| |
| |
| |
Breed-weemoedige herinneringen van mijn binnenleven aan Mr. Frans Erens en anderen door Dr. Willem Kloos.
In den, kan ik zeggen, na de twintig naargeestige jaren van mijn saaie eerste jeugd zich nu reeds meer dan zes en vijftig jaren lang uiterlijk zoowel als veelal innerlijk volstrekt niet vlothandig voortgezet hebbend menschlijk bestaan en vriendschappelijk verkeer met zeer velen, wier herinnering ik ook nog heden met onverstoorde genegenheid in mij omhooghalen kan, heb ik in 1883 en 1884 o.a. ook veel omgegaan met Viktor Tydeman. Hij was een afstammeling van het evenals hij geheetene, en krachtens vooral de betrekking, waarin het tot Willem Bilderdijk had gestaan, bekend geblevene geslacht. Zonder aan publiceeren te denken, schreef Viktor wel eens iets evenals ik dit naiefweg en heel intermittent sinds mijn zestiende jaar in vers en proza had gedaan. Die V.T. was, evenals ik zelf toen, een jonge man van kalme mijmerende intelligentie, die beter dan ik destijds deed, de kunst verstond om luchtig-levendig te spreken. En dus op mijn eigene simple studentenkamer en ook wel, meen ik, op de zijne een enklen keer, brachten wij menigen gezellig-harmonischen avond of middag door, soms met zijn beiden maar veelal met anderen tezaem. Hij was door zijn vader, die predikant was geweest, er voor bestemd geworden om theoloog te worden, maar hij verloor zich liever in modern-wijsgeerige bespiegeling, waarin hij echter niet zoo penetrant-doorredeneerend was als ik zelf wist
| |
| |
te zijn. Hij stond nog op de grens tusschen 't modern-godsdienstige en 't vrijdenkerschap, terwijl ik zelf, ofschoon aandachtig luisterend naar alles wat andere intelligentie's beweerden, toch ten slotte mij steeds gehouden heb aan wat mijn binnenste Psyche, die van dat gehoorde een beetje profiteerde, mij aan het verstand bracht, dat de Waarheid moest zijn. Dus om zijn in geestelijk opzicht nog voortschuiven tusschen de twee vloeiende beken van het moderne protestantisme en Multatuli plus Dageraad, terwijl mijn vriendlijk-sombre Geest, die meer wist, daar reeds boven uit was gevlogen en zijn eigen weg vervolgde (het stadium, waarin mijn vriend nog verkeerde, had ik reeds overwonnen) vond ik hem wel interessant want psychisch-sympathiek, maar schoot ik niet genoeg met hem op in mijn binnenst Zijn. En nadat ik mij dus in het begin van 1884 vrijwel geheel en al van omgang, zoowel als van eigen liefhebberijstudie had moeten onthouden, om eindelijk toch eens mij te gaan bekwamen voor mijn kandidaats in de Oude Lettren, waaraan ik mij tot dusver niet gewaagd had, omdat ik nog niet voldoende geinstrueerd was in de grammatische finesses die men daar zou vragen ('k had slechts een jaar lang, tenminste sporadisch college geloopen, en naar het korrekte latijn van prof. Naber geluisterd, maar toen vorderde ik zoo langzaam, dat het mij, jongen jongen, al gauw verveelde) slaagde ik er in den zomer van 1884 voldoende voor, om litt. hum. cand. achter mijn naam te mogen zetten. En toen verloor ik mijn vriend geheel en al uit het oog, daar ik in Brussel ging wonen, en wel in de voorstad Ixelles, waar het leven goedkoop was en ik dus langer zou kunnen bestaan van de drieduizend gulden, die ik nog overhad van de 5200 gulden, die een in 1865 gestorven oudtante, mevr. Veer, mij vermaakte, die de veel grootere rest van haar vermogen had vermaakt aan den zoon van een goeden vriend, omdat hij evenals haar overleden man Johannes Willem heette, en niet Willem Johannes, zooals ik
bij vergissing was geloopt. Zoo treft ons soms een ongeluk, uit een heel eng hoekje, zonder dat men het heeft verdiend. (Die oudoom werd altijd Willem genoemd.)
