| |
| |
| |
Bibliographie
Maurits Dekker. De menschen meenen het goed met de menschen. - Amsterdam, 1934. N.V. Em. Querido's Uitg.-Mij.
Sedert zijn Russische mystificatie is deze schrijver met reuzeschreden vooruit gegaan. Maurits Dekker is momenteel een der meest vooraanstaanden onder de jongeren en dit, naar mijn meening, zeer terecht. Persoonlijk kan ik zijn werk niet zonder voorbehoud waardeeren en ik mis bij me zelf, wanneer ik hem lees, de volstrekte, bijna critieklooze overgave die ik b.v. gevoel bij auteurs als Céline en Slauerhoff. Voordat ik U attent zal maken op zijn voortreffelijke kunstenaarseigenschappen, wil ik iets van mijn bezwaren mededeelen. Een goed medicus moet bewust het vertrouwen van hen die hem raadplegen weten te verkrijgen; het is een deel van zijn beroep, en wanneer hij werkelijk liefde heeft voor zijn vak, een deel zelfs van zijn levensbestemming. Een goed kunstenaar moet ook dikwijls - in hoogste instantie - genezen. Onbewust moet dit geschieden, evenals het opwekken van het vertrouwen dat hij gelijk de medicus noodig heeft om zijn ideëele taak in harmonie met zijn hoogste streven te verwerkelijken. Hoewel ge ook een schilder en een beeldhouwer dit vertrouwen spontaan moet kunnen schenken, valt en staat een literair kunstenaar hiermede nog veel meer dan een louter plasticus. Dit vertrouwen in de kwaliteit, echtheid en het blijvende door de tijden heen van het kunstwerk voortgebracht door een willekeurig iemand, kunt ge natuurlijk niet ruim genoeg nemen. Het heeft niets te maken met de gangbare normen van vertrouwen, die wij b.v. in het zedelijk gedrag van iemand stellen. Juist bij een verantwoord kunstoordeel drukt de persoonlijkheid van den beoordeelaar extra op dit oordeel, wat echter geenszins verhindert dat niemand ter wereld iets van de formeele schoonheidswetten kan wegnemen waaraan ieder schoonheidsoordeel moet voldoen en waarvan het
| |
| |
zich onderscheidt van ieder ander oordeel, b.v. van een godsdienstig, een kennistheoretisch, een zedelijk enz. Grond van ieder aesthetisch oordeel is de waarneming en de daaraan gepaard gaande gewaarwording. De schoonheidsmaatstaf in ieder van ons aanwezig doet de rest, d.w.z. brengt in de algemeenheid van de gewaarwording het bijzondere, in dit geval het aesthetische. Dat deze schoonheidsmaatstaf buitengewoon ongelijkmatig verdeeld bij den mensch voorkomt, zegt niets tegen de aanwezigheid van deze natuurlijke norm, evenmin als alle moordenaars ter wereld de positiviteit van de zedelijke maatstaf in ons allen aanwezig, principieel ook maar voor het minst kunnen aantasten. Naarmate een kunstwerk volkomener aan ons aesthetisch normbesef voldoet, des te dieper en vollediger zal ons vertrouwen in de kunstenaarsziel en het kunstenaarstemperament, kortom in het talent van zijn maker zijn. Het zijn meermalen voor den leek gewoonlijk onzichtbare details, die naderhand zullen blijken toch de symptomen te zijn geweest van innerlijk groote tekortkomingen, fnuikend genoeg om het leven van zulk een kunstwerk te bekorten. Omgekeerd ook. De schilder Kees van Dongen is zichtbaar niet in staat zijn natuurlijke grootschheid volkomen weg te schilderen en de razende reporter A. den Doolaard zal de neiging niet kunnen onderdrukken - let eens op! - hetzij in proza, hetzij in poëzie (ik hoop het laatste) om weer eens met een serie van die virtuoze en geniaal-origineele beelden, waar hij alleen het patent op heeft, te jongleeren!
