Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012
(2012)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
Dertig jaar Bourdieu in de neerlandistiek (1980-2010)
| |||||||||||||||||
Benutte mogelijkheden?De directe aanleiding voor deze eerste terreinverkenning naar de rol die het werk van Pierre Bourdieu speelt in de wetenschappelijke neerlandistiek is tweeledig. Allereerst ligt die eenvoudigweg in de call for papers voor de editie van het Cross- | |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
Over congres in Leiden, waar deze tekst oorspronkelijk voor bedoeld was.Ga naar eind1. Onder het kopje ‘Neerlandistiek en sociologie’ werd in die call gesteld: Dankzij het werk van de zgn. Tilburgse school (Verdaasdonk, Van Rees en hun promovendi) heeft de institutionele literatuursociologie in Nederland vaste voet aan de grond gekregen. Dorleijn en Joosten zijn in dit spoor verder gegaan; daarnaast is er het onderzoek naar specifiek Nederlandse literaire verschijnselen van Jansen, De Nooy, De Glas en anderen. Zijn de mogelijkheden in deze voldoende benut? Moet er worden gestreefd naar een synthese van literatuurgeschiedschrijving en literatuursociologie? Met name de kwestie ‘zijn de mogelijkheden voldoende benut?’ leek nader onderzoek waard. Daarnaast werd de gedachte om Bourdieu's invloed nader te bekijken mede ingegeven door de, zeker niet louter serieus bedoelde, enquête onder aanwezige vakgenoten waarmee een aantal jonge promovendi in 2008 het tweejaarlijkse congres Achter de verhalen afsloten. Misschien wel de meest opmerkelijke conclusie was toen dat Pierre Bourdieu gekozen werd tot zowel meest invloedrijke als meest overschatte buitenlandse invloed op de (moderne) Neerlandistiek. Zoals gezegd, helemaal serieus was de bewuste enquête niet, maar zij toonde in elk geval dat Bourdieu op dat moment spraakmakend en omstreden was. | |||||||||||||||||
De internationale verspreiding van Bourdieu's tekstenAlvorens iets te zeggen valt over de vraag of de mogelijkheden ‘optimaal benut’ zijn van Bourdieu's benadering, is een basis nodig van waaruit bekeken kan worden of er überhaupt iets te zeggen valt over zijn feitelijke invloed op de modern-letterkundige neerlandistiek. In de beste literair-empirische traditie is het dan gepast om de kwestie, voor zover mogelijk, eerst kwantitatief in kaart te brengen. Daartoe is dit artikel een aanzet. Getracht is om een aantal kwesties omtrent Bourdieu's invloed op het literairwetenschappelijk veld te kwantificeren. Allereerst wordt een indicatie gegeven van de omvang van Bourdieu's oeuvre en de internationale verspreiding ervan. Daartoe neem ik de periode vanaf zijn eerste publicatie, zijn studie Sociologie de l'Algérie uit 1958, tot aan 2001. Dat slotjaar is het laatste vóór Bourdieu's overlijden en tevens het laatste volledige jaar dat geïndexeerd is in Delsauts en Rivières bibliografie van Bourdieu's oorspronkelijke werken en vertalingen (Delsaut & Rivière 2002). Grafiek 1 toont een overzicht van de oorspronkelijke publicaties van Bourdieu tussen 1958-2001. Voor het overgrote deel teksten in het Frans, uiteraard, maar ook teksten die voor het eerst in een andere taal gepubliceerd werden (voornamelijk Engels) zijn hier meegerekend. | |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
