Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||
Oranje bloed? Eerste Wereldoorlogpoëzie in vergelijkend perspectief
| |||||||||
1. InleidingDe studenten in Berkeley hoef je niet te vertellen wat een ‘poppy’ is. Iedereen ginds kent immers de officiële bloem van de staat Californië. Op 6 april heeft ze zelfs haar eigen dag: California Poppy Day.Ga naar eind1. Tijdens het analyseren van het gedicht ‘In Flanders Fields’ (1915) van de Canadese legerarts-dichter John McCrae blijken er echter toch opmerkelijke interpretatieverschillen op te treden wanneer het over deze bloem gaat, waarbij duidelijk wordt dat je bij de bestudering van Eerste Wereldoorlogpoëzie wel degelijk aan Berkeleystudenten moet uitleggen wat een ‘poppy’ is. De Californische variëteit (Eschscholzia californica, ‘Slaapmutsje’ in het Nederlands) ziet er immers best stevig uit, meer als een krokus dan als de veeleer frêle variant die op de Vlaamse velden is te vinden. Bovendien is de Amerikaanse bloem oranje (‘the golden poppy’). De associatie met bloed die de rode klaproos van de in Vlaanderen voorkomende papaver rhoeas automatisch wekt bij het lezen van ‘In Flanders fields the poppies blow / Between the crosses, row on row’ (Buelens 2008b, 218) hebben de Amerikaanse studenten niet. Context is alles. | |||||||||
2. Ongedeelde referentiekadersDe studie van culturele artefacten als literatuur vereist een min of meer gedeeld referentiekader. Helemaal vanzelfsprekend is dat wellicht nooit geweest. Waar die kaders in een nationale context vroeger bepaald werden door kennis die vooral | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
samenhing met (of beter: veelal beperkt werd door) de sociale klasse en de zuil waarin je was opgegroeid, speelt vandaag etnische afkomst een belangrijke rol. Nederland was dus eigenlijk altijd al multicultureel, alleen is de invulling van dat begrip ingrijpend veranderd. (Hetzelfde geldt uiteraard voor het eertijds evenzeer verzuilde Vlaanderen. De plaats van Vlaanderen binnen het meertalige België maakt bepalingen van een gedeeld referentiekader nog complexer.) Ook de globalisering heeft een impact op het referentiekader, zeker waar het populaire cultuur betreft. Een goth uit Ermelo kan meer gemeen hebben met een smaakgenoot in Sri Lanka dan met streng gereformeerde dorpsgenoten. Historische kennis maakt uiteraard een belangrijk onderdeel uit van elk cultureel referentiekader. In Nederland is het niveau van het geschiedenisonderwijs intussen dusdanig dat ongeveer elk ingrijpend feit dat zich voordeed vóór 11 september 2001 van een verklarende voetnoot moet worden voorzien. De meeste studenten werden geboren na de Val van de Muur (1989) en voor hen is het einde van de Koude Oorlog veelal even ver weg als Mei 1968, Stalingrad, Versailles, Verdun of Waterloo. Dat kan aanleiding geven tot weinig productief cultuurpessimisme, maar het kan ook een reden zijn om afscheid te nemen van het irrelevante etiket ‘historische letterkunde’. Alle literatuur is historisch, voor zover ze bij de interpretatie kennis veronderstelt van de concrete maatschappelijke en politieke context waarbinnen de tekst ontstond. De slag om de Blauwbrug van A.F.Th. van der Heijden uit 1983 is zo beschouwd niet meer of minder historisch dan Arm Vlaanderen van Reimond Stijns en Isidoor Teirlinck (1884), ook al werd het eerstgenoemde boek 99 jaar later gepubliceerd. Bij de bestudering van de literatuur uit de Eerste Wereldoorlog horen onvermijdelijk voetnoten, maar het aantal en de graad van gedetailleerdheid ervan hangt heel sterk af van de plaats in de wereld waar de analyse plaatsvindt. Zelfs binnen het Nederlandse taalgebied zijn de verschillen aanzienlijk. De ongeschonden Nederlandse neutraliteit zorgt voor een herinnering die geheel anders is dan de Vlaamse/Belgische. Waar voor veel Nederlandse studenten de oorlog niet veel meer is dan de obscure opmaat voor de Tweede Wereldoorlog, fietste het gros van hun Vlaamse generatiegenoten misschien wel dagelijks voorbij het plaatselijke