| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Charlotte Brontë, Currer Bell, in haar werk.
(Vervolg van blz. 641, Dec.-nummer 1935.)
Allereerste productie: Legends of Angria.
Het was reeds lang van algemeene bekendheid bij de belangstellenden in de Brontë-literatuur, zoowel als bij degenen, die letterkundige veilingen bezochten, dat Charlotte Brontë in haar kinderjaren en vroegsten meisjestijd een groot aantal novellen geschreven heeft, waarbij er waren van aanzienlijke lengte, en dat zij deze te boek stelde in een bijna microscopisch handschrift in heel kleine notitieboekjes. (Een paar jaar geleden kwamen eenige van deze boekjes op een Londensche auctie voor, en brachten elk verscheidene honderd ponden sterling op!)
Mrs. Gaskell had indertijd voor haar beroemd Life of Charlotte Brontë, inzage van al haar geschriften, dus ook van dit eerste werk. Doch of zij veronderstelde, dat deze jeugdpogingen wel niet heel belangrijk zouden zijn, of dat de inspanning van dit oogbedervende schrift haar te groot was, - zij heeft er slechts terloops melding van gemaakt.
Men is begonnen één harer verhalen afzonderlijk uit te geven: The Spell (waarover straks meer). Maar thans is er een deel verschenen, getiteld Legends of Angria, samengesteld uit de jeugdproductie van Charlotte Brontë, door Fannie Ratchford, met medewerking van William Clyde de Vane (Yale university press en Oxford university press).
Uit het bestaande werk heeft Fannie Ratchford een keuze gedaan van vier verhalen: The green dwarf, Zamorna's exile,
| |
| |
Mina Laury, Caroline Vernon, benevens een Farewell to Angria. Bij elke novelle geeft zij een Introduction, terwijl vele noten den teksten nog grootere waarde bijzetten.
‘The present volume’, zegt Fannie Ratchford, ‘is the first to present a panoramic view of Charlotte Brontë's early work.’
De novellen staan onderling in verband met elkaar, daar zij allen betrekking hebben op het verbeeldingsrijk ‘Angria’; en deze verhalen geven weer een nieuwen kijk op Charlotte's hoogst origineel en hoogst interessant talent.
The green dwarf werd geschreven in 1833, toen Charlotte zeventien jaar was, en ofschoon de inhoud sterk den invloed van Walter Scott verraadt, is het toch een merkwaardig werkstuk voor een jong meisje van dien leeftijd, wat kracht van compositie, stijl en karakteruitbeelding betreft. Maar het meesterwerk dezer verhalen lijkt mij Mina Laury. Zeer, zeer mooi is de liefde van Mina voor Zamorna voelbaar gemaakt, maar ik geloof, dat men een vrouw woet zijn, om de intrinsieke waarde van dit verhaal juist te kunnen schatten. En ik kan het dus geenszins eens zijn met Iolo A. Williams, die in ‘The Bookman’ een veel te hard oordeel gaf over deze Legends of Angria:
‘.... the tales are complete rubbish, mere hash-up of Scott, the Gothic romanticists and Byron.’
Zeker, er zijn in deze vertellingen reminiscenties aan de genoemde schrijvers, maar er is toch genoeg van Charlotte Brontë-zelve in, om de publicatie ervan te rechtvaardigen.
En waaraan nu hadden deze novellen hun ontstaan te danken?
Ziehier het curieuse feit.
Op den avond van den 5en Juni 1826 keerde dominé Brontë terug van een reisje naar Leeds, met een doos houten soldaten voor Branwell.
Toen Branwell ze 's morgens voor zijn bed vond staan, holde hij er mee naar zijn zusters, om haar zijn schat te toonen. Vol belangstelling sprongen de meisjes uit bed, Charlotte vooraan, en een der militairen er uit kiezende, die haar het beste beviel, noemde zij dien de hertog van Wellington (van ouds haar held). Ook Emily en Anne namen er elk een; Emily koos een ernstigen,
| |
| |
krijgsman en noemde hem Gravey, en Anna had een ‘queer little thing’ genomen, ‘much like herself’, die den naam Waiting Boy ontving. Branwell betitelde er een, als zijn speciaal eigendom, met den naam Buonaparte, en de meisjes mochten de figuurtjes, die zij hadden gekozen, houden.
De houten soldaten werden de helden van een onnoemelijk aantal verbeeldingsspelen. De kinderen, die zich, sinds hun vroegste jeugd, hevig interesseerden voor politiek en geschiedenis, noemden ze afwisselend: Arthur Wellesley, Ferdinand Cortez, Francis Stuart, Frederick Brunswick, en onderscheidden de popjes ook naar karaktereigenschappen als: Goody, Bady, Naughty, Bravey, Sneaky en Bogey; weer anderen heetten Captain Tree, Sergeant Bud, General Leaf, Major Arbor, en Corporal Branch.
