| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Menschenredders.
Wat weet de leek eigenlijk van de medische wetenschap af?
Hoogstens dat de een of andere dokter hem niet heeft kunnen genezen, òf hem daarentegen goede diensten bewezen heeft.
Maar hóe de geneesheer aan zijn kennis komt.... hoe over heel de wereld, in alle medische instituten proeven worden genomen en ontdekkingen gedaan.... hoe dag en nacht onvermoeid wordt gewerkt en gedacht en met uiterst geduld pogingen in het werk worden gesteld en hoe dikwijls onderzoekers vallen als slachtoffers van hun arbeid, dien zij zichzelf tot een plicht hebben gemaakt, - daarvan weten wij niets of tenminste bijna niets.
En toch, hoe goed zou het zijn, als wij er meer van wisten.
Hoe dankbaar zouden wij wezen als door de wetenschap een geliefd persoon, - in casu wijzelf, - werd gered van een anders onvermijdelijken dood, als gevolg van de rustelooze studie der medici, die hun leven aan deze taak hebben gewijd.... en als wij de namen wisten van hen, die hun krachten offerden aan de bevordering der medische kennis, hoe gaarne zouden wij hen huldigen en hun onze diepe erkentelijkheid betuigen.
Natuurlijk is geen enkele outsider in staat met vrucht medische werken te lezen. Er verschijnen echter, en tegenwoordig hoe langer hoe meer, boeken, die in romantischen vorm ons heel wat openbaringen doen en kennis bijbrengen.
Zoo, om er maar een paar te noemen: Arrowsmith van Sinclair Lewis; Uit de wereld van het onbewuste door Phyllis Bottome; Helene Wilfuer door Vicki Baum; De geschiedenis van één
| |
| |
minuut door Herbert Kamp en nu onlangs: Menschenredders door Dr. Josef Löbel (Groote werkers uit de geschiedenis der medische wetenschap, vertaald door A.E. Hermans-de Roos, uitgave van De Nederlandsche Keurboekerij te Amsterdam).
In de laatste eeuw zijn de toestanden dermate veranderd, dat in alle beschaafde landen de bevolking bijna verdubbeld is.
Het gevaar voor de epidemieën, waardoor vroeger duizenden en duizenden menschen werden weg-gemaaid, is vrijwel bezworen. Haarden worden gelocaliseerd. En er worden dusdanige maatregelen getroffen, dat de mogelijkheid van uitgebreide besmetting zoo goed als uitgesloten is. Ziekten, waaraan de patienten vroeger onherroepelijk bezweken, eindigen door ingrijpende voorschriften voor diëet en levenswijze bijna nooit meer lethaal. De zuigelingensterfte is met ongeveer 40% verminderd. Door passend voedsel en goede raadgevingen wordt de hooge leeftijd voor vele menschen comfortabel en aangenaam gemaakt. Wat wist men vroeger van de arteriosclerose, de blindedarm-ontsteking, de meningitis cerebrospinalis, de diabetes, de encephalitis, de kinderverlamming?.... Op hoe oneindig veel wijzen weet men thans het lijden der zieken te verzachten en hoeveel geneesmiddelen worden er toegepast, die het resultaat zijn van het heilig vuur, dat de groote werkers bezielde, en waarvoor zij vaak alles veil hadden: de vreugden des dagelijkschen levens, hun rust, hun huiselijk geluk.
Het is ongelooflijk wat de medische wetenschap tegenwoordig ontdekt en hoeveel zij thans te weten kon komen van de samenstelling van het menschelijk lichaam. De grootste verrassingen geworden hun, die niet aflaten van onderzoek, van proeven nemen, van oorzaak en gevolg nagaan, van combineeren en van ernstig nadenken.
Wie zou er vroeger van hebben gedroomd, dat (zooals de onderzoekingen van Claude Bernard hebben aangetoond) de hersens beïnvloed worden door de schildklier, de zenuwen door de vier speldenknop-kleine epitheellichaampjes, aan weerskanten van de schildklier gelegen, het hart door de bijnieren, het beendergestel door een klier aan de basis der hersenen gelegen, welke klier tevens de werking van de nieren regelt?