Grafiek 1: oorspronkelijke teksten van Bourdieu
Met betrekking tot alle gebruikte cijfermateriaal moet benadrukt worden dat het hier om tendensen gaat. Zo is in de bovengenoemde grafiek uitgegaan van losse publicaties van Bourdieu, dus zowel een complete boekpublicatie als een los artikel gelden elk als één oorspronkelijke tekst. Ook voorpublicaties en losse artikelen, die later (veelal bewerkt) gebundeld werden, zijn apart meegerekend. Niet opgenomen zijn de ‘entretiens’ die Bourdieu, zeker de laatste tien jaar van zijn leven, uitgebreid gaf. Wél opgenomen zijn gepubliceerde (en regelmatig vertaalde) referentschappen tijdens congressen. In grafiek 2 staan de vertaalde teksten van Bourdieu in dezelfde periode, met dezelfde uitgangspunten als hierboven vermeld. Ook hier is geteld per vermelde titel in Delsaut en Rivière. Dat betekent dat herplaatsing van eenzelfde tekst in uiteenlopende jaren in uiteenlopende readers en overzichtsbundels (wat vooral in het Engelse taalgebied regelmatig gebeurt) meerdere keren meetelt. De nogal abrupte daling die 2001 te zien geeft, is mogelijk veroorzaakt door het feit dat bij sluiting van de bibliografie allicht nog niet alle internationale gegevens voorhanden waren. Anderzijds geeft het verloop van vertalingen, zoals blijkt, steeds een op- en neergaande lijn te zien. | |||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||
Grafiek 2: Bourdieu in vertaling
Grafiek 3: Bourdieu in Japanse vertaling
| |||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||
Teksten van Bourdieu zijn in de meest uiteenlopende talen verschenen: het Engels en Duits, uiteraard, en het Nederlands (hierover straks), maar ook in alle Scandinavische talen, de Romaanse talen, in tal van Oost-Europese talen, Koreaans, Chinees, Arabisch en in het Catalaans, Hindi en Hebreeuws. Een klein voorbeeld van deze wat onverwachte niche biedt grafiek 3. De nodige teksten van Bourdieu verschenen ook in het Japans: er ging sedert eind jaren tachtig van de vorige eeuw nauwelijks een jaar voorbij dat er geen vertaling van Bourdieu in die taal beschikbaar kwam.
Grafiek 4: Bourdieu in Engelse en Duitse vertaling
Het Engels is de eerste vreemde taal waarin Bourdieu (in 1962) vertaald werd. Sedertdien is zijn werk in het Angelsaksische taalgebied vrijwel constant vertaald gebleven. Het Duits is later met de eerste Bourdieu-vertaling (1970), maar ook daar geldt dat er sindsdien vrijwel jaarlijks nieuwe teksten in vertaling verschenen (grafiek 4). Voor beide talen geldt dat het werk van Bourdieu vanaf begin jaren zestig van de vorige eeuw vrij constant gevolgd is. Uit grafiek 5 blijkt dat Nederlandse vertalingen relatief laat waren, in vergelijking met Engels en Duits, en vooral begin jaren negentig gecentreerd zijn, toen ook de twee bekendste vertalingen bij uitgeverij Van Gennep in boekvorm verschenen: Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip uit 1992, wat een verzameling losse artikelen is van Bourdieu, verzameld door Dick Pels en vertaald door Rokus Hofstede, Constance van der Maesen, Benjo Maso, Piet Nijhoff en eindredacteur Dick Pels. Voorts is er de vertaling | |||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
van Les règles de l'art van twee jaar later: De regels van de kunst: wording en structuur van het literaire veld in de vertaling van Rokus Hofstede.