Ik had Viktor Tydeman uit het oog verloren, zeg ik, zonder dat ik ooit eenigerlei onaangenaamheid van hem had ondervonden. En later vernam ik toevallig, dat hij getrouwd met het meisje, waarmede hij geëngageerd was, toen ik hem kende, kort daarna
| |
| |
was overleden, wat ik heel jammer vond. Maar ik dacht sinds dien tijd zoo goed als nooit meer aan hem. Doch thans plotseling verrees hij mij weer voor mijn scherp alles waarnemend en als het de moeite waard lijkt bewarend Binnenste, ja, 't is mij, of ik hem weer duidelijk voor mij zie, zooals ik hem voor 53 jaren voor het laatste zien mocht, nu ik aan Frans Erens denken moet. Want deze zoowel als Victor was een met zijn zuivere, diepste Psyche verkeerend, en dus een ander nooit nijdig dus onbillijk van uit zijn eigene Diepte belagend mensch geweest en zoo heb ik dus met geen van beiden ooit ook maar de minste moeilijkheid gehad, daar ik zelf eveneens achter mijn daaglijksch gemoed een vriendelijken geest berg en mij dus tegen ieder minzaam gedraag, zoolang ik mij niet bewust behoef te worden, dat hij uit wanbegrip tegen mij intrigeeren gaat. Frans was katholiek, en ik zelf reeds toen ik hem leerde kennen een volkomen objektief-psychisch zoekend agnosticus, die nooit een ander heeft lastig gevallen over diens eigen gevestigde overtuigingen omtrent menschelijke en bovenmenschelijke dingen, als hij krachtens zijn eigen geestlijke voorbestemming logisch en behoorlijk daarop voortloopen bleef. En dit nu juist was de aangenaamheid van mijn omgang met Erens. Hij was een prachtige Individualiteit met roomsch-christelijke grondbeginselen en levensgedrag, goedmoedig-glimlachend alle beschaafde recht-uiten aanhoorend en er niet naar hakend hen met zijn eigene convictie's te overtroeven, zoomin als hij verlangde, dat een ander hem dat met diens vreemde beweringen deed.
* * *
Ik ben eigenlijk altijd van kind reeds, dus van nature, een allerlei soorten van menschen beminnende Geest geweest. Sommigen slechts kon ik bij de eerste ontmoeting, om den opslag hunner oogen niet goed uitstaan, doch als zij later schenen te blijken innerlijk-goede wezens te wezen, wende ik langzaam aan hen. Maar als zij dan doodgingen, zooals mij dat op mijn leeftijd reeds met honderden is gebeurd, steeg mijn vredige genegenheid opeens soms tot een toppunt voor een tijd, zoodat ik verzen op hen schreef, die mij snelstroomend ontvielen, tot mijn eigene daarop volgende psychische verwondering, omdat ik toen zij nog beston- | |
| |
den, nooit zoo bijzonder veel en ten minste niet zoo sterk aan hen had gedacht. Maar door hun overlijden kwam eensklaps een golf van diepste Binnenontroering in mij rijzen, die zich uitsprak in de rhythmische zinnen, waarin ik hen dan herdacht. Ik zag in mijn spontane verbeelding hen rechtuit liggen in hun voor goed geslotene donkere kisten en schoon er geen voelbare traan in mijn oogen kwam over die van binnen uit gerezene voorstelling - ik ben nooit mal-sentimenteel geweest - voelde ik mij toch stilweemoedig worden over de raadslige verganklijkheid van het heele menschenleven, maar schreef ik toch met vaste hand, wat mijn Achterzijn, mijn Ziel, mij gebood te zeggen, en mij dan troostend, als ik den volgenden dag mijn verzen overlas, met de gedachte, dat alles hier weer weg moet, en ik zelf ook eens heb te verdwijnen, berustte ik in dat noodlot. En hervatte ik mijn gewonen altijd werkzamen zielegang dien ik mijn binnenste Wezendheid weet te zijn, en die mij altijd besturen bleef door alle levensmoeilijkheden heen.