monument voor de gesneuvelden van de Grote Oorlog of stammen ze, zoals ik, af van een soldaat die aan de IJzer heeft gevochten. Dat zorgt niet alleen voor een verschil in kennis, maar vooral ook voor een heel andere emotionele geladenheid. Zodra je de rest van Europa bij het plaatje betrekt, wordt de situatie alleen maar complexer en interessanter. De Eerste Wereldoorlog heeft niet alleen een diepgaande stempel gedrukt op de kaart van Europa - onder meer de Baltische staten, Finland en Polen ontstonden op de puinhopen van het conflict - als eerste twintigste-eeuwse catastrofe tekent hij, bewust of onbewust, mee de psyche van iedereen die zich Europeaan voelt. Maar lang niet iedereen in Europa zal daar dezelfde gevoelens bij hebben. De oude allianties (Geallieerden versus Centralen) zullen niet altijd doorwerken in de collectieve herinnering, maar of je tot de winnaars of | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
verliezers (of zoals in de Belgische mythevorming: de martelaren) van het conflict behoort, kleurt wel de basishouding waarmee je de geschiedenis bekijkt en de bijbehorende literaire teksten benadert. De nationalistische klemtoon in de collectieve herinnering zou het uitgangspunt kunnen zijn bij het comparatistisch bestuderen van deze literatuur. Internationaal gecanoniseerde romans als Le feu van Henri Barbusse (1916) of Im Westen nichts Neues van Erich Maria Remarque (1929) mogen dan al een supranationaal beeld van de oorlog schetsen als een slachtpartij die geen onderscheid maakt tussen de verschillende fracties, doordat literaturen op school en aan de universiteit veelal per taal en natie worden bestudeerd, blijft een vergelijkende blik eerder uitzondering dan regel. | |||||||||
3. Joodse en Jiddische oorlogspoëzie over natieloosheidHoe sterk dat nationale paradigma is, ondervond ik zelf op ontnuchterende wijze toen ik de bloemlezing Het lijf in slijk geplant aan het samenstellen was. Ik wilde oorlogsgedichten uit zoveel mogelijk taalgebieden opnemen, maar bij het oplijsten daarvan was ik al te automatisch uitgegaan van de officiële taalgroepen in de bestaande natiestaten. Aan gedichten in het Esperanto had ik niet meteen gedacht. (Toen ik dat wel deed, bleek ik ze in de nagenoeg exhaustieve collecties van de Library of Congress niet te kunnen vinden.) Deze werkmethode maakte me in eerste instantie ook blind voor de Jiddische literatuur. Vooral in Oost- en Centraal-Europa en in de Verenigde Staten werd in die taal echter veel over de oorlog gepubliceerd, ook door auteurs die er van dichtbij bij betrokken waren (Roshwald 2002 en Roskies 1984, 79-97). Een opmerkelijk motief in deze literatuur is precies het niet-hebben van een eigen natie. Gevolg van deze situatie was dat joden terechtkwamen in de verschillende, elkaar bestrijdende legers. Ook de toen nog zionistische Nederlandse dichter Jacob Israël de Haan merkte dit op. In zijn bundel Het joodsche lied uit 1915 nam hij een afdeling ‘In den oorlog’ op, waarin hij in het lange titelgedicht inging op deze dramatische situatie. Waar andere soldaten zich nog kunnen troosten met de gedachte dat zij, rechtstreeks of onrechtstreeks, hun eigen grondgebied aan het verdedigen of bevrijden waren, leidde het strijden, lijden en sneuvelen van joodse soldaten helemaal tot niets. | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
Elk volk vindt trots en kracht in 't strijdbaar keeren
Der overweldigers van 't eigen erf,
Gij dient verdeeld in vijandlijke heeren,
Verlies of winst is u steeds tot verderf.
Wij strijden broeders tegen eigen broeders,
En breken machteloos onze eigen macht,
Wij berooven van zonen onze moeders,
En ons volk van zijn onmisbare kracht.
Wij dienen nederig in de gelederen
Van elk volk, dat ons anders haat en smaadt,
Vorsten, die ons immer spottend vernederen
Zenden ons thans, waar de slag hevig slaat.
Al wat wij winnen is der vreemden winst
Maar elk verlies is slechts onze eigen nood,
Dood voor 't vaderland is der nooden minst,
Wij sterven vreemd in elk leger den dood.