Dit aesthetische vertrouwen is een diep persoonlijke aangelegenheid en heeft slechts betrekking op het kunstwerk. Waarborg hiervoor is vóór al het andere de onherroepelijke eerlijkheid van dengene die dit oordeel uitspreekt. Het gaat hierin met de kunst als met het leven zelf: zoodra zich iets er op betrekt dat op eenigerlei wijze van de waarheid, d.w.z. van waar het om gaat, afwijkt, vertroebelt dit de zaak en is reeds hierdoor alleen elk criterium van te voren tot in den grond bedorven. Het kunstwerk en het daaromtrent ontstaan kunstoordeel: hier alleen gaat het om, al wat daar aan toegevoegd wordt of af gelaten, maakt het eenige criterium waar de kunst recht op heeft, onmogelijk. Men verwart in de godsdienstige, socialistische, communistische kampen enz. nog altijd de aanleiding tot den inhoud van een creatie met het tot stand gekomen werk dat na zijn geboorte van elke oorzaak vrij is en als een zelf- | |
| |
standig (kunst)geheel existeert. Zoo dient men het dan ook te beschouwen. Een opvallende roman, een belangwekkend gedicht kan de allerfijnste gemoedssnaren van den beschouwer in trilling brengen. Het meerdere of mindere vertrouwen dat de criticus ten opzichte van een kunstuiting bezit, laat zich dan ook niet altijd even gemakkelijk met woorden compleet vertolken. Het beste deel van het onderbewustzijn blijft altijd ongezegd. Waar artisticiteit en inzicht ‘schijnbaar’ verdrongen worden en de liefde haar taak gaat verrichten, schiet het woord te kort.
Mijn vertrouwen in den kunstenaar Maurits Dekker is nog niet volkomen. Men heeft hem eenzijdigheid verweten, omdat hij in den roman ‘De menschen meenen het goed met de menschen’ vooral de grauwe kanten van het leven laat zien. Naar mijn meening: onjuist! Was Aug. Strindberg eenzijdig? Grauw was hij, ongelooflijk grauw.... maar ontstellend veelzijdig! Neen, de kwestie zit heel anders. Ieder kunstenaar is vrij in de keuze van zijn verhaalmotief. Hij mag - neen, hij moet de slagschaduwen van levensmisère laten zien, doch die kunnen eerst goed zichtbaar worden, waneer zij in de juiste artistieke proporties te voorschijn worden gebracht en dat wil in werkelijkheid zeggen, zooals zij natuurlijk voorkomen: contrasteerend met de lichtvlakken van het leven. Hier nu heeft Dekker ons leelijk in den steek gelaten. Het betere is bij hem ook grauw. Er breekt een vale waanzin los in zijn boek (heel knap op zichzelf), maar het kleurige tegenspel ontbreekt. Iets van het Rembrandtieke verlangt men van elk goed kunstwerk. Ongetwijfeld bezit ons land in hem wellicht zijn grootste virtuoos en zijn geraffineerde en complete kennis van de moderne techniek is bewonderenswaardig. Een heldere kop, een doorgronder van menschen en toestanden en iemand die zonder omwegen bijzonder duidelijk en boeiend-zakelijk schrijven kan. Dekker bezit de pathetiek van de welsprekendheid en bovendien is hij heel ad rem. Door deze laatste eigenschap komen vele bladzijden tot stand meer dan door een diepgaande intelligentie. Er is geen fijn weefwerk van gevoel, geen fijn netwerk van gedachten bij hem. Men bemerkt geen achtergrond. Er zitten holle elementen in dit proza. Dit wordt niet veroorzaakt door zijn staccato stijlbeweging, integendeel! Wie herkent dien achtergrond niet bij modernisten als Alfred Döblin, Josef Roth, J. Slauerhoff, Willem Elsschot, Fr. Bordewijk en bij
| |
| |
den als mensch helaas miezerigen antisemiet en scheldtrompet Albert Kuyle? Het gansche leven speelt niet op zijn vingeren. Maurits Dekker is een expressionistisch weergever van zijn zeer persoonlijke gewaarwoordingen en een virtuoos, modern bespeler van het taalinstrument; een ziener is hij niet. Niet in dit boek en niet in zijn andere werken. De vlotte en origineele verteller Maurits Dekker verovert wellicht dit geheim nog op den duur. Nu reeds is hij met veel en kostelijk talent gezegend, uitverkoren is hij nog niet. Want dat is slechts in wijdsten zin beschouwd: de dichter, de mysticus. En dat gaat b.v. even ver boven communisme uit als boven elken anderen aardschen vorm.