De kinderen-zelf stelden de geniussen van de figuren voor, als Genius Talli, Genius Branni, Genius Emmi en Genius Anni.
Twaalf helden maakten een reis met het schip Invincible, leden schipbreuk, en na veel gevechten met inboorlingen, stichtten zij aan den mond van de Niger River een tooverstad, die eerst bekend was als Glass Town, later als Verdopolis.
Een der figuren, de zoogenaamde Duke of Wellington, haalde uit Europa vijftienduizend getrouwen, en met behulp van dezen werd het koninkrijk Angria gegrondvest. De steeds toenemende bevolking maakte het kiezen van een koning noodzakelijk, en hiervoor werd Charlotte's held gekozen, als ‘a fit and proper person to sit on the throne of these realms.’
Zoover was dit amusante spel gevorderd, dat de geesten der kinderen hartstochtelijk bezig hield, toen het noodlottigerwijze onderbroken werd door Charlotte's vertrek naar de school te Roe Head in 1831. Al bleef zij ook anderhalf jaar afwezig, het spel werd daarom niet vergeten of veronachtzaamd, en na haar thuiskomst werd het onmiddellijk hervat door haarzelf en Branwell. De jongere meisjes hadden hun eigen spel met fictieve persoonlijkheden, die zij The Gondals noemden.
Een der redenen, waarom Angria niet losgelaten werd, ook al was Charlotte niet thuis, was, dat Charlotte sinds haar veertiende jaar er al verhalen over was gaan schrijven. Charlotte schreef onder de namen: Captain Tree, en als de twee zonen
| |
| |
van den hertog van Wellesley: the marquis of Douro en Lord Charles Wellesley. Branwell, want ook hij schreef erover, noemde zich Young Soult of Sergeant Bud. De boekjes, die zijzelve maakten, waren van 2 bij 3 centimeter groot, en werden in miniatuur drukletters beschreven. (Er bestaan wel vijftig van deze verhalen, drama's, gedichten, en historie; het is dus duidelijk, welk een ontzaglijk werk Fannie Ratchford heeft moeten doen, om de Legends of Angria, zooals zij ze in het licht gaf, te kiezen.)
In 1830 maakte Charlotte een catalogus van haar geschriften, die toen twee-en-twintig deeltjes bevatten, en die allen waren ‘uitgegeven’ door Captain Tree, ‘Biblio Street, Verdopolis’.
Na Charlotte's thuiskomst ging zij opnieuw aan het schrijven met evenveel enthousiaste energie. Het spel ‘colored all her thoughts’, maar zorgvuldig werd het voor iedereen als een geheim verborgen gehouden, zelfs voor haar vader, haar tante en haar meest intieme vriendinnen, Mary Taylor en Ellen Nussey. Geen woord tot iemand over het ‘divine, silent, unseen land of thought, whose landscape she knew in every variety of shade and light.’
En in haar school-leven, terwijl zij ongetwijfeld hevig aan heimwee leed, troostte zij zichzelve met gedachten aan Angria, en bedacht er verhalen over. En, zegt Fanny Ratchford, ongetwijfeld, gedurende haar verblijf te Roe Head, leefde Charlotte een:
....life of golden romance, walking with kings, guiding the destinies of a mighty empire, and receiving the plaudits due genius from an admiring world.
Zij produceerde met een verbazend gemak en groote snelheid een aanzienlijk getal novellen (er zijn er immers wel vijftig gevonden!), ook gedichten en tooneelspelen. Haar personen stonden haar zoo levendig voor den geest, dat zij met hen verkeerde als met goede bekenden. In het eerst deed zij haar ‘arch-hero’ huwen met Florence Marian Hume, een ‘gentle green and white maiden of snowdrop purity and sweetness’. Door de jaloezie van een andere dame kwam zij echter ten val (Branwell gebruikte hiervoor de tusschenkomst van den schurk Rogue) en
| |
| |
de markies trouwde toen met de beter met zijn stand overeenkomende Mary Percy.
Verschillende politieke complicaties grepen er plaats, en van elke maakte Charlotte gretig gebruik voor haar ‘romans’. Haar held was een groote Don Juan, en had tegelijkertijd verschillende vrouwen lief; het moet gezegd worden, dat ook verschillende vrouwen hem vierden en aanbaden.
