Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||
Partikels volgens de schijf van vijfGa naar eind*
| |||||||||||||||
1. InleidingAl zo'n drie decennia worden in de Nederlandse en Duitse taalkundige en taaldidactische literatuur partikels als een van de specifieke leerproblemen voor buitenlanders genoemd. Weydt (red.) (1981) bevat een sectie met acht bijdragen onder het hoofd ‘Partikeln als Lernproblem’. In 1985 heb ik, geïnspireerd door de Duitse literatuur, de partikeldidactiek voor het Nederlands aan de orde gesteld, zie Foolen (1986). In het bijzonder heb ik toen drie communicatief gerichte methodes Nederlands geanalyseerd vanuit de vraag of er aandacht besteed werd aan modale partikels. Het betrof de volgende methodes: Levend Nederlands (1984), Linguaphone Dutch Course (1984) en Speak Dutch (1970). Het bleek daarbij nuttig te onderscheiden tussen verschillende onderdelen van de cursussen: 1. dialogische leesteksten waarmee een hoofdstuk meestal begint, 2. oefeningen, 3. grammaticale uitleg, en 4. vertalingen. Mijn bevinding was dat er wel partikels in de dialogische leesteksten voorkomen, maar verder niet. Grammaticale uitleg werd niet gegeven, behalve dan af en toe een losse opmerking naar aanleiding van een in de les voorkomend partikel. Zo trof ik in de Linguaphone-cursus naar aanleiding van Kom binnen zeg! - Do come in! het volgende ad hoc-commentaar aan (1984, 48): ‘As you see, zeg cannot be translated literally here; it is a typical Dutch noise with no particular meaning. Compare the English actually, in I'm very well, actually.’ Er wordt niet gezegd in welk opzicht zeg met actually vergeleken kan worden, wellicht is bedoeld dat ook in het Engels wel van die woordjes voorkomen waar je je maar niet al te druk over moet maken. | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
Vervolgens stelde ik de vraag of het nodig zou zijn om de partikels wél voorwerp te maken van systematische instructie. Ik sloot de mogelijkheid niet uit dat expliciete aandacht voor docent en student veel inspanning zou vergen en dat partikels net zo goed gewoon ‘mee kunnen lopen’ in de lessen die verder op andere aspecten van de taal gericht zijn, om zo geleidelijk langs impliciete weg opgepikt te worden. Als de student maar vaak genoeg in een typische interactiesituatie uitingen met een voor die situatie specifiek partikel hoort, dan zal hij vanzelf in zo'n situatie soortgelijke uitingen gaan gebruiken en een gevoel ervoor ontwikkelen wat het partikel aan nuance bijdraagt. Als men echter van mening is dat expliciete aandacht voor partikels wel wenselijk is dan zou het, zo meende ik, wellicht toch een brug te ver zijn om de vele nuances van elk partikel afzonderlijk expliciet te behandelen. Op bescheidener niveau zou men wel kunnen streven naar sensibilisering voor het bestaan en de functie van modale partikels. Een dergelijke sensibilisering zou gerealiseerd kunnen worden door:
Net als in Duitsland is de partikeldidactiek voor het Nederlands in de aandacht gebleven, zij het op een laag pitje, zie o.a. Van de Poel en Van de Walle (1995), Wenzel (2004) en Van der Wouden en Caspers (2008). Ter gelegenheid van de themabijeenkomst ‘Nederlandse partikelbeschrijving in internationaal perspectief’ (IVN-colloquium Utrecht, 2009), leek het me de moeite waard om te bekijken of nieuwere methodes anders met de Nederlandse partikels omgaan dan in 1985 het geval was. Ik heb wederom verschillende leerboeken bekeken, waarvan ik er drie kort noem om vervolgens in paragraaf 2 wat uitvoeriger te kijken naar de methode Help! (Ham, Tersteeg & Zijlmans 2007). Taalriedels van Deen en Van Veen (1994) richt zich specifiek op het oefenen van routineformuleringen. Partikels maken geregeld deel uit van formule-achtige uitingen, vgl. de volgende voorbeelden: Les 24 (Waar is hij?): Hij kan toch niet weg zijn. Denk nou toch eens na. Waar laat je zoiets dan? Gelukkig maar. Hè, hè! | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