| |
Herbert Kamp. De Geschiedenis van een Minuut. - 's-Hertogenbosch z.j. Teulings' Uitgevers-Mij.
Deze auteur is waarschijnlijk een medicus. Duizenden menschen sterven op aarde in één en dezelfde minuut. De schrijver heeft deze minuut - om het zoo eens te zeggen - onder de loupe genomen en getracht iets van de tragiek van dit moment in 52 gevallen door de suggestie van het woord te veruitwendigen. Een moeielijke taak, doch een heel origineel gegeven. Deze merkwaardige notities kan men niet zonder meer voorbijgaan. Integendeel. Dit boek is geen buitenkanter! En ik vlei mij met de veronderstelling dat de aandachtige lezer van De Nieuwe Gids-Bibliographie reeds weet wat ik hiermede bedoel. Dit boek is niet vanaf den buitenkant des levens bekeken. Innerlijke behoefte en temperament dreef tot zinnebeeldige uiting.
Herbert Kamp kan schrijven en hij is heusch niet de eerste de beste. Hij beschikt over grooten werkelijkheidszin én fantasie. Zijn diagnose reikt verder dan het ziekbed. Zijn fouten? Ten eerste geeft dit dikke boek te weinig handeling. Ten tweede lijkt schrijver's sterke neiging tot het bizarre, lugubere en sensationeele bijna niet te bevredigen, hetgeen tot holle pathetiek aanleiding geeft. Ten derde verliest hij al doordravend somtijds het gezicht op eigen stijlbehandeling, waardoor overdreven-rhetorische beeldspraak ontstaat en het noodzakelijke schiften von de stof eveneens achterwege blijft. Wanneer deze auteur genoeg zelfcontrôle zal
| |
| |
weten te verkrijgen, dan zal hij zichzelf deze gevaarlijke feilen wel afleeren. Dan tracteert deze talentvolle aesculaap ons nog eens op een meer gecomprimeerd boek van voorname artistieke beteekenis. Want ettelijke bladzijden uit ‘De Geschiedenis van een Minuut’ zijn reeds thans evenzooveel bewijzen van een zeer uitzonderlijke opmerkingsgave en dito inzichten in de cynische, tragische en dramatische tendenzen van mensch, ziekte, liefde en dood, en die adaequaat daaraan tot praegnante literaire kunst, diep in het leven wortelend, zijn verwerkt.
| |
A. den Hertog. Vrouwen naar Jacatra. - Leiden, 1934. A.W. Sijthoff's Uitg.-Mij. N.V.
Eerlijk gezegd is mij dit boek niet meegevallen. Misschien had ik, voordat ik aan de lectuur ervan begon, reeds te veel goeds van dezen roman gehoord, zoodat mijn verwachting te hoog gespannen was. Het thema is anders aantrekkelijk genoeg. Tijdens den beroemden Jan Pietersz. Coen liet de Compagnie vrouwen aanwerven, die meevoeren naar Indië om daar haar huwelijksgeluk te beproeven bij vrouwlooze kapiteins, kooplui of ambtenaars. Alles werd soliede per contract in orde gemaakt. En het waren heusch geen officieele lichtekooien of iets dergelijks, die er toe over gingen. Wanneer ze daar in de verre Oost getrouwd was, steeg zulk een juffertje dikwijls heel hoog. Meermalen werden deze aangeworvenen de gasten van den Gouverneur van Jacatra, die voor zijn doen een ware hofhouding voerde.