In het boek Menschenredders vertelt Dr. Löbel, hoe het Insu- | |
| |
line werd ontdekt of liever, welke onderzoekingen leidden tot de samenstelling ervan, en men leest deze bladzijden met een stomme verbazing, die al heel gauw tot bewondering stijgt. Dat er hierbij eerst proeven op dieren werden genomen, moet ons niet hinderen. De exemplaren, die voor dit doel worden gebruikt, worden zoo humaan mogelijk behandeld, bij operaties verdoofd, goed gevoed, goed verzorgd, en dat er misschien wel eens misbruiken bij vivisectie plaats grijpen, daarom mag men niet de vivisectie-zelf veroordeelen, maar moet men zich richten tot de sadistisch aangelegde individuen, die niet ter wille van de wetenschap de noodige proeven doen, maar uit onverschilligheid, nieuwsgierigheid of om welke, niet ter zake doende reden ook, een levend schepsel martelen. Elk rechtgeaard mensch zal deze soort van vivisectie verafschuwen en veroordeelen; maar als men bijvoorbeeld de eerste afdeeling van Menschenredders leest, zal men voelen, dat het wel eens noodzakelijk kan zijn een dier op te offeren ter wille van de lijdende menschheid. Persoonlijk houden wij ontzaglijk veel van dieren en hebben ze ons heele leven menschelijk behandeld: geen zorg, geen moeite is ons ooit te veel geweest om het hun maar goed te geven, doch als men materiaal voor medische doeleinden noodig heeft, dan kan het niet anders of men neemt in plaats van den mensch, dien men niet nemen kan, het dier. Wij abhorreeren even goed als ieder weldenkende noodelooze wreedheid, noodeloos veroorzaken van pijn, maar wij waarschuwen tegen de overdrijving, waardoor het dier boven den mensch wordt gesteld.
Wij herinneren, hoe er door leden van de dierenbescherming werd geprotesteerd tegen een sleeper, die zijn paard op de volgende wijze exploiteerde: om vijf uur 's morgens werd het paard voor den wagen gespannen; de man reed daarmee vrachten tot zeven uur 's avonds. Dan at hij haastig wat, verkleedde zich en reed met zijn paard als aapjeskoetsier tot middernacht.
Zeer zeker werd van dit paard te veel arbeid geëischt. Maar hoe stond het met den man? Ook deze spaarde zich niet, kon zich niet sparen; het is dus volkomen misplaatst alleen medelijden te hebben met het paard en niet met den koetsier, die niet uit weelde of willekeur zijn dier aldus behandelde. Men zou hier gaan denken aan de anecdote, die vertelt, dat dierenbeschermende
| |
| |
ouders eens met hun kind een schilderijen-museum bezochten en aldaar een afbeelding zagen van martelaren, die voor de leeuwen werden geworpen. Opeens begint het jongetje hard te huilen, en ondervraagd omtrent de oorzaak van zijn verdriet, snikt hij: ‘Daar is een leeuwtje zonder martelaar!’
Maar neen, laten wij geen gekheid maken, waar het een zoo enorm serieuse kwestie betreft. Leest, heeren dierenbeschermers (met wie wij het in de hoofdzaken natuurlijk volkomen eens zijn, daar niemand werkelijk meer afschuw kan hebben van kwellen en beulen dan wij) eens dit boek, met rust en overleg. En denkt er dan eens over na, hóe de resultaten van de samenstelling der Insuline tot stand zouden zijn gekomen zonder proefnemingen op dieren? Elke zaak heeft twee kanten, doch ter wille van een principe (hoe goed en nobel het overigens is!) mag men de andere zijde niet uit het oog verliezen en vergeten, hoe bijvoorbeeld Pasteur duizenden menschen voor het ontzettende noodlot der hondsdolheid heeft behoed; hoe Ehrlich met zijn Salvarsan een der ergste geesels der menschheid onschadelijk maakte; hoe Koch door de ontdekking der tuberkel-bacil millioenen van een wissen dood heeft gered, en hoe Banting door het Insuline in den uitersten nood van een diabetisch coma nog hulp wist te brengen.