Grafiek 5: Bourdieu in Nederlandse vertaling
| |||||||||||||||||
Bourdieu's eerste vermeldingen in de neerlandistiekHet verschijnen van (een) vertaling(en) wil uiteraard niet zeggen dat pas vanaf dat moment een wetenschapper een rol speelt in het nationale discours. Je zou misschien zelfs kunnen zeggen dat het omgekeerde het geval is: pas wanneer een gedachtegoed in het wetenschappelijke debat een opmerkelijke rol is gaan spelen, wordt het interessant voor een uitgever of tijdschriftredactie om het werk ook in de eigen landstaal te laten vertalen. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat het moment waarop Bourdieu in de Nederlandse literatuurwetenschap opduikt vroeger ligt. Wanneer verscheen Bourdieu binnen de neerlandistiek? De momenteel digitaal vroegst traceerbare vermelding blijkt een onverwacht en losstaand geval. Volgens de DBNL wordt Bourdieu al in 1972 voor de allereerste keer genoemd, en wel door de Nijmeegse neerlandicus N.C.H. (Niek) Wijngaards, een vroegmodern letterkundige, of nauwkeuriger gezegd een dix-huitièmiste, die Bourdieu en passant (ontleend aan een Duitse vertaling) vermeldt in een artikel over Simon Stijl. | |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
Of course, Pierre Bourdieu is quite right in stating that it is illusory to suppose that a work of art, whatever it may be, can be understood directly, that is to say without some intervening knowledge of a code. This holds true for the plastic arts, but in my opinion, a fortiori for literature (Wijngaards 1972, p. 68). Hij verwijst in zijn voetnoot naar de eerste druk uit 1970 van Zur Soziologie der Symbolischen Formen en meer precies naar de vertaling daarin van het dan tamelijk recente artikel ‘Élements d'une théorie sociologique de la perception artistique’ dat Bourdieu twee jaar eerder gepubliceerd had. Een op het oog tamelijk vanzelfsprekend ogende referentie, die echter voornamelijk als curiositeit interessant is: zij is zeker niet typisch Bourdieuiaans, verwijst niet naar een sleuteltekst van Bourdieu en maakt evenmin op dat moment of nadien ‘school’ binnen de neerlandistiek. Voor de echte blijde inkomst van Bourdieu moeten we nog een jaar of acht wachten na Wijngaards publicatie. In de inleiding op de postume bundeling van artikelen van Hugo Verdaasdonk, Snijvlakken van de literatuurwetenschap, uit 2008, stellen Wouter de Nooy en ik dat Hugo Verdaasdonk in 1981 met een artikel in De Revisor ‘de eerste [was] die in Nederland, in elk geval op letterkundig gebied, over Bourdieu publiceerde’ (Joosten & De Nooy, p. 9). Omdat dit onjuist blijkt te zijn, is het een daad van eenvoudige rechtvaardigheid om te melden dat deze specifieke informatie niet van mijn mederedacteur Wouter de Nooy, maar van ondergetekende afkomstig is. De vroege bibliografie die Rokus Hofstede in 1992 samenstelde van artikelen waarin Bourdieu geciteerd wordt, leert dat de eerste die aandacht besteedde aan de Franse denker in de Nederlandstalige literatuurwetenschap de Vlaming Mark Schaevers was, later chefkunst van de Standaard der Letteren en redacteur van Humo (Hofstede 1992). In 1980 schreef hij een beschouwing over La distinction (1979) in het Gentse tijdschrift Heibel en een jaar erna een artikel naar aanleiding van de al wat oudere studie Un art moyen: essai sur les usages de la photographie uit 1965. Ook buiten de neerlandistiek is 1980 het jaar dat Bourdieu in het Nederlandse wetenschappelijke veld opduikt in een artikel van Jaap Boerdam en Warna Oosterbaan Martinius in The Netherlands Journal of Sociology. Wanneer we voor de letterkunde de early adapters op een rij zetten, moet, naast Schaevers en Verdaasdonk, als eervolle derde Bart Vervaeck genoemd worden, die in de jaren tachtig van de vorige eeuw maar liefst een achttal artikelen publiceerde met Bourdieu als uitgangspunt, te beginnen in 1982 in het Vlaamse literair-theoretische tijdschrift Restant. | |||||||||||||||||
Neerlandistiek: complicaties bij een definitieDuidelijk is hierbij direct dat zich een definitieprobleem aandient, dat in zekere zin eigen is aan ons vakgebied: wat beschouwen we als behorend tot de neerlandistiek? Genoemde publicaties als die van Schaevers en zeker die van Verdaas- | |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
donk en Vervaeck (verbonden aan een universiteit) zijn, hoewel niet alle gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften, in het hiernavolgende meegerekend als neerlandistische publicaties, terwijl de auteurs geen neerlandici in strikte zin zijn: Verdaasdonk is romanist, Vervaeck is een Vlaamse germanist die behalve Nederlands ook Engels studeerde. In dit artikel is als richtlijn aangehouden dat meegeteld worden: Nederlandstalige artikelen, met een duidelijk aan de Nederlandse letterkunde en/of het Nederlandstalige literaire veld gekoppelde strekking. De selectie heeft niet altijd op basis van autopsie kunnen plaatsvinden. In vrijwel alle gevallen volstonden titel en ondertitel die verschenen bij het trefwoord ‘Bourdieu’ echter. Artikelen als ‘Salsa is klasse: Een onderzoek naar de samenhang tussen de statuskenmerken van Latijns-Amerikaanse immigranten en hun voorkeuren voor verschillende soorten salsamuziek’ (Bachmayer & Wilterdink 2009) zijn in de telling voor wat betreft de literatuurwetenschap/neerlandistiek buiten beschouwing gelaten.