A. den Hertog kent de vaart, de Oost, en het scheepsjournaal en hij heeft een aangenaam leesbaren roman van zijn kleurige onderwerpen gefabriceerd. Daar zit nu juist de kneep! Het werd een deugdelijk boek in de oudhollandsche soliede trant. Een gloedvol historisch-literair kunstwerk, een voortbrengsel van heel persoonlijke visie en verbeeldingskracht werd het, althans overwegend, niet. Figuren met een diep, zielvol leven, verliefd op eigen romantische leefdrift, weet de auteur blijkbaar niet te creëeren. Aletta, het Amsterdamsche meisje, is een aardig geteekend prentje, maar geen wezenlijk voelende vrouw. Haar leven wordt zelfs, vitaal en psychologisch beschouwd, niet altijd even
| |
| |
aanvaardbaar ontwikkeld. Geen minuut heeft mij dit levenslot gepakt. Hiertegenover staat de onmiskenbare verdienste, dat de schrijver door zijn indringenden kijk op de toestanden rondom Jan Pietersz. Coen en zijn soliede kennis van het land en de menschen, die hij beschrijft, op boeiende wijze de historische werkelijkheid die achter dit alles zit, heeft voelbaar weten te maken.
‘Vrouwen naar Jacatra’ van A. den Hertog is geen werk dat opvalt door buitengewone artistieke kwaliteiten, maar onderhoudend, leerzaam en ingenieus van verhaalmotief als het is, verdient het ontegenzeggelijk de belangstelling van een uitgebreiden lezerskring.
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe. ....'s Menschen Vijand. - 's-Gravenhage, Dietsche Uitgevers-Mij.
Zooals in de oneindige hemelruimte, die wij op aarde gewaarworden als witlichte overkoepeling of ontzagwekkend duister, ontelbare planeten botsen en langs elkaar snellen in woedende zigzags, een wonderbaarlijk schouwspel van aantrekking, afstooting en vurige lijnen als bliksemschichten - zoo is het leven op aarde. Zoo is het harde, snelle en verraderlijke bestaan van de menschen, gelijk de sterren langs elkaar heenschuivend en elkaar rakend, verbijsterend en fantastisch gekrioel als visschen in een aquarium. Een kunstenaar kenmerkt zich door de uitzonderlijkheid van zijn visie. Hij schept afstand tusschen zichzelf en het object zijner verbeelding. In den nachthemel, in de levenlooze sterren veronderstelt zijn fantasie, al is het maar één moment: leven, ziel - hij herschept ze tot het noodzakelijk atmosferisch aanvullende van het nuchtere verschijnsel op aarde. De stoffelijkheid der hemellichamen wordt hem tot den meest etherischen vorm van het gemoed, het goud van de zon tot vreugdesymbool van zijn passie, een bleeke maan tot de melancholie, waarin een vergeefsche liefde hem bracht. De fantaisist ontmoet op de wegen zijner fantasmagorie den killen mensch van de kleine daden en ontstoffelijkt hem, want zijn kunstenaarschap vergelijkt hem met de geheimzinnigheid van het uitspansel en de schoonheid der natuur. Hij wil meten met de maat der liefde. Hij wil den mensch zien
| |
| |
grootsch, diep en als een wonder, gelijk de oceaan of een vallende ster, hij wil van de daden van het kleine menschenhart geslagen zijn als van de liefde-wekkende schoonheid, die hem plotseling tegemoet treedt vanuit een verweg liggend berglandschap, waarin de witblauwe toppen zilverwazig in het licht. De kunstenaar streeft naar de schoone en wijze verandering die zijn vermetel gemoed begeert. Zijn onbewustheid troont als een macht boven zijn gelijkvloerschen wil.
