| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Naar aanleiding van de oude Duitsche regeeringsmanier om gaarne, in wat men voorheen het ‘Europeesche concert’ noemde, een wanklank te doen hooren, is hier vroeger de opmerking gemaakt, dat er een manier is om gelijk te hebben, waarbij alle onpartijdige beoordeelaars afkeurend het hoofd schudden en denken: ‘wat is dat weer onhandig en onverstandig.’
Is er buiten Frankrijk, de moedige en toch zoo bangelijke natie, wel een evenwichtig-denkend beoordeelaar, die niet overtuigd is, dat het Tractaat van Versailles een gemeenschappelijk op het Duitsche volk bedreven misdaad was van door oorlogswraakzucht verblinde zoogenaamde staatslieden? De brave president Woodrow Wilson dacht in zijn door onwetendheid verkernde melk-en-honig geestesverwarring, in dat gezelschap dat hij ‘Onze Lieve Heer’-zelf was. Aan handen-en-voeten-gebonden, vastgelegd aan astronomisch-berekende geldelijke boeten, werd het overwonnen volk gescholden, geslagen, beroofd, gemarteld, en kon het heengaan als een schim van wat het nog slechts enkele jaren te voren geweest was. Maar Duitschland sterft niet. Duitschland zal wel immer het trotsche, eigendunkelijke, afstootende en toch zoo eerbiedwekkende land blijven, dat het sinds welhaast twee-en-een-halve eeuw is. Het wist zijn geslagen wonden zoo niet te heelen, dan toch te bedekken; de een na de ander genas. Alleen die eene wonde in zijn volksheil bleef zeer doen, etterde in zijn trotsch zelfbewustzijn. Al scheen het haar bij het toegejuichte Tractaat van Locarno, vrijwillig door zijn afgevaardigden onderteekend, te willen vergeten: het verbod om zijn schoone Rijnstreek met zijn beminnelijke wijnbouwende bevolking in staat van verdediging te brengen. Terwijl het mettendag sterker wordende Frankrijk, in het bijzonder in de aangrenzende landouwen, welke het na den oorlog tot zich getrokken had, zich dermate door forten, legermacht en geschut kon verstalen, alsof het boven het ongewapende
| |
| |
land aan genen kant van den Rijn een schimachtige heermacht waarnam, bestaande uit legioenen van Germaansche Wodancavalerie. Maar toen naderde het middaguur van Zaterdag 7 Maart 1936 en verkondigde Adolf Hitler, ‘Führer’ en kanselier van het Derde Duitsche Rijk, in een inderhaast bijeengeroepen Rijksdagvergadering, dat hij bevel had gegeven deze oogenschijnlijk onheelbare smaadheid, 't is waar bij het Tractaat van Locarno door Duitschlands afgevaardigden met berusting gedragen, voortaan uit het Duitsche bewustzijn weg te doen door ‘Vader Rijn’ opnieuw te militariseeren. Op het oogenblik, dat hij aldus sprak, reed een Duitsche troepenmacht, toegejuicht door de bevolking, Keulen binnen, benevens eenige andere ‘symbolische’ plaatsen.
Hevige ontsteltenis, brandende verontwaardiging, groot misbaar bij het door zijn ongekende overwinning voor de toekomst bang geworden Frankrijk, dat, sinds lang balanceerende op het gevaarlijke Communistische koord, pas gewaardeerden bijstand temeer meende gevonden te hebben in een accoord met Soviët-Rusland. Het communistische streven bezielt ontelbaren over de geheele wereld, maar Adolf Hitler ziet er het Beest der Apokalyps in, dat nu met Frankrijk vereenigd, in de toekomst ook uit het Westen de veiligheid van zijn land en volk bedreigt. Hij achtte dit verbond van het tot het Communisme neigende Frankrijk met het reeds voor deze bezieling gewonnen Rusland, steeds machtiger, steeds dreigender, een directe verbreking van het Locarno-tractaat. Althans zoo gaf hij voor om daar van zijn kant tegen in te gaan. En ziedaar waarom Europa, zoo niet heel de wereld, sinds een paar weken het oorlogsgevaar dermate dreigend ziet worden, dat ook de Nederlandsche regeering zich, hoewel op vaderlijk-geruststellende wijze, gedwongen ziet een eersten maatregel te nemen tot verdediging onzer nagenoeg onverdedigde grenzen. Laat ons hier dadelijk vaststellen, dat er alle waarschijnlijkheid is, dat de alom gevreesde ramp zich niet zal verwerkelijken. Maar of zij niet een duurzaam latent gevaar zal blijven is een andere vraag, tenzij men door zelfoverwinning geneigd is in te gaan op Hitlers vredesvoorstel om voor een kwarteeuw met Frankrijk, België en, desgewenscht - maar de Nederlandsche regeering zal het nièt wenschen en nog minder aanvaarden - ook met ons een tractaat van vrede en vriendschap te sluiten, waarbij de gemeenschappelijke
| |
| |
grenzen en het gemeenschappelijk volksbestaan wederkeerig zullen worden geëerbiedigd. Maar het ‘vodje papier’ van België's neutraliteit?