Grafiek 6: Bourdieu in het Nederlands en in alle andere talen (1962-2002)
Ondanks voorgaande restricties zijn wel enkele bevindingen presenteerbaar, zelfs voor neerlandistiek in meer strikte zin. Men kan bijvoorbeeld de blik in eerste instantie beperken tot de wetenschappelijke bladen op het gebied van de neerlandistiek. Dat geeft een opmerkelijk eerste inzicht in de verspreiding van Bourdieu in het vakgebied. Grafiek 7 verdient enige cijfermatige toelichting. Het moment dat Bourdieu zijn intrede deed in het Nederlandstalige wetenschappelijke dis- | |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
cours is, zoals bleek, kort na verschijning van La distinction (1979). Uitgezocht is in hoeveel artikelen in de drie (vijf) belangrijkste wetenschappelijke tijdschriften Bourdieu vanaf dat moment als bron verscheen: bekeken zijn TNTL (het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde), Spiegel der Letteren en Nederlandse Letterkunde (met tot 1996 de beide voorgangers van dit fusieblad, te weten: de Nieuwe Taalgids en Spektator).Ga naar eind2.
Grafiek 7: Bourdieu in de neerlandistische tijdschriften (1979-2010)
In TNTL verschenen tussen 1979 en 2010 509 artikelen. In slechts drie ervan (in 2007, 2008 en 2010) wordt gebruik gemaakt van Bourdieu. In Spiegel der letteren verschenen 521 artikelen in diezelfde periode en komt Bourdieu tien maal voor - vanaf 1992. In de Nieuwe taalgids stond tussen 1979 tot en 1995 geen enkele referentie aan Bourdieu. Vanaf 1996 vormde de NTG samen met Spektator het fusietijdschrift Nederlandse Letterkunde. Wanneer het aantal artikelen van Nederlandse Letterkunde en Spektator wordt opgeteld, komt dat op een totaal van 758 bijdragen; in achttien (te beginnen in 1984 met een artikel van Verdaasdonk) ervan wordt Bourdieu aangehaald. We spreken hier dus over respectievelijk zo'n 0.05%, 1.9% en 2.3% van de bijdragen in de strikt-neerlandistieke wetenschappelijke bladen. Op zichzelf zeggen deze cijfers uiteraard niet per se veel over de impact van de artikelen in kwestie, maar het geringe percentage ontleningen aan Bourdieu in deze belangrijkste tijdschriften geeft op zijn minst een indicatie van de wetenschappelijke focus van de gevestigde neerlandistische orde. Op deze plaats ligt evident | |||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||
niet de bron van het (vermeende) belang van Bourdieu binnen de wetenschappelijke neerlandistiek. | |||||||||||||||||
Andere vindplaatsen van BourdieuWie in de BNTL als algemene zoekterm ‘Bourdieu’ intikt, krijgt (te beginnen met Verdaasdonks Revisor-artikel uit 1981) nog 23 hits, buiten de hiervoor al genoemde artikelen in de wetenschappelijke bladen. Duidelijk wordt bij raadpleging van de BNTL dat zich bij deze bibliografische exercitie wreekt dat de Bourdieuiaanse benadering zich begeeft op een grensgebied van de neerlandistiek en literatuurwetenschap: veel artikelen uit de zogenaamde Tilburgse en Rotterdamse school staan onvolledig vermeld in deze duidelijk primair neerlandistiek-letterkundige bibliografie of ontbreken zelfs helemaal.
