De Nieuwe Gids. Jaargang 51(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Verzen door Hélène Swarth. I. Suizelregen. Zacht en zingend zijgt de suizelregen, Koel en vredig lavend loof en land, Vult met zilver zwart van aardewegen, Spant een voorhang vóor den woudewand. Hemelregen, mij ook geef uw zegen, Laaf mijn hart, waar smartevuur in brandt. Laat mij drinken wat zoo mild gezegen Daalt op de aarde, waar mij 't noodlot bant. Laaf mijn hart, te moe om nog te muiten, Laaf mijn ziel, die 't lot niet kon verslaan. Suizelregen, paarlend langs de ruiten, Schrijf een antwoord, dat ik kan verstaan. Weet je 't niet of mag je 't nog niet uiten? - Langs de ruiten ziepelt traan na traan. [pagina 55] [p. 55] II. Ruischwind. Moe van spelen in de hemeltuinen, Witte wolken blazend door het blauw, Ruischwind rust in hooge boomekruinen, Vouwt de vleugels boven de landouw. Leege velden blonden, rossig bruinen. Akkers groenen, donzig, blank van dauw. Zilvren stralen door de blaadren schuinen, IJl en donker als voor zomerrouw. Ruischwind slaat de vleugels, buigt de twijgen, Rent door 't loof, dat mag niet langer zwijgen. 't Klapwiekt, hoopvol, of het vliegen zou. Ruischwind zingt een herfstlied zonder woorden, Vult de laan met orgeldiepe accoorden - Vroom en plechtig luistert de landouw. [pagina 56] [p. 56] III. Reine sneeuw. Reine sneeuw, gezonden uit den hemel, Zegen koel mijn lippen en mijn oogen! Duizlend tuur ik naar uw blank gewemel, Vlinderlicht de wolken uitgevlogen, Donzig dekkend de aard, die godeschemel, Droef bezoedeld, zwart van zonde en logen. Droomend kind, verbannen uit den hemel, Heb ik vroom uw vlokken ingezogen, Dorstig mondje, uw mannasmaak te proeven, Als een bloem voor dauw haar kellekje open. Blijf 'k, bewuster van mijn zielsbehoeven, Reine sneeuw, van u nog laving hopen? In uw wijding eenzaam blijf ik toeven. Hul me in wit, ik laat door u mij doopen. Vorige Volgende