Dus, terwijl Charlotte uiterlijk het bestaan leefde, dat Mrs. Gaskell in haar boek betitelde met ‘A dreary season at Haworth’, was haar innerlijk leven ‘eventful and exciting’. In Charlotte's dagboeken vertelt zij hiervan, maar deze dagboeken, zegt Fannie Ratchford, zijn tot dusverre:
‘wholly unused by biographers and critics’, ofschoon zij behooren tot de ‘most revealing Brontë documents in existence’. Zij bevinden zich in het Brontë Museum te Haworth. Zij was zóózeer van haar eigen fantasiën vervuld, dat zij bijvoorbeeld in haar dagboek schreef:
‘I wonder if Branwell has really killed the Duchess. Is she dead? is she buried? Is she alone in the cold night on this dreary night’?
Fanny Ratchford, die de dagboeken inkeek, zegt dat Charlotte daarin nooit heimwee naar Haworth toonde, doch dat:
all her longing was for Angria, the land of her spirit's freedom. Even her Christmas and summer vacations, as the dates of numerous scripts attest, were spent in the palaces of Angria and Verdopolis, rather than in the parsonage and on the moors of Haworth.
Haar ‘otherwordliness’, haar neiging om zich aan alle gezelschap te onttrekken, werd door de anderen toegeschreven aan onwelzijn of melancholie, of een zenuwachtige geïrriteerdheid, maar haar dagboeken lichten ons wel anders in!
Van de andere kinderen was Emily de eenige, die zich even compleet als Charlotte kon verliezen in haar verbeeldingen. Voor Branwell was Angria nimmer meer dan een aardig, kinderlijk spel. En ofschoon Anne wel meedeed, ‘it never took root in her spirit.’ En zooals haar dagboeken bewijzen, begon het spel, toen
| |
| |
zij volwassener werd (1841) haar van harte te vervelen, juist toen Emily, die anderhalf jaar ouder was, het ‘most absorbing’ begon te vinden. Hoewel er tusschen Anne en Emily altijd een zeer innige verstandhouding bestond, was het toch met Charlotte, dat er een ‘closer tie of understanding’ was dan met Emily en de anderen. Charlotte wist en begreep, dat:
‘the flowers that bloomed on the heath for Emily were the halls of Gondal (Emily's gefantaseerde rijk); that the Eden which she conjured from the bleak hillside was the land of King Julius, and that the liberty, which was as the breath of life to her was freedom to worship without interruption her “God of Visions.”’
Zij schreef er eveneens verhalen over, en Anne zegt in haar dagboek:
‘Emily is engaged in writing the Emperor Julius' life. She has read some of it, and I want very much to hear the rest.’
En Fanny Ratchford heeft een ontdekking gedaan, die mijn theorie, dat Emily's prachtig gedicht,
Cold in the earth, - and the deep snow piled above thee....
geschreven zou zijn ter nagedachtenis aan een der hulppredikers van haar vader, die te Haworth gestorven was, en dien zij (volgens mij) in stilte hartstochtelijk zou hebben liefgehad, volkomen te niet doet.... want uit een dagboek van Emily blijkt, dat het bedoeld is als een klaagzang van.... Rosina, keizerin van Gondal, op haar vermoorden echtgenoot. (Alweer een bewijs, dat men in literair historie wel heel voorzichtig mag zijn met te snelle veronderstellingen en theorieën, die niet op voldoende weten berusten!)
In 1837 vroeg Charlotte, vol ambitie, en schrijfstersplannen, raad en oordeel aan Southey (die toen ‘Poet Laureate’ was) over haar werk. Southey, na de lectuur, antwoordde haar:
‘There is a danger of which I would, with all kindness and in all earnestness, warn you. The day dreams in which you habitually indulge are likely to induce a distempered state of mind;
| |
| |
and in proportion as all the ordinary uses of the world seem to you flat and unprofitable, you will be unfitted for anything else.... But do not suppose, that I disparage the gift which you possess, nor that I would discourage you from exercising it. I only exhort you so to think of it, and so to use it, as to render it conductive to your own permanent good.’
Deze raad maakte grooten indruk op Charlotte zooals haar antwoord aan Southey bewijst. Zij legt uit, nadat zij hem eerst heeft bedankt voor zijn vriendelijke belangstelling, dat zij niet heelemaal een ‘idle dreaming being’ is, en dat zij ook wel ‘nuttiger werk’ doet.
Doch waarschijnlijk in verband met deze correspondentie nam Charlotte eenigen tijd later formeel afscheid van haar ‘dream world and its people’, waarmee zij zich sinds haar 17e jaar tot haar 22e had bezig gehouden.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|