Grafiek 8: Bourdieu in de Nederlandstalige wetenschap 1980-2010
Daarom bleek het op zijn minst zinvol om een aantal andere bibliografieën te raadplegen uit de hoek van de sociale wetenschappen. Duidelijk werd hieruit dat, ondanks de toegenomen digitale ontsluiting, hoewel we dat vaak wel aannemen, lang niet alle bibliografische bestanden onderling gekoppeld zijn. Raadpleging van de Bibliografie van de Nederlandse Sociale Wetenschappen leverde enkele nieuwe letterkundige hits op (bij een totaal van 36 op het trefwoord ‘Bourdieu’). Veel nieuwe titels zijn vooral te vinden in de databank Sociological abstracts. Met aftrek | |||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||
van de met name al door Hofstede geïndexeerde vroege Bourdieu-artikelen, leveren de gecombineerde zoektermen ‘Bourdieu’ en ‘Dutch’ voor de periode 1980-2010 86 nieuwe vermeldingen op, waaronder ook van (breed-) letterkundige aard. De resultaten uit de andere bibliografieën bieden de gelegenheid om een afzetpunt te creëren ten opzichte van de neerlandistisch-letterkundige publicaties. In grafiek 8 is te zien in hoeveel Nederlandstalige wetenschappelijke publicaties Bourdieu als referentie vermeld wordt. Daarbij is het trefwoord ‘Bourdieu’ en de inperking ‘language: Dutch’ ingevoerd. Opname in de grafiek gebeurde voorts na raadpleging van het digitale abstract en de bibliografie. De tendens is zichtbaar dat in de loop van de jaren negentig (een [klassieke] tekst van) Bourdieu (meestal La distinction) een standaardvermelding lijkt te worden in de literatuuropgave. Dergelijke vermeldingen nam ik niet op; er moest enige indicatie zijn dat Bourdieu's opvattingen een werkelijk referentie- of afzetpunt waren in een onderzoek.Ga naar eind3.
Grafiek 9: Bourdieu in de neerlandistiek/literatuurwetenschap 1980-2010
In grafiek 9 staat hoe het totale aantal referenties aan Bourdieu in letterkundige artikelen zich verhoudt tot Bourdieu in de Nederlandstalige wetenschap in brede zin. Hier zijn dus alle voorgaande vermeldingen opgeteld: in de wetenschappelijke tijdschriften, in de BNTL, bibliografische referenties in de DBNL én evident letterkundig-georiënteerde artikelen in de andere bibliografische bronnen. In het oog springt hier dat zowel de neerlandistiek als de sociale wetenschappen vrijwel | |||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||
gelijktijdig (in 1980) aandacht kregen voor Bourdieu's werk en wel na verschijning van La distinction. Er is dus geen voorsprong voor de sociale wetenschappen met betrekking tot Bourdieu, die toen ook nog eens niet zo duidelijk (ook) literair geprofileerd was als nadien. Een intrigerende vraag is waarom juist dit moment voor het hele Nederlandstalige wetenschappelijk discours het startpunt was. We spreken immers over een onderzoeker die al meer dan twintig jaar boeken en artikelen publiceerde en van wie - als dat het probleem mocht zijn - al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw titels in het Engels en (sinds 1970) in het Duits vertaald waren. In grafiek 9 werden de letterkundige onderzoeken nog bij het totaal opgeteld. Ten slotte geeft grafiek 10 weer hoe het beeld is als de letterkundige onderzoeken eruit gefilterd worden: het toont hoe de literatuurwetenschappers zich verhouden tot het brede(re) wetenschappelijk discours. Waar het gezamenlijke startpunt rond 1980 opviel, is nu vast te stellen dat de aandacht voor Bourdieu binnen de sociale wetenschappen afneemt. Binnen het (neerlandistische) letterkundig onderzoek lijkt Bourdieu nog niet passé, maar hierbij zijn uiteraard enkele serieuze kanttekeningen te plaatsen.