Taalriedels is een goed voorbeeld van een aanpak waarin partikels impliciet geleerd worden, als onderdeel van uitingen die een min of meer vast karakter hebben en gebruikt kunnen worden voor specifieke interactiesituaties. Op een vergelijkbare wijze zijn in Code 1 (Boers et al. 2004) routines verwerkt. In hoofdstuk 9, p. 181 worden routines aangereikt voor ‘iemand van dienst zijn’, zoals Kan ik u misschien helpen?, en voor ‘iemand een dienst vragen’, zoals Ik wil graag een rekening openen. Krijg ik ook een... En in hoofdstuk 11, p. 215, vinden we bij routines voor ‘vragen hoe het gaat en reageren’ formuleringen als Is er soms iets? Nee hoor, er is niets aan de hand. Ach nee, ik ben gewoon moe. Expliciete aandacht voor partikels trof ik aan in Fontein & Pescher-Ter Meer (2005), met name dan bij de bespreking van de imperatief (p. 121): ‘Om de imperatief minder direct en wat vriendelijker te maken, worden [...] de woorden eens, maar, toch of even gebruikt.’ Voorbeelden die gegeven worden zijn kom eens binnen, kom maar binnen, kom even binnen. Ook worden voorbeelden met partikelclusters gegeven als kom toch maar eens even binnen, waarbij overigens de vraag gesteld kan worden of hier nog sprake is van vriendelijker of minder direct taalgebruik, er klinken immers op z'n minst ook andere nuances mee. Een soortgelijke passage als die in Fontein & Pescher-Ter Meer (2005) is te vinden in het Engelse hulpboek bij Help!, deel 1, vgl. p. 24: ‘The words “maar”, “maar even”, “eens” and “eens even” are used to make the imperative more friendly, less direct. These words are very frequently added to imperatives. They express a different degree of encouragement, depending on the intonation.’ Voorbeelden met vertaling zijn Kom maar hier, Jan ‘don't worry Jan, you may come here’, gaat u maar even zitten, meneer ‘do sit down please, sir’ en kom eens hier ‘I want you to come here’. Behalve bij de imperatief ontbreekt echter expliciete aandacht voor de partikels. Eenzelfde beeld treffen we aan in het Nederlandstalige cursusboek van Help! In de volgende paragraaf zal ik de eerste vijf lessen van deze cursus meer in detail analyseren. | |||||||||||||||
2. Help!In het Voorwoord van Help! schrijven de auteurs dat de cursus ‘veel gebruikt wordt door studenten die aan buitenlandse universiteiten Nederlands leren, c.q. studeren’ (p. 13), en in de Inleiding op de volgende pagina benadrukken ze dat ‘Taal als middel tot communicatie voorop [staat]’. In de verdere toelichting gebruiken ze begrippen als ‘interactie’, ‘taalhandelingen’, ‘prosodie’. Deze inleidende formuleringen wekken verwachtingen met betrekking tot partikels, wat voor mij de reden was om juist deze methode nader te bekijken. De drie delen van Help! heb ik globaal doorgenomen. In deel 3 (p. 226) trof ik een invuloefening aan waar aan imperatieve zinnen eens, maar of toch toegevoegd moet worden, afhankelijk van de situatie. Deel 1 heb ik preciezer bekeken. Het gaat om 300 bladzijden, verdeeld over zestien lessen. Elke les bevat 1. luistertek- | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
sten, 2. veel en gevarieerde oefeningen, en 3. beknopte grammaticale uitleg van morfologische en syntactische zaken. Ik was aangenaam getroffen door de natuurlijke taal in Help!. Stijve formuleringen zoals ik die in 1986 in de cursussen uit de jaren zeventig en begin jaren tachtig nog regelmatig aantrof, ben ik in Help! nauwelijks tegengekomen. Die natuurlijkheid uit zich ook in het veelvuldig, ja ik mag wel zeggen uitbundig gebruik van partikels in de dialogen. In 1986 heb ik me primair gericht op de modale partikels maar deze keer heb ik wat ruimer gekeken naar alle kleine woordjes die communicatief relevant zijn:
Al heel vroeg in de cursus worden in de luisterteksten partikels gebruikt. Ik wil dit illustreren aan de hand van de eerste vijf lessen. Les 1 (Introductie) is nog heel partikelarm, er komt één keer het focuspartikel ook voor (p. 17): Het boek ligt op tafel. De pen ligt ook op tafel. Les 2 (Kennismaking) biedt al meteen meer, maar nog geen modale partikels. In vervolg op les 1 worden de focuspartikels uitgebreid: naast het focuspartikel ook komen nu ook de aspectuele partikels nog en al voor. Als connecterend partikel treffen we wel met accent (p. 25) aan: Spreek je Italiaans? Nee, maar ik begrijp het wel een beetje. Verder veel dialogische partikels aan het begin van reagerende uitingen: ja, nee, oh nee, oh ja?, nou. Les 3 (Onderweg), nu komen ook de modale partikels los: eens kijken (aan het begin van een antwoord op een vraag naar de weg); wacht even, maar ik moet eerst even naar de w.c., ik wacht wel even, ik breng je wel even naar de auto, kom maar; we kunnen toch samen gaan. Dus in één les worden vier modale partikels tegelijk geïntroduceerd: eens, even, maar en toch. Het gebruik van focuspartikels wordt voortgezet: meermaals ook, verder aspectueel nog eens in Kunt u dat nog eens zeggen? en in een invuloefening wordt pas geïntroduceerd: De (bus) komt pas over een (uur). Net als in de vorige les wordt connecterend wel (met accent) gebruikt: Ik niet... maar Saskia wel en treffen we enkele nieuwe dialogische partikels aan: hallo, kun je mij helpen? Sorry, kunt u dat nog eens zeggen? Hé, Saskia; goed, ik macht wel even; ja hoor. In les 4 (In een café) zien we een voortzetting van het gevarieerde beeld van les 3. Hadden we in les 3 het modale partikel in beleefde verzoeken als wacht even en in een beleefd aanbod ik breng je wel even naar de auto, in les 4 wordt het zinstype gevarieerd door nu een vraagvorm te gebruiken: Mag ik even bestellen, kan ik even betalen? In les 3 hadden we maar in kom maar, dus in een toestemming. Vergelijkbaar is in les 4 Zeg het maar (door de ober gezegd), terwijl er ook een nieuwe ge- | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
bruikswijze wordt geïntroduceerd. Als blijkt dat de ober geen rode port heeft, zegt de klant nou, geef dan maar een rode wijn. In les 3 werd toch gebruikt in een voorstel: we kunnen toch samen gaan, terwijl met de uitroep Johan, dat kan toch niet! in les 4 de context gevarieerd wordt. Terwijl les 2 en 3 dus vooral partikels introduceren, wordt in les 4 impliciet getoond dat de gebruikscontext voor die partikels variabel kan zijn. Maar er worden ook enkele nieuwe partikel(combinaties) gebruikt: de combinaties nu nog, ook wel, verder connecterend dan: Wil je kip? Nee. Wat wil je dan?; De ober komt niet. Waarom gaan me dan niet weg? Geef dan maar rode wijn, en enkele nieuwe dialogische partikels: Goedenmiddag; ja, dat klopt; oké; eh...ja; eh... nee; zeker, meneer; ook goed; prima; natuurlijk. Les 5 (Een afspraak). Naast herhaling van modaal even in kom even langs! treffen we even ook in andere taalhandelingen aan, verder maar in een permissieve taalhandeling en toch in een navraag: Vrijdag hebben we toch les hè? Dat partikels in grote clusters kunnen voorkomen wordt gedemonstreerd met de beleefde uitnodiging Ach, komt u nou toch even binnen. Nou wilt u misschien wel een kopje koffie (p. 87). Liever in de volgende dialoog is ook wel partikelachtig (p. 89): Kom je vanmiddag huiswerk bij me maken? Nee, kom jij liever bij mij, mant mijn moeder is ziek. De aspectuele partikels al en pas komen in contrast voor in een oefening die zelf op iets anders gericht is (p. 89): Werk je allang in het bedrijf? Al drie jaar. En jij? Ik werk hier pas een jaar. In les 4 werd dan connecterend gebruikt, in tot volgende week woensdag. Leuk tot dan is het ook wel connecterend maar er is ook een temporeel betekenisaspect in het spel. In een voorbeeld even verderop, tot maandag dan, is het weer eerder puur connecterend reactief, echter niet met die betekenis ‘in plaats daarvan’ als in wat wil je dán uit les 4. Misschien moeten we dan in tot maandag dan eerder modaal noemen, vgl. ook het gebruik in een oefening (p. 81): A: Heb je zin om dinsdag langs te komen? B: Ja, wat leuk! A: Goed dan... Tot slot nog enkele voorbeelden van dialogisch partikels uit les 5: Hé dag Jan!; Hallo Karel; zeg, zullen we even iets gaan drinken? En verderop: Goed. Tot volgende week woensdag. Leuk. Tot dan hé (sic, in plaats van hè). En opvallend informeel is het gebruik van hoi op p. 91: Hoi, hoe gaat het met je?; Hoi Maria, ik heb zin in een ijsje.