(De Haan 1915, 205-206)
Wat betekent opoffering uit vaderlandsliefde wanneer het helemaal niet aanvoelt alsof jouw land ook echt je vaderland is? De Haans Poolse geloofsgenoot Ber Horowitz zou de oorlog overleven, maar als soldaat in het Oostenrijkse leger beleefde hij de hier beschreven situatie van heel dichtbij. In september 1914 maakte hij het gedicht ‘Galitsië 1914’ waarin hij een opmerkelijk contrast schetst tussen de manier waarop verschillende groepen uit het leger van de Donaumonarchie ten strijde trokken: Trompetten schetteren,
vivat laat zich horen,
Poolse soldaten zingen:
Polen gaat niet verloren!
Trompetten schetteren
Hoerageroep klinkt luide!
Daar komen de Oekraïners
om Oekraïne te bevrijden...
| |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Als broeders
trokken wij ten strijde,
terwijl onze liederen
tranen schreiden...
(Buelens 2008b, 87)
Volgens de officiële doctrine streden ze allemaal voor hetzelfde land, maar zo voelden ze dat volgens Horowitz duidelijk niet aan. Oekraïners en Polen hoopten dat hun offer zou leiden tot het verkrijgen van een eigen land. Sommige van de joodse soldaten streefden misschien wel naar een joodse staat, maar ook voor de zionisten was het duidelijk dat die zich aan het Westelijk noch aan het Oostelijk Front zou kunnen bevinden. Joden uit Galicië vochten intussen in groten getale in het Russische leger én aan de andere kant, voor Oostenrijk. Ook in andere Europese legers waren joodse soldaten actief.Ga naar eind2. In ‘Oifin weg tsoem Ekertsirplats’ (‘Op weg naar het oefenterrein’) beschreef Horowitz hoe van de Kaukasus tot in Napels joodse moeders afscheid namen van hun zonen en hoe die jongens tot een gruwelijk besef kwamen: ‘jij verre, dierbare broeder / [...] ik zal je moordenaar zijn!’ (Buelens 2008a, 52). | |||||||||
4. Vormen van nationalismePoolse soldaten kwamen tot exact dezelfde conclusie, maar alvast in het bekende Poolse Eerste Wereldoorloggedicht ‘Zij die nog niet is verloren’ van Edward Sloński worden de volksgenoten opgeroepen de strijdlust hierdoor alleen maar te laten toenemen: Verdeeld zijn wij, mijn broer,
en bewaakt door een lot zo kwaad,
in twee elkaar vijandige loopgraven
kijken wij de dood in het gelaat.
[...]
O, denk niet aan mij, broer
als je dood voor ogen ten strijde trekt
maar sta in het vuur mijner schoten
als een ridder, manmoedig gestrekt!
En als je mij van verre ziet,
richt dan pal je vizier
en schiet op een Pools hart
met je Moskous mortier.
| |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
Want nog steeds zie ik overdag
en iedere nacht droomt mijn gemoed,
dat ZIJ DIE NOG NIET IS VERLOREN,
oprijzen zal uit ons bloed.
(Buelens 2008b, 83-85)
Net als de zingende Polen in het gedicht van Horowitz, verwijst ook dit gedicht naar het Poolse nationale volkslied ‘Nog is Polen niet verloren’. De uitkomst van de oorlog zou hun overigens gelijk geven. Het dertiende van de veertien ‘punten’ van de Amerikaanse president Wilson, stelde dat er een onafhankelijk Polen moest komen. Het Verdrag van Versailles zou dit uiteindelijk bekrachtigen. Niet elke nationalistische beweging kwam even triomfantelijk uit de oorlog. De Vlaamse Beweging radicaliseerde op een manier die haar politieke slagkracht in eerste instantie veeleer verzwakte, maar haar lyrische productiviteit zo mogelijk nog vergrootte. Het activisme (voor de één samenwerkingsbereidheid met de Duitse bezetter, voor de andere een antiburgerlijke beweging die weigerde de legitimiteit van het Belgisch bestel nog langer te erkennen)Ga naar eind3. zorgde voor een split waarvan de Beweging vandaag nog altijd de sporen draagt. Tegelijk vormde datzelfde activisme de voedingsbodem voor een bloeiperiode in de Vlaamse poëzie (het humanitair expressionisme van Paul van Ostaijen, Gaston Burssens, Wies Moens, Marnix Gijsen, Victor Brunclair e.a.). Lyrisch zowel als politiek werden deze expressionisten geïnspireerd door René de Clercq. Bij de Duitse inval in augustus 1914 toonde hij zich nog een koningsgezinde patriot, maar een jaar later bleek hij een vertwijfelde activist (onbegrepen door de Belgische regering in Le Havre) en vanuit Nederland durfde hij in steeds explicietere bewoordingen te dromen van een land dat nooit Albert I als koning kon hebben: Eerst moet uit eigen en vreemden lande
Een offer van bloed aan het lot gebracht,
Eer gij, uit zware schuld en schande,
Rijst in almachtig zelfbevrijden,
Gij die door moed, gij die door kracht,
Gij die door lijden,
Voor alle tijden,
Glorievol waart, glorievol zijt,
Vlaanderen, Groot-Vlaanderen in eeuwigheid.