Grafiek 10: Bourdieu in ‘brede’ wetenschap versus ‘literatuurwetenschap’
| |||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||
Drie Bourdieu'sBourdieu verschijnt vanaf 1980 in de Nederlandse wetenschap - zowel ‘neerlandistisch’ als ‘breed’. Hugo Verdaasdonk geeft in een interview uit 1995 aan dat zijn eigen kennismaking met de voor hem kort erna zo belangrijke invloed eigenlijk nogal toevallig was. Een Franse collega wees hem in 1979 op een boek dat hij moest lezen en Verdaasdonk was onder de indruk. Bourdieu heeft vanaf het einde van de jaren zestig binnen de sociologie zeer actief gepubliceerd. Dat was mij geheel ontgaan. Dit is een bewijs van de compartimentering van universitaire studies: bij letterkunde dringt geen sociologie of psychologie door. Zeker niet in die tijd. Dat was jammer, want ik interesseerde me in die periode erg voor psychologisch onderzoek naar het lezen van teksten. Ik kan dus wel stellen dat mijn kennismaking met Bourdieu niet het resultaat is van een bewuste zoektocht (Knapen 1995, p. 239). Waarom juist dit boek (dat overigens nooit in het Nederlands vertaald werd) op juist dit moment zo'n invloed kreeg, blijft een interessante kwestie. Terzijde zij opgemerkt dat het merkwaardig is dat Bourdieu's ideeën in Nederland, voor zover mij bekend, nog nooit in verband werden gebracht met Huizinga die in Homo ludens in zekere zin de weg baant voor de veldtheorie en zo ook voor minder voortschrijdende geesten de gedachten van (delen van) het maatschappelijk bestel als een (speel)veld acceptabel gemaakt had kunnen hebben. Minstens zo opmerkelijk is daarbij dat in Nederland, ondanks de merlinistische dominantie, invloeden vanuit de sociologie wel degelijk opgang maakten in de neerlandistiek. Vanaf begin jaren zeventig van de vorige eeuw was in Nijmegen bijvoorbeeld al een gepromoveerd socioloog werkzaam binnen het Instituut Nederlands. Het lijkt erop dat de invloeden hier echter eerder Duitstalig waren dan Frans, en orthodox(er) marxistisch. Een andere vraag is: over welke Bourdieu hebben we het eigenlijk? Het lijkt niet te ver te voeren om het denken van Bourdieu in drie - vagelijk opeenvolgende, soms overlappende - fases te verdelen. Er is de Bourdieu die veldonderzoek doet, enquêteert en probeert op die manier sociologische wetmatigheden in kaart te brengen - zoals terug te zien is in het onderzoek L'amour de l'art over museumbezoek of in het sociologische handboek Le métier de sociologue. Dan zou men de theoretische Bourdieu kunnen onderscheiden (hoewel hijzelf immer stelde dat theorie en praktijk nooit los gezien konden worden van elkaar) zoals die te zien is in de artikelen in Questions de sociologie, in het (verder) ontwikkelen van klassiek geworden begrippen als veld, habitus, verschillende vormen van kapitaal en dergelijke. Hiertoe valt allicht ook Les règles de l'art te rekenen: een boek dat eerder een theorie uitbouwt dan dat het (louter) resultaat is van (louter) empirisch onderzoek. Ik denk dat er redenen zijn om La distinction te zien als overgangsboek tus- | |||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||
sen de empiricus en theoreticus. Ten slotte is er dan de activistische Bourdieu: in de laatste tien jaar van zijn leven trad hij meer en meer op de voorgrond als geëngageerd denker én politiek activist, onder meer met felle kanttekeningen bij de globalisering. Een fenomeen als literaire autonomie was niet zozeer een object (of resultaat) van onderzoek, maar werd een nastrevenswaardig doel voor de kunstenaar (zie bij voorbeeld de lezing ‘La culture est en danger’ uit 2000 [Bourdieu 2001], hoewel hierop in het nawoord van Les règles de l'art al gezinspeeld wordt). Overigens realiseer ik me dat deze gesuggereerde driedeling van Bourdieu's werk nadere onderbouwing behoeft en binnen het Bourdieu-onderzoek allerminst onomstreden is. Willem Schinkel bestreed in 2003 al de aanname van breuken in Bourdieu's denken en gaat uit