Het beeld van gevarieerd partikelgebruik dat uit de eerste vijf lessen van Help! naar voren komt, wordt in de rest van het eerste deel bevestigd. Bijna alle hoofdstukken beginnen met dialogen waarin steeds de nodige partikels verwerkt zijn. Les 9 (Een werkdag) begint bij uitzondering met een zakelijke tekst en daar zien we meteen een heel andere stijl, zonder partikels. In de volgende paragraaf wil ik de wijze waarop de partikels in Help! aan de orde komen, toetsen aan de hand van de zogenaamde ‘schijf van vijf’ van Westhoff (2008). Het betreft hier een bondig geformuleerd maar helder beoordelingsinstrument voor vreemdetaalcursussen dat bovendien vrijelijk toegankelijk is via het internet. | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
3. De schijf van vijf en de partikelsDe schijf van vijf wordt meestal gebruikt om een cursus globaal te beoordelen (is er ‘rijke input’, etc), maar hier wil ik het beoordelingsinstrument specifiek toepassen op het onderdeel partikels. De schijf bevat de volgende vijf onderdelen:
Hoe komen nu de partikels in deel 1 van Help! ervan af als we die, voor zover dat mogelijk is, langs de meetlat van de schijf van vijf leggen? We lopen de vijf beoordelingsaspecten hieronder door.
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Met name op de aspecten 3, 4 en 5 komen de partikels in Help! te kort. Er wordt niet expliciet aandacht aan besteed (geen ‘focus on form’, zoals dat in de vreemdetaaldidactiek genoemd wordt, punt 3 uit de schijf van vijf) en er zijn geen oefeningen waarin het gebruik ervan systematisch geoefend wordt (punt 4 uit de schijf). Als de leerder niet goed zicht heeft op wat de partikels bijdragen, dan zal strategisch handelen (punt 5) hoofdzakelijk bestaan uit het negeren ervan bij interpretatie en het vermijden ervan in de eigen uitingen. Het beeld van 2009 verschilt op de punten 3, 4 en 5 dus niet wezenlijk van dat uit 1986. De gevolgde methode is nog steeds primair impliciet: rijkelijk aanbod van partikels in de (dialoog)teksten, in de hoop dat de leerder zelf hun functie zal oppikken en ze op den duur ook zal gaan gebruiken. Is dat zorgelijk? In 1986 heb ik een discussie gewijd aan het vraagstuk van impliciet en expliciet leren. Misschien is bij zoiets als partikels rijke input voldoende, maar misschien ook niet. In de volgende paragraaf doe ik verslag van enkele recente studies die voor de beantwoording van deze vraag relevant zijn. Ook bespreek ik enkele studies die van belang kunnen zijn voor de volgorde waarin partikels in cursussen Nederlands aan bod komen. | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
4. Onderzoek naar het leren van partikelsDe schijf van vijf biedt weliswaar een globaal beoordelingsinstrument voor taalcursussen, maar voor de beoordeling van specifieke aspecten van taal, zoals partikels, is aanvullend onderzoek nodig. Twee typen onderzoek lijken met name relevant:
De Beijer (2009) heeft de ongestuurde verwerving van modale en aspectuele partikels bekeken op basis van corpusmateriaal uit Childes (een elektronisch toegankelijke verzameling van kindertaal) en uit het ESF-corpus (Nederlands van volwassen Marokkaanse en Turkse immigranten). Aanleiding voor haar onderzoek was voetnoot 5 in Van der Wouden en Caspers (2008, 42), waarin de verwachting wordt uitgesproken dat aspectuele partikels eerder dan modale partikels verworven worden. De Beijer bekeek enerzijds de modale partikels maar en eens en anderzijds de aspectuele partikels nog, al en pas. Bij de kinderen was de volgorde als volgt: eerst modaal maar en het aspectuele nog, vervolgens modaal eens en aspectueel al, terwijl aspectueel pas een stuk later optreedt. Bij de volwassen leerders trad pas al eerder op, tegelijk met al. Volgens deze studie is het dus niet zo dat modale partikels systematisch na aspectuele partikels verworven worden. Maar binnen de groep van modale partikels wordt wel een volgorde gevonden, vgl. ook de studie van Van Balen, Caspers en Van der Wouden (dit nummer) en hetzelfde lijkt voor de aspectuele partikels te gelden. Het zal overigens duidelijk zijn dat deze bescheiden onderzoeksaanzetten niet voldoende zijn om gedegen uitspraken te kunnen doen over ‘natuurlijke’ verwervingsvolgordes van partikels.
