen van theosofen zoowel als van vrijmetselaren, van Buddhisten, Joden of Christenen, als van spiritisten of anthroposofen. Het is deze ruimheid van begrip, die zijn weekblad steeds leesbaar houdt, want van de meest verschillende levensstroomingen blijven wij op de hoogte, daar ‘Eenheid’ de weerspiegeling geeft van wat er woelt en werkt in het maatschappelijke en geestelijke leven, zoowel in Nederland als daarbuiten. Het ideaal van Eigenhuis is: eenheid onder de menschen te brengen, en voor zijn deel draagt hij daartoe bij door zijn gestadige arbeidzaamheid en zijn alle dingen onderzoeken, waaruit hij dan het goede behoudt.
Dat een rustig-beschouwende, zich steeds met onder- en bovenstroomen bezig houdende geest als Eigenhuis zich aangetrokken zou gevoelen door den humanitairen, veelzijdigen Albert Schweitzer, die tegelijk doctor in de theologie, in de philosophie en de medicijnen is en die zijn arbeidsveld heeft in aequatoriaal Afrika, is geen wonder, want Schweitzer is een der universeelste en aantrekkelijkste temperamenten van onzen tijd. Het is vooral zijn groote menschelijkheid, die ons treft en charmeert, en als ooit iemand leeft met zijn woord en zijn daad naar zijn overtuiging, dan deze man, die zijn geheele bestaan aan zijn idealen dienstbaar maakt.
Wij hebben het aan den heer Eigenhuis en zijn echtgenoote te danken, dat Albert Schweitzer algemeen bekend kon worden in Nederland. Niet alleen vertaalde hij (met zijn vrouw) Schweitzer's Uit mijn leven en denken (waarin wij een volledig overzicht krijgen van de jeugd, de jongelingsjaren en den volwassen leeftijd, zijn studie en zijn werk, zijn reizen en zijn verblijf in het oerwoud, zijn muzikale bestrevingen en zijn voorlezingen aan de Universiteit, van deze begaafde persoonlijkheid) en ook: Schweitzer's De wereldbeschouwing der Indische denkers (de leer der Oepanishads, de Samkhyaleer, het Jinisme, het Buddhisme, het Brahmanisme, de Baghavad Ghita en nog veel, veel meer), doch om den interessanten Elzasser nader bij ons volk in te leiden, schreef hij een boek: Albert Schweitzer, dat dezen ‘theoloog-philosoof-musicus-arts-zendeling’ ten voeten uit teekent.
| |
| |
Met een groote gevoeligheid en een fijn begrip stelt hij ons Schweitzer voor oogen; hij geeft een beeld van diens persoonlijkheid; schetst ons dan zijn zendingsarbeid; doet ons zijn theologische werken kennen en beschrijft hem als wijsgeer en als musicus. Deze man ‘vol kinderlijk zachten heldenmoed’ heeft zijn volledige sympathie, en daarom vermocht Eigenhuis ons deze voortreffelijke karakterstudie te geven.
Schweitzer zoowel als Eigenhuis zijn beiden zeer ruim in hun opvattingen; zij hebben iets mystisch' en iets profetisch'. En vandaar hun samenstemming, vandaar de ‘Anklang’, die Eigenhuis bij Schweitzer vindt.
Albert Schweitzer geniet, men weet het, een groote populariteit, vooral onder de jongeren van alle landen.
Waarom? Omdat hij modern is in den ruimsten zin van het woord, en toch, wat hij het goede in het van ouds bestaande oordeelt, niet loslaat. Hij geeft hoop op de toekomst van het menschelijk geslacht, dat het in den loop der tijden nobeler en humaner worden zal. Hij is een zoeker naar de waarheid en schroomt niet onomwonden zijn opinies te kennen te geven. Hij noemt, zooals de Engelschen zeggen, a spade a spade, en is onafhankelijk genoeg om alle verkeerdheden, die hij ziet en alle twijfelingen, waaraan de mensch ten prooi kan zijn, ronduit bloot te leggen. Hij heeft zich vrij geworsteld uit de beklemming van conventioneele bekrompenheid, haalt vele heilige huisjes omver, maar.... laat ons niet zonder hoop en houvast; hij sterkt en steunt en wekt op; hij is blijmoedig en ernstig en brengt de opvattingen, die hem verstandig lijken, in zijn leven, omgang met anderen, en zijn geschriften, in practijk.
Ziehier het geheim van zijn succes. Indien hij afbreekt, hij bouwt ook op, indien hij u iets afneemt, hij geeft u er iets anders voor in de plaats; hij laat u niet eenzaam en berooid in de kou, hij geeft u de warmte van zijn kracht, den troost van zijn woord, de hoop van zijn eigen overtuiging.
Wij zijn den heer Eigenhuis dankbaar voor zijn bemoeiingen om Albert Schweitzer tot een figuur in ons midden te maken. Maar tevens huldigen wij hem, bij zijn zeventigjarig jubileum, als de mensch vol humane goedheid en innerlijken vrede en de schrijver van rustige, realistisch-idealistische romans, die een aanwinst zijn voor onze vaderlandsche literatuur.
N.G.
|
|