van een grote mate van continuïteit tussen, bijvoorbeeld, La distinction en het politiek-geëngageerde werk (Schinkel 2003). Ik ben het niet voor alle neerlandistische publicaties nagegaan, maar voor wat betreft de artikelen in de wetenschappelijke bladen lijkt de tendens - hier ligt overigens geen exact telwerk aan ten grondslag - dat de neerlandici/literatuurwetenschappers zich voornamelijk baseren op de ‘theoretische’ Bourdieu: vaak aangehaald wordt de Engelstalige bundel The field of cultural production en dan met name het artikel ‘The production of belief’, dat overigens ook sporadisch in het Frans en Nederlands genoemd wordt. Daarnaast zien we La distinction zeer regelmatig als bron (meestal in de Engelse vertaling) en Les règles de l'art. Opmerkelijk is dat de Nederlandse Bourdieuvertalingen nauwelijks als referentie door neerlandici gebruikt worden. | |||||||||||||||||
Relevantie van de kwantitatieve gegevensEen belangrijke vraag is natuurlijk hoeveel het hier gepresenteerde cijfermateriaal welbeschouwd zegt. Een aantal zaken heeft er, meen ik, duidelijk contouren mee gekregen: de start - zowel binnen als buiten de neerlandistiek - van aandacht voor Bourdieu in 1980; het feit dat de vertalingen van Bourdieu tamelijk los lijken te staan van de wetenschappelijke verwerking van zijn gedachtegoed; het gegeven dat de aandacht voor Bourdieu op dit moment binnen de neerlandistiek groter is dan in de sociale wetenschappen, waar Bourdieu in zekere zin op zijn retour lijkt. Die laatste waarneming relativeerde ik echter al: Bourdieu lijkt, getuige de Sociological abstracts, een vanzelfsprekend onpasseerbare, gecanoniseerde, bron in een bepaald soort onderzoeken. Veel gebeurt er niet mee, maar als referentiepunt dient de naam genoemd te worden. Die status heeft Bourdieu in de neerlandistiek niet. Maar valt nu te zeggen dat er sprake is van veel aandacht voor Bourdieu of niet? Een mogelijk kwantitatief antwoord op de vraag die de Leidse congresorganisatie opwierp (zijn ‘de mogelijkheden in deze voldoende benut?’) zou kunnen zijn: dat gaat wel. Sinds zijn eerste verschijnen in de vakliteratuur in 1980 verschijnen er vrijwel jaarlijks meerdere serieuze artikelen waarin Bourdieu's werk een belang- | |||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||
rijke rol speelt. Uitschieters daarbij zijn onder andere 2003, 2006 en 2009, dus jaren na Bourdieu's dood en er zijn geen aanwijzingen dat de tendens de komende jaren anders zou zijn. Rechtvaardigt dit echter de stelling dat Bourdieu de meest invloedrijke denker binnen de (moderne) neerlandistiek van dit moment zou zijn? Dat laat zich niet zo makkelijk stellen. | |||||||||||||||||
Suggesties voor verder onderzoekAllereerst zouden voor een correcter beeld de hier gepresenteerde gegevens ook op een rij gezet moeten worden voor andere buitenlandse literatuurwetenschappers en denkers: de klassieke postmodernen, bijvoorbeeld, of (post)klassieke narratologen, of Even-Zohar of Greenblatt en anderen. Een verdergaand onderzoek naar Bourdieu's aanwezigheid in de neerlandistiek zou natuurlijk ook een veel diepgaander kwalitatieve component moeten hebben. Niet alleen op de manier waartoe ik een zeer bescheiden tentatieve aanzet gaf (over welke van de drie Bourdieu's hebben we het?), maar grondiger: op welke wijze wordt welk specifieke idee van hem aangewend? Kritische en negatieve artikelen over Bourdieu (dat waren er overigens niet veel) zijn in dit artikel eenvoudigweg mee opgeteld. Daarbij zou allicht ook de rol die Bourdieu - soms ook impliciet - speelt binnen de ontvangst van institutioneel-georiënteerd onderzoek aan bod moeten komen, een analyse die zich buiten het domein van dit in eerste aanleg kwantitatieve onderzoek bevindt. Men zou de wetenschappelijke premissen moeten analyseren van bijvoorbeeld het debat tussen Verdaasdonk en zijn tegenvoeters in de jaren zeventig en tachtig, de reacties bestuderen op Van Rees' klassieke