Tot mijn leedwezen, wat de praktijk betreft, maar tot mijn blijvende psychische vreugde tevens, moet ik erkennen, dat mijn geestlijke gevoelsstaten, die wisselend maar toch altijd krachtig op elkander volgen, veel sterker zijn dan die van de meeste andere Hollandsche menschen, maar dat zij ten slotte altijd uitmonden in de rustgevende gedachte, dat het heele leven niets is, want een vergankelijk Iets waar de menschheid sinds haar ontstaan altijd verklaringen voor gezocht heeft, maar zonder dat een enkele dezer ooit volkomen voldeed. Frans Erens hoopte die verklaring in het Hiernamaals te zullen vinden, en ik wensch hem van ganscher harte toe, dat hij haar nu dáár moge hebben bereikt. Maar droomt hij nu voort met alle andere vroegere Puren dus Ongemeenen of is hij geheel versmolten in het Oneindige Tijdelooze, en heeft hij dus de rust gevonden die hem aan zichzelf deed ontvallen, dan blijven wij hem toch gedenken met mooien eerbied om het vele schoone en goede wat hij geschreven en verricht heeft in zijn fijn-meditatief en alles subtiel ziend bestaan. Ja, Erens is fijndenkend dus subtiel geweest, zoowel in zijn doend en denkend Binnenst als in heel zijn werk en daarom zal zijn figuur, voor alle verdere tijden, in onze Letteren blijven omhoog staan als een delikaat maar ongeschonden zuiver want niemand ooit nog in
| |
| |
den weg gestaan hebbend wondergewas van heel zeldzame soort. Hij was er tevreden meê gemoedelijk peinzend in en met zichzelf te leven, en van tijd tot tijd iets heel mooi's te kunnen voortbrengen of iets zuiver-gedachts te zeggen, wat evenmin zal vergaan. Erens is op zijn eigen wijze een kunstenaar en een denker geweest en blijkt een Individualist te kunnen heeten, omdat hij, hoe uitgebreid zijn kennis ook moge geweest zijn, in geen enkel opzicht een ander naschreef, neen, alles wat hij op het papier bracht zelf psychisch had ondervonden, want gewaar was geworden, of met zijn harmonisch denkvermogen had bereikt. Hij had buitendien voor zich zelf, zoowel als voor zijn vrienden, het voorrecht een geboren Limburgsch aristokraat te zijn, zoodat zijn manieren allerfijnst-beschaafd en toch volkomen natuurlijk waren. Hij sprak nooit veel of druk, want wond zich nooit op, maar als hij iets zeggen ging, kon men zeker er van zijn, dat hij iets van tusschen-uit zijn lippen zou doen hooren wat beter want juister opgemerkt was dan de doorsneemenschen, die zonder eenige hersenwerking gewoonlijk maar weer hetzelfde herhalen, zouden kunnen doen. Frans en ik zijn, van het eerste oogenblik, dat wij elkaêr ontmoetten, goede vrienden geweest en gebleven; wij noemden elkaêr bij den voornaam. Maar door den onderlingen afstand onzer woonplaatsen hebben we elkander in de laatste 40 jaren te zelden ontmoet. Doch ik zal zijn innerlijkste wijsgeerige maar toch altijd verstandlijk-kinderlijk blijvende menschlijke Wezendheid nimmer vergeten. Ikzelf leefde en leef nog evenzoo: wij waren en blijven diep in onze geheimste Innerlijkheid psychisch gelijkgezinden want rechtvaardig en toch zelden hard, zuiver-eerlijk en toch zich in hun innerlijkst Wezen verborgen houdend, zoolang het zich niet klaar aan ons nuchter Nederlandsch bewustzijn openbaart. O, de veelbewogen tijd van nu reeds vijf en veertig jaar geleden, dat ik hem tamelijk geregeld ontmoette op de