Men mag zeggen, dat Hitlers gelijk om te doen wat hij 7 Maart deed door rustig-denkende menschen, ook in het meer dan ooit machtige, en, goddank, voor den vrede werkende Engeland, algemeen wordt erkend. Zijn gelijk ligt er zóó bovenop, dat zelfs de lieflijk-gekleurde ‘Haagsche Post’ altijd, waar het Duitschland en Italië betreft, door een zwarte bril kijkende, er zijn overmatig beschermde oogen niet voor kan sluiten. ‘Wij kunnen ons levendig voorstellen, aldus blaast de Postiljon zachtekens uit, dat menigeen het verdwijnen van deze laatste beperkende bepaling (de démilitarisatie van het Duitsche Rijngebied) voor de militaire souvereiniteit van Duitschland met opluchting heeft begroet, ook al werd voor den eersten keer een vrijwillig gesloten en door Hitler zelf uitdrukkelijk erkend verdrag, daarmede geschonden. Een punt van toekomstige spanning is er mede uit den weg geruimd. Wij zijn weer nader gekomen tot een toestand in Europa, waarbij niemand zich tekort gedaan hoeft te voelen onder de groote mogendheden.’ Doch wanneer dan vrijwel ieders onpartijdig oordeel Hitler op dit oogenblik gelijk geeft, dan blijven toch de meeste er het hoofd bij schudden, en zeggen: ‘er is een tactvoller manier om tot zijn recht te komen. Een vuistslag, een voetschop, een cynisch verbreken van een vrijwillig aangegane overeenkomst is allerminst het ‘suaviter in modo’, waarop men zijn ‘fortiter in re’ kan bewijzen.
Maar ook Frankrijk heeft gelijk, doch zijn halstarrigheid om Hitlers Derde Rijk ook in dit geval te willen vernederen, doet velen, die het gelijk geven, het hoofd schudden. Het schijnt wel alsof een volk, naarmate het sterker wordt in bewapening, in gezond verstand en tact verzwakt. De manier, waarop zijn honderdste ministerie in Parijs, en zelfs in Londens rustige Downingstreet tegen Hitler en Duitschland raasde, beroofde het van veler sympathie, wier genegenheid het sinds zoovele tientallen jaren om zijn beminnelijke eigenschappen van weleer had gewonnen. Als de minste voldoening voor zijn uit het evenwicht geslagen nationale rust eischte het, dat Hitler, zoo niet zijn woord dan toch zijn daad zou herleiden tot een ‘symbolische’ bewapening, en het
| |
| |
Nederlandsche volk, bijvoorbeeld, weet, onheilspellend genoeg, beter dan eenig ander wat men daaronder kan verstaan. Maar met 35.000 man troepen zonder verdere mechanische bewapening, waarmee de militaire legerleiding deze onbeschermde Duitsche grenzen wil versterken, kan men moeilijk anders spreken dan van symboliek. Ofschoon Duitschlands legermacht in het Rijngebied in de geprikkelde Fransche vrees-fantasie reeds tot 250.000 man met zwaar geschut waren aangegroeid. Beide regeeringen dus hadden gelijk. Maar als men door de radio den Nederlandschen Eersten minister Dr. H. Colijn beluisterde, voelde men zich opgelucht door de erkenning, dat er een andere manier van gelijk hebben is. Deze steekt zoo voornaam boven het Duitsche en Fransche gelijk uit, als een Platonische redeneering boven een ruzie van kaaisjouwers.