artikel ‘Consensusvorming in de literaire kritiek’ uit 1985, of de discussie die de bundel De productie van literatuur: het Nederlandse literaire veld 1800-2000 opleverde, die Van Rees meer dan twintig jaar later samen met de Groningse hoogleraar G.J. Dorleijn samenstelde. Er zijn meer boeiende en relevante vragen die bestudering verdienen, bij voorbeeld of zich bij de invloed van Bourdieu het mechanisme voordoet dat Pierre Geron in 2003/4 vaststelde in zijn onderzoek naar de opkomst van de intertekstualiteitstudie binnen de neerlandistiek: na een fase waarin het nieuwe fenomeen geïntroduceerd wordt, volgen onderzoeken waarin het als inmiddels bekend instrument toegepast wordt (Geron 2003). De vanzelfsprekende referentie die ik bij recente artikelen uit de sociale wetenschappen waarneem, zou hier als een (logische) derde fase gezien kunnen worden. Ten slotte is er nog de moeilijkst aantoonbare vorm van aanwezigheid. Die manifesteert zich pas wanneer de zoekterm ‘Bourdieu’ wordt gebruikt in een full-text-corpus als de DBNL. Zij is misschien te vergelijken met de wijze waarop het begrip ‘postmodern’ opdook en gaandeweg de jaren tachtig en negentig een soort containerterm werd die te pas en te onpas gebruikt werd voor een tamelijk ruim | |||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||
ongedefinieerd amalgaam aan literaire en culturele verschijnselen. De vergelijking met ‘Bourdieu’ gaat hier natuurlijk allerminst volledig op, maar toch stuit je al zoekende op passus die zijn aanwezigheid in het discours wellicht groter maken dan uit de hier gepresenteerde cijfers blijken kan. Enkele voorbeelden. In 1994 spreekt Nico Laan, in een recensie in het tijdschrift Literatuur, terloops al over ‘de sociale achtergrond van smaakverschillen die men nu automatisch met Bourdieu associeert’. In zijn bijdrage aan Van arm Vlaanderen tot de voorstad groeit schrijft J.M. Klinkenberg in 1988 in zeker verband over ‘de sinds de werken van de cultuursocioloog Pierre Bourdieu aanvaarde terminologie’. Lisa Kuitert, als laatste voorbeeld, heeft het - opnieuw in het tijdschrift Literatuur - in een recensie op een boek over protestante leescultuur in 1992 al over ‘een argeloosheid die men in dit post-Bourdieuiaanse tijdperk nog maar zelden aantreft’. Deze vaak terloopse passages (waarvan dit enkele voorbeelden zijn en waarvan er bij verdergaande digitalisering ongetwijfeld meer zullen opduiken) verwijzen naar een contemporaine aanwezigheid die zich niet bij voorbaat door het gevonden cijfermateriaal laten ondersteunen. Tegelijkertijd is het geen eenvoudige opgave iets dergelijks hard te maken in een studie naar de aanwezigheid of invloed van een theoreticus op het literaire discours.Ga naar eind4. Bourdieu zelf signaleert dit mechanisme overigens al in zijn klassieke artikel ‘The field of cultural production’ uit 1983: In fact, what circulates between contemporary philosophers, or those of different epochs, are not only canonical texts, but a whole philosophical doxa carried along by intellectual rumour - labels of schools, truncated quotations, functioning as slogans in celebration or polemics - by academic routine and perhaps above all by school manuals (an unmentionable reference), which perhaps do more than anything else to constitute the ‘common sense’ of an intellectual generation. Reading, and a fortiori the reading of books, is only one means among others, even among professional readers, of acquiring the knowledge that is mobilized in reading (Boudieu 1993, p. 32). Er zal bij dit soort onderzoek rekening gehouden moeten worden met deze ongrijpbare factor. Misschien is het te vergelijken met wat men bij het weerbericht wel aanduidt als de ‘gevoelstemperatuur’, die soms flink kan afwijken van de harde cijfers op de thermometer. Meten geeft een goede indicatie, maar betekent nog lang niet alles weten. | |||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||
Bibliografie
|
|