(De Clercq 1916, 62)
| |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
Deze strofe komt uit een bundel, De noodhoorn, waarvan de ondertitel Vaderlandsche liederen bepaald geen stabiele referent heeft. Anders gezegd: waar de dichter in sommige verzen zijn verknochtheid aan België uitzingt, droomt hij in andere verzen van een bestel dat heel andere grenzen kent. Aan het IJzerfront vond een vergelijkbare radicalisering plaats. Vlaamse soldaten voelden zich vernederd door hun Franstalige oversten en leken tijdens de oorlog stilaan België als grotere vijand te zien dan Duitsland. Tot die frontbeweging behoorden ook de dichters Jozef Simons en Filip de Pillecyn. Samen gaven ze in 1920 de bundel Onder den hiel uit. In het gedicht ‘Door Fransch-Vlaanderen’ uit 1917 geeft Simons aan dat de nationale grenzen die tijdens de oorlog verdedigd werden niets te maken hadden met de grenzen zoals hij die op etnische en talige grond ook op Frans grondgebied meende te herkennen: Wij zijn hier bij ons eigen volk,
Geen heimwee broeit, hier deugt geen tolk;
O Vlaanderen, uit al mijn krachten,
O grooter Vlaanderen,
Heb ik u lief bij dag en nachte.
(De Pillecyn & Simons 1920, 12)
Twee jaar later durfde hij veel explicieter te zijn. In een boos gedicht over de manier waarop ook na de Wapenstilstand Vlaamse soldaten werden vastgehouden en misprezen, gaf Simons aan dat de Belgische staat zich deze behandeling nog zou beklagen. Steeds duidelijker zouden Vlamingen zich uitspreken voor een zelfstandig Vlaanderen: In koude en duister kiemt die we eens de lang-betrachte
Begroeten zullen als de Vrijtriomfklok luidt:
Uit de verdrukking rijst ZELFSTANDIGHEIDSGEDACHTE
Die groeit tot Vrijheidsboom over gansch Vlaandren uit.
(De Pillecyn & Simons 1920, 32)
Van een onafhankelijk Vlaanderen is in Versailles echter nooit sprake geweest, laat staan van een aanhechting van Frans-Vlaanderen. Onder meer in de Russische (Buelens 2008b, 112-115, 124-125) en Engelse (116-123) poëzie was het door de Duitsers wederrechterlijk overrompelde België uitgegroeid tot een symbool. Het was ondenkbaar dat land op te delen.] | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
5. Verwey en Gorter over de oorlogOok in neutrale landen was de sympathie voor België opvallend geweest. Franstalige Zwitsers voelden zich verwant met hun taalgenoten aldaar (110-111) en in Nederland sympathiseerden ook niet-Groot-Nederlanders uitdrukkelijk met de Vlamingen. Dat betekende echter niet dat ze zich zelf ook allemaal automatisch aan nationalistische gedachten overgaven. Twee van de bekendste dichters van de generatie van Tachtig tekenden op heel verschillende wijze voorbehoud aan bij de heersende retoriek. In 1916 publiceerden zowel Herman Gorter als Albert Verwey een lijvige bundel waarin de oorlog een belangrijk motief vormde. In Het zwaardjaar verzette de laatste zich tegen de manier waarop het oorlogsleed werd afgeschilderd als een offer waaruit iets goeds zou kunnen voortkomen. Al die Polen, Vlamingen, Ieren, Tsjechen, Slowaken en Kroaten die droomden van onafhankelijkheid, maar evenzeer de Duitsers, Engelsen, Fransen en Russen die vochten ter meerdere eer en glorie van hun land, ze dwaalden. Allemaal. Enkel wanneer uit de oorlog een internationalistische beweging zou voortkomen, zou al dat lijden niet helemaal vergeefs zijn geweest: Wie in de loopgraaf ligt, wie hoop op leven
En liefde en lust voor goed heeft opgegeven,
Kan zich niet langer troosten met de droom
Dat door zijn dood hij land en volk zal baten:
Want alle volken, alle Staten
Zijn een als golven van een stroom.