Men kan zich niet aan de gedachte onttrekken, dat het oorlogsgevaar voor Europa op den huidigen dag veeleêr komt van het sterk bewapende Frankrijk. In vrouwelijke vrees en door zijn verdeeldheid, tast zijn onberekenbare staatkunde in den blinde naar wederzijdsche bescherming aan allen kant. Behalve juist dààr waar het moreele versterking zou kunnen vinden, den Duitsche. Eer bij Frankrijk ligt het oorlogsgevaar dan bij het opnieuw tot krachtsbewustzijn herleefde, maar ernstiger gestemde Duitschland, dat telkens en telkens opnieuw de hand der verzoening naar Frankrijk en België uitsteekt. Zeer terecht zoekt dit moreelen stut bij Engeland, waar het gezond verstand ook wel eens op den loop gaat, doch oogenblikkelijk terugkeert, zoodra een onweer dichter bij honk dan de Middellandsche Zee dreigt in te slaan. Dat men dit vaststelle: Duitschland, het is waar, had het vrijwillig erkende Locarno-pact geschonden. Doch wat het tegelijk daarmee voorstelde: de onschendbaarheid der grenzen voor een kwarteeuw door een nieuw non-agressiepact, medegegarandeerd door Engeland en Italië, zou men een herschepping kunnen noemen van dit geschonden pact, zonder het Duitschland kwetsende verbod van militaire versterking van een belangrijk grensgedeelte van zijn nationaal en kostbaar gebied.
Er is nog veel te schrijven over deze vlak bij het oorlogskruit brandende quaestie. Mettendag wordt 's werelds ontwikkeling verwarder en gevaarlijker. Gelukkig dat het gezond verstand in de algemeene verwarring een lichtstraal deed schijnen: op aan- | |
| |
moedigend verzoek van Engelsche zijde zond de Duitsche regeering haar onderhandelaars naar Londen, ofschoon daar de Fransche minister Flandin als een moderne donderende Jupijn zijn bliksems uitzond door het onheil-zwangerende uitspansel. Men hoopte dat het er misschien in zou willen toestemmen, dat het Haagsche Hof van Internationale Justitie zijn verlossend woord zou spreken in het geschil tusschen Frankrijk en België ter eenre en Duitschland ter andere zijde, in dien zin dat het Fransch-Russische verbond voor Duitschland geen reden had behoeven te zijn om het Locarno-verdrag door zijn bewapening van het Rijnland, zijn onbestreden grondgebied niettemin, te verscheuren. Maar wat zal Frankrijk doèn, indien het Haagsche Hof eens Duitschland gelijk geeft?
Intusschen hebben de rechters in Londen, om de zenuwachtige Fransche ministers te bevredigen, het geval nog erger gemaakt door over Duitschland een doemvonnis uit te spreken, bevattende o.a. het denkbeeld opnieuw een internationale legermacht op Duitsch gebied te leggen, waarin niemand dan zij in Frankrijk, die er verantwoordelijk voor zijn, kan berusten. Nog steeds blijft het dus een vraag hoe dit geval zijn oplossing zal vinden?