De medische wetenschap is zóo onzegbaar interessant en is zóózeer voor de geheele menschheid van belang, dat, dunkt ons, ieder met gretigheid grijpt naar een werk, dat ons iets van het wonderbare mysterie onthult. In Menschenredders zien wij, hoe soms met succes de eene ziekte door de andere bestreden wordt, hoe men progressieve paralyse overwint door den patiënt in te enten met malaria en hoe hij door de periodiek optredende koortsaanvallen geneest en weder een normaal mensch wordt. Ook vernemen wij hier, hoe de gevreesde koorts dikwijls een uitstekend hulpmiddel is om, wat men vroeger ‘kwade stoffen’ noemde en thans bacteriën, te ‘verbranden’ en dat menigeen, na een typhus, veel gezonder is. De laatste afdeeling van dit boek over den oorlog tegen de bacteriën leest men, evenals de vorige hoofdstukken, met steeds klimmende belangstelling. Wij leeken weten zoo weinig, neen, feitelijk weten wij niets van hetgeen achter de schermen voor ons wordt gedaan, wij zouden anders vol eerbied geraken voor deze helden der wetenschap en een
| |
| |
dergelijke ‘hero-worship’ had alleszins recht van bestaan! Het boek Menschenredders, in de uitstekende, van veel zakenkennis getuigende vertaling der bevoegde mevrouw Hermans-de Roos leest boeiender dan een modernen ‘thriller’ en verdient ten volle een ‘best seller’ te worden. De afwisseling, welke de schrijver betracht (nu eens in verhalenden vorm, dan weer als dialoog of essay of brief) is zeer gelukkig en houdt den lezer onafgebroken en gespannen vast tot aan de laatste bladzijde. Naar verdere boeken van Josef Löbel zien wij met gretig verlangen uit; moge het succes van Menschenredders zoodanig zijn, dat de Uitgeefster ook verdere geschiedenissen der medische wetenschap aandurft. Het werk van dezen dokter is zoo bevattelijk geschreven, dat niemand ervoor behoeft terug te schrikken, omdat het waarschijnlijk ‘wel te moeilijk’ zal zijn; probeer maar eens er aan te beginnen, en eer ge het weet, zijt ge al midden-in het boek en eindigt de lectuur niet voor de laatste bladzijde gelezen is. Ik voorspel het u. Want deze onderwerpen interesseeren absoluut het geheele publiek.
* * *
Ongeveer gelijktijdig met het boven behandelde werk verscheen een boek van eenigszins anderen en toch vrijwel overeenkomstigen aard.
Wij bedoelen: Jong blijven, rechtop loopen en doorspelen van A.M. Meerloo, een eerste bundel verdienstelijke essays van een jong Hollandsch psychiater, waarin hij zijn eigen uitgebreide ervaringen heeft uitgewerkt. Meer dan theorie krijgt men dus aan de ondervinding getoetste practijk, waardoor de gedane mededeelingen natuurlijk oneindig waardevoller worden.
Wat de schrijver met zijn aantrekkelijken titel bedoelt?
Wij lezen het op blz. 33:
‘Jong blijven wil zeggen, leerling blijven. Rechtop loopen wil zeggen, waarheid verkennen en waarheid zoeken. Doorspelen wil zeggen, zich vermeien in den ontwikkelenden menschelijken geest.’
En de schrijver voegt er het volgende aphorisme aan toe:
‘De mensch is een zoekende leerling, wiens leeren spelen is.’
Met dit ‘spelen’ wordt natuurlijk bedoeld, dat men, zonder opzet, zonder expresse studie, zich zeer veel eigen maakt, als men
| |
| |
zich open houdt voor alle menschelijke ervaringen en zich niet opsluit in zijn eigen beperkten gezichtskring. Dan ontwikkelt men zich ‘spelenderwijs’, dus zonder opzettelijke inspanning en met aangenaam gemak.