Het leed, de vreugd van d'een doorcirklen d'ander,
Bloed, hier gestort, kleurt ginds de spiegling rood,
De baar rolt voort, schoon gij met zwaard en stander
Hem aan uw grens stilstand geboodt.
Waar strijdt gij voor? Alleen opdat de volken
Zich te eerder eenen in hun nieuw verband.
Geen haat duurt voort. Een god maakt in de kolken
Van zijn bedoeling al uw doen te schand.
(Verwey 1916, 12)
Dat alle landen en volkeren door dit bloedbad met elkaar verbonden waren, vond ook Herman Gorter. Hij zag echter een nog veel bepalender verband. Die internationalistische organisatie waar Verwey in bovenstaand gedicht van droomde bestond immers al. In de zomer van 1914 had ze zich weliswaar op schandelijke wijze gevoegd in het nationalistische discours, maar zodra de arbeiders zouden inzien dat hun bloed enkel het imperialisme ten goede kwam, zou de internatio- | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
nale arbeidersbeweging herleven. Een revolutie zou dan niet langer kunnen uitblijven. Dat was de boodschap van Pan: In Rusland, op den Balkan en in Azië,
In Afrika en op de zeeën
Vermoordden de Arbeiders elkander.
Verstikt in de gassen, vermoord door de
Kogels, vaneengereten door de mijnen
Lagen de Arbeiders over de aarde.
Geofferd door de heerschenden, de almacht
Van 't Kapitaal, om het Bezit der Aarde
Aan hen te brengen lagen de Arbeiders
Dood en in stukken over de heele Aarde.
De aard was vol in 't prachtig licht van Mei,
En de glinsterende zee dreef vol
Van hunne lijken, millioenen, millioenen,
Zooals de wereld nooit zag. -
[...]
Want toen richtten zich daar de Enklen op,
Toen richtten zich in 't bloeiend Kapitaal,
Dat ontbloeit door den moord en de verniet'ging,
Gouden gestalten, Enkle Slaven, op,
In alle landen der wereld Enkelen:
‘Laat u niet meeslepen in dezen strijd.
Schaart u aaneen, Arbeiders aller landen.
Werpt van u uw nationaliteit,
En bestrijdt samen den oorlog aller heerschers.’
(Gorter 1916, 276-278)
Waar Verwey hoopte op een wereld waarin een supranationale constructie het nationalisme zou kunnen temmen, streefde Gorter naar niets minder dan het vernietigen van zoiets als een nationaal besef. De arbeiders zouden hun nationaliteit afwerpen en hun ware identiteit vinden, die van revolutionaire strijder. De omwentelingen in Rusland zouden een jaar later aantonen dat Gorter niet de wereldvreemde poëet was waarvoor hij wel eens werd versleten. Het nationalisme kwam door de revolutie echter bepaald niet aan zijn einde. | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
6. Andere lessen in lyriekBehalve historische zijn uit dit verhaal ook literaire lessen te trekken. Sinds diezelfde Tachtigers Gorter en Verwey, heet in het Nederlandse taalgebied poëzie de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie te zijn. Die zin bleef hangen, omdat hij zo extreem was. In de praktijk functioneerde de dichtkunst nog tot diep in de twintigste eeuw als een marker van collectieve identiteiten. Gedichten en liederen speelden een belangrijke rol in de arbeidersbeweging, in kerken en op verschillende plekken in de wereld ook voor het articuleren van nationalistische gevoelens. De bestudering van oorlogspoëzie kan ons bijgevolg niet alleen oog doen krijgen voor de ideologie die erdoor werd verspreid, maar vooral ook voor een functie van het genre die in de Nederlandstalige context ondergesneeuwd is geraakt door de ik-betrokken lyriek. Voor onderzoekers biedt deze poëzie een ideaal corpus om gevolg te geven aan de hartenkreet van Fernando Cabo Aseguinolaza om de vergelijkende literatuurstudie een nieuwe koers te laten varen: ‘comparatism must snap out of its state of funereal melancholy and mourning to see the world and Europe itself - heterogeneous, discontinuous, and conflictive - with new eyes’ (Aseguinolaza 2006, 423). Oorlogen die het lot van zovelen hebben bepaald, blijken in de concrete historische realiteit aanleiding te hebben gegeven voor verwante, maar op cruciale punten toch ook verschillende aspiraties en interpretaties. Historische, geografische en soms zelfs botanische kennis is essentieel bij het bestuderen daarvan. Er vloeit geen oranje bloed door de aderen van Europeanen. Zelfs niet in Nederland. | |||||||||
Bibliografie
| |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
|
|