Bij dit West-Europeesch geschil houdt de brave Negus-negesti van Ethiopië in zijn strijd tegen niets-ontziend Italië zijn hart vast. Nog zoo kort geleden wist hij alle gevoelige zielen ter wereld te bewegen om tekeer te gaan tegen dat misdadige Italië, onder den snooden Mussolini, dat het onschuldige Abessynië aanviel met het doel het als staatkundige rariteit uit te wisschen uit Afrika's landkaart, en er, ondanks dat de natuur van land en volk zulk voornemen schijnt te willen beletten, er een door Mussolini's Italië behoorlijk geadministreerd protectoraat van te maken. De Negus is bedroefd. Zelfs de Geneefsche Volkenbond schijnt hem los te laten. Of liever: deze uitnemende schepping van op onwetendheid gegrondvest Noord-Amerikaansch idealisme, dat waarschijnlijk tot voor kort nooit vernomen had, dat er ergens ter wereld een Ethiopië, anders genoemd Abessynië, met zijn wild gedierte en van peper en rauw vleesch levende woeste speermannen onder een archaïsch-voorwereldlijk bestuur bestond, de Volkenbond werd plotseling bezig gehouden door het oorlogsvuur in eigen nabijheid. En de overweldigende legermacht van
| |
| |
Italië, zich nauwelijks storende aan den barren natuurlijken tegenstand van het land, rolde voort. Nu rekent de bedroefde Negus nog slechts op de aanstaande regens om het binnendringende vijandelijke leger weg te spoelen, zooals eens de legermacht van den snooden Pharoa werd weggespoeld door de Roode Zee, toen de Joden hun geredde hielen aan genen oever gelicht hadden. Hij is bereid om vrede te sluiten met Mussolini. Op voorwaarde, dat de ‘Duce’ alles, àlles goed maakt, zijn leger tot den laatsten man terug trekt, astronomisch-berekende schadevergoeding betaalt, en aan den nog aan geen nederlaag denkenden Negus-negesti zijn excuus aanbiedt, onder belofte dat hij het nooit meer zal doen. Er is toch nog altijd eenige humor in het leven.
Maar de glimlach daarover verdwijnt van naar humor dorstende lippen in ons, in het bijzonder ook van andere zijde dan Duitschland, méér nog dan van die zijde bedreigde land, indien men denkt aan den zelfs de machtigsten bedreigenden weerwolf in het Verre Oosten, Japan. Dit schoone eilanden-rijk, bewoond door kleine, zwartharige, steeds maar buigende en glimlachende, complimenteuze menschen is ontwaakt door het moderne lawaai uit het Westen, waarvoor de Hollanders het gedurende anderhalve eeuw ontvankelijk hadden gemaakt, doch tot bewustzijn gekomen, dat dit eens voor zoo vervaarlijk gehouden Westen, het kleine en slimme Holland 't eerst, toèn het veel vervaarlijker Groot-Britannië, vervolgens de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, toch, behalve door een zalvend maar vroeger tamelijk huichelachtig Christendom, bezield werd door een geest, waardoor deze Grootmachtigen zich-zelf verzwakten, wijl die bestond uit onderlinge tegenspraak tusschen woord en daad, tusschen Evangelie en levenspractijk, tusschen wederkeerigen nijd en vijandschap. Er was een tijd, dat, verblind door den schijn, Japan, het wantrouwende en strijdbare, geneigd scheen zich door dien geest te laten overrompelen. De gevreesde ‘Samurai’ lieten zich ontwapenen en hun staatsbestel scheen zich te willen moderniseeren door een verfje democratie. Democratie in Japan! Democratie in een land, dat zich steeds goed en sterk bevonden heeft in de gedachte, dat zijn vorst van goddelijke afstamming was. Men weet eigenlijk niet of deze Westersche verdwazing meer dan enkele hongerlijdende politiekgezinde dichters in het land heeft kunnen bekoren. Zooveel
| |
| |
schijnt zeker, dat er thans geen evenwichtig denkend Japanner meer leeft, wien deze politieke luchtspiegeling nog verblindt. Oogenschijnlijk, aldus een plotseling onder de jongere militairen uitgebroken reactionnaire beweging, was de oude ‘Samurai’-geest in verzet gekomen tegen het insluipen van westersche verdwazing in de Japansche levens- en staatsopvattingen. De ‘Mikado’ moest maar weer de goddelijke verpersoonlijking worden, en niet langer de wereldlijke heerscher blijven, die hij in de laatste halve eeuw geworden was. Het jongere militaire Japan hijgt naar daden, naar overwinningen, naar landverzadiging op het Chineesche Continent. Maar.... zegt niet het spreekwoord, dat een ongeluk wel ergens goed voor is? Daar is het ondanks zijn communistische wereldbeschouwing en toepassing sterk geworden Rusland, aan den anderen kant der Mongoolsche grenzen, waarnaar het strijdbare Japan zoo gaarne de grijpgrage hand zou willen uitstrekken, doch waar Soviët-Rusland op wacht staat. In China denkt men dat een oorlog tusschen deze twee onvermijdelijk is. Stalin erkende, in een onderhoud met een voornaam Amerikaansch journalist, dat, ofschoon hij den wassenden invloed van de publieke opinie overal, welke geen oorlog wil, niet buiten rekening stelde, dat er in de wereld twee gevaarzônes zijn: een in het Verre Oosten, in de zône Japan, en een in Europa, in de zône van Duitschland. ‘Het is moeilijk te zeggen in welke van de twee het oorlogsgevaar het dreigendst is’, voegde hij er aan toe.