De schrijver verhaalt ons, hoe in de dierenwereld de dieren, zelfs de laagst ontwikkelde, instinctief en intuitief veel meer weten en veel meer kunnen dan de mensch, die eigenlijk hulpeloos en machteloos in het leven staat, totdat zijn hersenen voldoende ontwikkeld zijn om zich hulpmiddelen te kunnen verschaffen. En dan, natuurlijk, verheft hij zich reuzenhoog boven het dier en overtreft het in alle functies.
Maar hoe kan een mensch, zonder passer en lineaal, de prachtige bouwwerken der termiten uitvoeren, de exact octogonale cellen der bijen, de regelmatige gangen en holen der mollen, de ongelooflijk-mooi geconstrueerde webben der spinnen evenaren? De mensch mist daarvoor, wat de heer Meerloo innate ideas noemt. (Waarom spreekt hij voortdurend van ideeas, met twee e's?) Alles wat hij daarover zegt, is zeer belangwekkend. Opstel na opstel lezen wij met aandacht; de schrijver beheerscht zijn onderwerpen volkomen, hij weet wat hij zeggen wil en zijn stijl is voldoende eenvoudig en begrijpelijk. Zijn boek, dat essays bevat over ‘Cultuur en ziekte’, ‘De psychologie van den roes’, (waarbij acht interessante illustraties, ‘Leider en geleide’, ‘Wortels en vertakkingen van het angstgevoel’, ‘Over haat en collectieven staat’, is verschenen bij de Uitgeversmaatschappij Servire te 's-Gravenhage.
Het angstgevoel is zeker wel een der grootste folteringen welke de arme menschheid heeft te verduren. Er is bijna geen mensch aan wien niet deze twee verschrikkelijke angsten zijn aangeboren: de doodsangst en de levensangst, die de oorzaken zijn van alle godsdiensten en alle philosofieën, waarin de mensch hulp en troost en steun heeft gezocht en, gelukkig, ook dikwijls gevonden heeft.
De wetenschap maakt onderscheid tusschen ‘vrees’ en ‘angst’. Vrees bestaat voor iets reëels, angst voor iets onbekends. Behalve de twee, hierboven genoemde groote angsten, die aan de menschheid eigen zijn, maar dikwijls slechts subliminaal, dus niet bewust, bestaan er nog zooveel andere angsten, waarvoor het individu geen oorzaak weet. De psycho-analyse heeft, in den tegenwoordigen tijd, ontdekt, dat deze het gevolg zijn van een verdrongen
| |
| |
complex, waarvan de verdringing zich later soms verschrikkelijk wreekt in allerlei zenuwstoornissen, pijnen, angsten en neurasthenie. Wij herinneren ons een uitgebreid werk van Dr. Stekel (een medestander van Freud, Adler, Jung) over den angst, dat ons vele revelaties bracht. Alleen werden wij sterk gehinderd door de voorbeelden, welke de dokter gaf van zijn patiënten, die hij weliswaar enkel met initalen vermeldde, maar van wie hij levensbijzonderheden gaf, die hen voor hun omgeving gemakkelijk herkenbaar maakten: de eene was een zangeres, de andere een priester, enz. enz. enz. En wij zouden willen vragen: is dit toelaatbaar? Is dan niet elke patiënt heilig voor den arts en persoonlijk veilig onder de vleugelen van het doktersgeheim? Juist bij gevallen van zenuwziekte zal géén lijder het aangenaam vinden als zijn ‘geval’ openlijk wordt gedemonstreerd, zoodat zijn bekenden maar al te duidelijk weten wie wordt bedoelt. Gelukkig onthoudt de heer Meerloo zich, hoewel hij uit ervaring spreekt, van dergelijke practijken, en dat het ook niet noodig is, blijkt uit zijn verschillende essays, die heel veel mededeelingen doen zonder indiscrete onthullingen.
Ook dit boek bevelen wij van ganscher harte en in vol vertrouwen aan, daar het ieder in zijn leven werkelijk van nut kan zijn.
N.G.
|
|