Jeanne Reyneke van Stuwe ageert tegen het wreede, de slechtheid en leelijkheid van wat men de realiteit noemt. Het is haar intensieve begeerte naar verbroedering en kameraadschap, die haar de helaas natuurlijke vijandschap die menschelijke verhoudingen opleveren, zoo scherp en uitgebreid doet waarnemen. Zij is een schrijfster waarmede men niet in een vloek en een zucht heeft afgerekend. Reeds het gedeelte van haar oeuvre dat ìk ken is er te belangrijk, te volumineus en te veelzijdig voor. Haar onmiskenbare vertelkwaliteiten (tot de gebreken ervan toe) zijn hiervoor te praegnant. De mensch in haar is het markantste, het centrum van haar kunst; ook deze roman is te dien opzichte een ‘document’. Wie zoo hevig verlangt ten goede te veranderen, wie het huidige zoo fel critiseert om het toekomstige edeler en beter te krijgen, is een idealiste van bijzondere allure, wier strijd als de beste daad van het menschelijk hart valt te loven. Zulke menschen, zulke vrouwen hebben wij noodig. Zij, niet minder dan Henriëtte Roland Holst, is aangewezen op de menschheid; zij dienen deze ieder op haar manier, zij staan er eveneens naar haar aanleg, als cultureele voorvechtsters en kunstenaressen boven. Het is haar altruïsme, haar menschenliefde, die tot dezen rechtvaardigingsdrang voert. Haar persoonlijke charme is de versiering van dezen actieven geest, haar innemende eenvoud de voorhof van deze uitzonderlijke gemoedsdeugden. Haar gesprek is als haar schrijfwijze: klaterend helder en vol van natuurlijke vrouwelijke charme.
In dezen roman deed zij een greep uit de onnoemlijk vele menschverhoudingen, die eeuwig essentieel blijven en in wezen onveranderlijk. Veel intensiever dan een politiek tractaat pleit haar boek, dat op zichzelf een stuk leven is, voor een betere toekomst, die slechts kan komen door meer begrip en meer liefde. Leert elkander verdragen, schikt U in het onvermijdelijke, waar- | |
| |
deert en hebt lief wat er maar eventjes te waardeeren of te beminnen valt en duurzame vrede zal den mensch wellicht eens deelachtig worden. Dit zouden de inhoudsvolle leuzen van haar leven en werken kunnen zijn. Met niet bijzonder opvallende, maar klare duidelijke taalmiddelen wist zij meermalen deze edele wereldbeschouwing op artistieke wijze te veruitwendigen. Wij verwachten van deze schrijfster dé vrouwenroman voor ons land. Zij is er toe in staat. Haar zeer uitzonderlijke menschelijkheid en haar rijke begaafdheid als vlotte vertelster, haar frappante menschen- en maatschappijkennis kan ons een dergelijke geniale prestatie doen verwachten. Zij moet dan echter ontegenzeggelijk de stof welke zij behandelt nog meer comprimeeren dan zij gewoonlijk placht te doen en vóór al het andere storende detailbeschrijving vermijden. Haar ‘geläufige’, doorgaans natuurlijke taal mag dan door geen enkel conventioneel stijlmiddel of door een uit de band springende geëxalteerdheid vertroebeld worden. Dit doet de dramatische kracht van haar meesterlijke dialogen bijv. onberekenbare schade. Doch overwegend gaf zij ons ook met ‘....'s Menschen Vijand’ wederom een sterk staal van haar zeer vruchtbaar talent. Want het is een boek, waaruit een gerijpt levensoordeel met ‘jeugdige kracht’ gepropageerd, ons als een frissche, versterkende wind tegemoet waait.
Max Kijzer.
|
|