Amsterdamsche kamers, waar toen het jongere geslacht van schrijvers en schilders woonde! Hij gaat op het oogenblik, waarop ik dit schrijf, weer zoo klaar voor mijn Geest staan: Witsen en Breitner, Veth, J. Israëls en Haverman en zoovele andere wier namen mij op het oogenblik niet te binnen willen schieten, evenmin als die van de tallooze literatoren, van wie ik goeds of kwaads ondervond, zij hebben allen met een
| |
| |
vriendlijken glimlach den fijn-gemoedlijken Erens gewaardeerd, die zich kalm Monsieur Trefouillard liet noemen en die meestal bleef zwijgen, maar soms op eens zijn linkerarm verheffend aangenaam ging spreken over zijn verblijf in Parijs, waar hij in vroegeren tijd een deel van zijn leven had doorgebracht in gezelschap van vermaarde literatoren van dien tijd, over wie hij soms interesante anekdoten mee te deelen wist, die hij niet uit boeken haalde, maar uit zijn eigen omgang met hen.
Rust in vrede, o psychisch inzichtige, dus alles begrijpende Frans, die zich liet leiden door niets anders als uw eigenst fijn besef; gij leekt mijner Onbewustheid altijd de strandeling uit de oneindige Zee der bewogene Wezendheid, waaruit dit dwaze Aanzijn is te voorschijn gerezen, en gij hebt nu voorgoed de rust gevonden in den Godgeheetenen eeuwigen Oorsprong van ons zichtbaar en aanvoelbaar Zijn. Ik treur niet om uw weggaan, zoomin als om dat van mijn andere vrienden. De een na de andre mijner tijdgenooten verging reeds en ik zelf ben een der weinigen, die nog overbleef. Wat zal er van het geslacht der Tachtigers in de toekomst worden gezegd? Och, vermoedelijk niet veel bijzonders. Als ik naga, hoe er ten allen tijde door de recensenten, naar wie zich dan weer de publieke meening richtte, omdat deze te weinig proefondervindelijk voelend is, ja, hoe er door volstrekt ondichterlijke los-weg maar raakschrijvers is geschreven over echte poëzie, dan voorzie ik het ergste van de psychische bevindingen der lateren over de aesthetisch-geestlijke waarde der periode van '80, die misschien nog een jaar of tien, vijftien kan voortduren, maar dan zeer stellig ten einde geloopen zal zijn. En dan komt er weer een andere periode van beoefening der letterkunde en zoo kan het doorgaan, totdat Nederland ten langen leste, ja Europa, en de heele rest van het bewoonde deel onzer aarde niet meer aanwezig zullen zijn, evenals dit eens gebeuren kan met onze geheele aarde, ja, het totale zonnestelsel, en alle andere systemen die zich bewegen in de onmeetbare Ruimte, met de milliarden sterren die wij noemen het Heelal, ons Heelal, wel te weten, want in de nergens eindigende Aanzijnsruimte zouden wij als wij onsterflijk waren en een oneindige snelheid hadden, na kortere of langere pooze, andere Heelallen vinden, die wij hier als Nevels kunnen waarnemen, maar die
| |
| |
even waarachtig als ons Heelal bestaan. En zoo gaat het naar alle kanten eindeloos door in de grenzenlooze Ruimte, waarin ook ons Heelal tot en met zijn verste sterrestelsels tijdeloos ronddraait.
Waarom? en waartoe? Dat weet geen mensch.
De goede en in essentie geniale François Erens weet thans niets meer van dat alles, omdat hij niet bestaat. Hij heeft den eeuwigen vrede gevonden, de oneindige rust, waarin men niets meer behoeft.
R.I.P. schrijf ik hier kalm dus neder, mij voor een oogenblik één voelend worden met zijn mooi geloof.
|
|