Onderzoek in relatie tot gestuurd leren is al even schaars. Wenzel (2002) heeft in haar proefschrift gevorderde Duitse leerders van het Nederlands bekeken. Een van haar bevindingen (p. 248) was, dat sommige leerders ik denk en ik weet niet gebruiken als strategische alternatieven (vgl. aspect 5 in de schijf van vijf) voor partikels die ze nog niet goed onder de knie hebben. Van der Wouden en Caspers (2008) bekeken studenten op hun partikelkennis na een half jaar intensief taalonderwijs. In de test moesten studenten van twee zinnen beoordelen welke van de twee het passende vervolg is op een contextzin. De ene vervolgzin bevatte wel, toch of zeker met accent en de andere zin hetzelfde partikel zonder accent. Zo moesten de proefpersonen op contextzinnen als Laat | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
dat ding maar vallen en Kijk uit met dat glas aangeven welke vervolgzin de juiste was: Je breekt het tóch niet of Je bréékt het toch niet. Deze opgave bleek behoorlijk moeilijk voor de leerders te zijn. Het lijkt erop dat ze bij de keuze tussen de twee vervolgzinnen het alternatief kozen waarmee ze het meest vertrouwd waren, namelijk wel met accent, toch zonder accent; bij zeker waren de proefpersonen helemaal onzeker. Wellicht was deze test toch te moeilijk voor hen om inzicht te bieden in de daadwerkelijke beheersing van de onderzochte partikels. De la Fuente (2009) onderzocht Engelstalige leerders van het Spaans. Ik bespreek haar onderzoek hier omdat haar aanpak heel bruikbaar lijkt voor didactisch onderzoek naar het verwerven van Nederlandse partikels. De la Fuente volgde de onderzoeksopzet van ‘pretest’, ‘treatment’, ‘posttest’. Halfgevorderde studenten met Engels als moedertaal en Spaans als doeltaal werden getest op hun kennis van discourse markers. Er werden vier discourse markers gekozen die de studenten nog niet geleerd hadden: o sea (‘that is’, ‘dat wil zeggen’), entre tanto (‘meanwhile’, ‘ondertussen’), en cuanto a (‘regarding’, ‘wat betreft’), en puesto que (‘because’, ‘omdat/want’). Vervolgens werd de groep in tweeën gesplitst. Beide groepen kregen een Spaanse tekst waarin deze discourse markers rijkelijk voorkwamen. Maar de ene groep kreeg vervolgens een taak die gericht was op de inhoud van de tekst, terwijl de tweede groep vragen kreeg die gericht waren op de betekenis van de discourse markers zelf: ze moesten vertalingen voor deze vormen vinden. De eerste taak werd ‘input enrichment task’ genoemd, de tweede ‘consciousness-raising task’ (C-Rtask). De leereffecten werden gemeten in twee ‘posttests’. De eerste test vond nog op dezelfde dag als de les plaats. De leerders moesten in een Spaanse tekst lege plekken vullen met een van de vier markers. De tweede taak vond de volgende dag plaats. Nu moesten de leerders een Engelse tekst in het Spaans vertalen, en wel een die Engelse uitdrukkingen bevatte die equivalent waren aan de Spaanse. De bevinding van de la Fuente (2009, 217) luidde als volgt: Although input enrichment tasks (a type of planned, implicit focus on form) seem to promote some level of effective attention to, and noticing of discourse markers in the L2 input, C-R tasks seem more effective by focusing learners' attention on their forms, meanings, and uses, and consequently raising learners' awareness of such forms, and promoting explicit learning. All of this results in higher levels of immediate comprehension and retrieval of target forms. Het zal duidelijk zijn dat in de posttest alleen het korte-termijn-leereffect gemeten werd. In vervolgonderzoek zou natuurlijk ook het lange-termijn-effect bekeken moeten worden, zoals De la Fuente ook zelf aangeeft. | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
5. ConclusieAls in vervolg op onderzoek als dat van De la Fuente (2009) blijkt dat expliciete aandacht voor partikels en oefening in het gebruik ervan een beter leerresultaat oplevert, dan komt vervolgens de niet makkelijke taak om dit inzicht in cursusmateriaal te verwerken. De rijke partikelinput die in de luisterteksten in Help! voorhanden is, zou dan in de vorm van grammaticale aandacht en oefeningen verderop in de les opgepakt en verwerkt moeten worden. De vraag wanneer welke partikels aan bod komen, zou behalve op onderzoek naar gebruiksfrequentie in de doeltaal (vgl. Möllering 2001) mede op onderzoek naar natuurlijke verwervingsvolgorde gebaseerd dienen te worden. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
|
|