Maar waarom zou Japan dadelijk tegen het machtige Rusland te keer gaan, als daar nog Groot-Britannië met zijn koloniën is, dat, volgens sommiger meening in ‘het Land van de opgaande zon’, zoo machtig schijnt, doch innerlijk zoo voos is. Het Japansche militairisme hijgt naar daden! Vooral ter zee. En het is niet zonder beteekenis, ofschoon de dreiging, welke het bevat, niet aanstonds in daden behoeft los te barsten, dat een Japansche luitenant-ter-zee 1e klasse Tota Isjimaroe, een boek heeft geschreven, in het Engelsch vertaald onder den titel ‘Japan must fight Britain.’ Deze heer Isjimaroe is met meer vechtlust begaafd dan met gezond verstand, 't is waar. Zelfs is hij het Westen niet zoo vijandig gezind als de oppervlakkige lezer zou denken. Hij is volkomen bereid in vrede te leven met Groot-Brittannië, ook met de Vereenigde Staten, indien deze maar de bescherming hunner
| |
| |
belangen in de Stille Zuidzee willen toevertrouwen aan Japan! De eenige manier om een oorlog te voorkomen. Hij heeft de Japansche overwinning op Groot-Brittannië, dat eens ‘de golven beheerschte’, al zwart op wit, en begint met het onbruikbaar maken van het Suezkanaal door middel van het doen zinken van een paar koopvaardijstoomers. Intusschen, terwijl de Japansche vloot die van Groot-Brittannië wegvaagt uit de oceanen, dringt dan de Japansche aanval door Britsch-Borneo voort naar de Nederlandsche bezittingen, waar vooraf door de Japansche agenten stemming is gemaakt tegen de ‘tyrannieke overheerschers’ der bevolking, welke dan sympathiek wordt gestemd voor de ‘bevrijders’ door ‘de voorbeeldige tucht der Japansche landingstroepen....’
Maken wij ons nog niet ongerust over onze koloniale toekomst nu ook deze oorlogzuchtige Japansche droomer in uniform het oog slaat op het rijke Nederlandsche eilanden-bezit. Wij zullen het niet eeuwig kunnen behouden. Maar het is teekenend voor het opgeblazen Japansche krijgsbewustzijn, dat het denkt, zijn krijgslust zoo gemakkelijk te kunnen bot vieren. In modernen Westerschen zin is Japan nog een ons alles nadoende jonge man, terwijl Rusland, soviët of niet, dat een gelijke Westersche school heeft doorloopen, als waarvan Tota Isjimaroe en zijns gelijken nu, laat ons zeggen in de tweede klas zitten, nu waarachtig een mannetjesputter is geworden. Het is misschien nuttig voor den Japanschen jongen oorlogsschreeuwer, wanneer de Russische reus hem eens achter de ooren afdroogt.
Iets beter nieuws is wat de ‘Evening Standard’ uit Tokio meldt, dat ook daar het 't eerst in Engeland opgeworpen idee der betere grondstoffenverdeeling is opgevangen. Een blad stelt voor met Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten onderhandelingen te openen over een ‘nieuwe schikking van de verdeeling van natuurlijke bronnen’. Japan zal ook verzoeken om overeenkomsten over de verdeeling van markten, vrijen handel, migratiequaesties en andere ‘wederzijds voordeelige economische regelingen’. Het blad zinspeelt er op, dat Japan in ruil zich bereid verklaart wederkeerige veiligheidspacten te sluiten met deze mogendheden in bilaterale onderhandelingen. Deze ‘positievere’ buitenlandsche politiek zou vermoedelijk de goedkeuring vinden van de strijdkrachten, op wier wensch Hirota nu zijn kabinet heeft geremodelleerd.
|
|