| |
| |
| |
Jaap Goedegebuure (Universiteit Leiden)
Een drievoudig liefdesakkoord
Kroniek van het proza
Geen gegeven zo onuitputtelijk als de liefde. Er zijn zelfs deskundigen die de mening zijn toegedaan dat het genre van de roman ermee staat of valt. Dus kan het geen kwaad om voor deze gelegenheid enige aandacht te besteden aan drie recente Nederlandse romans die de liefde, in twee gevallen zelfs letterlijk, in het vaandel voeren. In het kielzog van dat thema drijven andere, minstens even interessante kwesties mee.
In liefdesaangelegenheden hebben mannen doorgaans de naam van egoïst en lafbek. Vrouwen daarentegen worden geprezen om hun onvoorwaardelijke inzet, moed en trouw. Aan dat beeld is flink bijgedragen door de literatuur van romantische huize. Flauberts Emma Bovary, mevrouw de Rênal uit Stendhals Le rouge et le noir en Tolstois Anna Karenina gingen in het spel om alles of niets niet alleen lijdend maar ook strijdend ten onder.
‘Alles of niets’ was het levensdevies van Belle van Zuylen (1740-1805), Nederlandse van afkomst, wereldburger van inborst. De op het Utrechtse slot Zuylen geboren Isabella baronesse van Tuyll van Serooskerken drukte zich vanaf haar jeugd uit in het Frans, trouwde op haar eenendertigste met een Zwitser en is in de internationale literatuurgeschiedenis bekend gebleven als Madame de Charrière.
Joke Hermsen behaalde haar doctorsgraad in de wijsbegeerte met een proefschrift over sekse, liefde en kunst in het werk van Belle van Zuylen en andere vrouwelijke auteurs. Nu ze ook actief is als romancier, lijkt zij de eerst aangewezene om met behulp van haar verbeelding een minder bekende bladzijde uit het leven van Madame de Charrière in te vullen. De biografen zien zich immers geconfronteerd met een zwart gat bij het beschrijven van de jaren 1785 en 1786. Over die periode is niet meer bekend dan dat Belle door een ernstige depressie en een huwelijkscrisis heen ging. Ze raadpleegde artsen, bezocht kuuroorden en bracht geruime tijd door buiten het gezelschap van haar even tolerante als bezadigde man. Men neemt aan dat er in deze tijd sprake geweest moet zijn geweest van een hevige buitenechtelijke passie.
Met dit uitgangspunt voor ogen concipieerde Hermsen De liefde dus. In zijn opzet verraadt deze roman de invloed van de achttiende-eeuwse literaire conventies. De quasi-autobiografische brief- en dagboekvorm die Hermsen
| |
| |
praktiseert, was tijdens Belle van Zuylens leven onder fictieschrijvers bijzonder populair. Egodocumenten werden ook toen al beschouwd als het middel bij uitstek om jezelf te leren kennen, dan wel je innerlijke roerselen aan anderen bloot te geven. Bovendien paste het genre bij het streven naar waarheid en waarachtigheid waar de Verlichting voor stond.
Gelet op haar pleidooi voor redelijkheid, rechtvaardigheid en verdraagzaamheid kan Isabelle de Charrière gelden als een waardige representante van het Verlichtingsdenken. Maar de cultuurfilosoof Joke Hermsen heeft Belle ooit gekarakteriseerd als een persoonlijkheid die zich bewoog in het overgangsgebied tussen Verlichting en romantiek. Ze geloofde in de rede maar wist zich maar al te vaak uit balans gebracht door de heftigheid van haar gevoelens.
Deze tweeslachtigheid is bepalend voor het verhaal dat ons hier wordt voorgezet. In de duistere fase in het midden van haar leven werd Belle verscheurd tussen de plotseling opvlammende hartstocht voor de veel jongere Jean-Samuel d'Apples enerzijds, en anderzijds het respect voor fatsoen en decorum dat haar was blijven leiden, ook nadat ze afstand had genomen van de aristocratische wereld waaruit ze afkomstig was. Haar hart trok naar haar minnaar, maar plicht en deugd dwongen haar te volharden in het verstandshuwelijk dat ze had gesloten om te kunnen ontsnappen aan haar milieu. Toen ze er uiteindelijk voor koos om zich voor de tweede maal van haar boeien te bevrijden, ontdekte ze dat er al voor haar gekozen was. Jean-Samuel gaf toe aan zijn tirannieke vader die al sinds lang een bruid voor hem had uitgezocht.
Hermsen heeft deze tragische geschiedenis niet alleen gemodelleerd naar de achttiende-eeuwse briefroman zoals die door Belle zelf werd beoefend, maar ook naar de grote liefdesdrama's uit de negentiende eeuw waarin vrouwen zonder uitzondering ten onder gaan aan masculiene zelfzucht en gevoelloosheid. Emma Bovary wordt niet alleen het slachtoffer van eigen illusies, maar ook van mannen die in haar een voorbijgaand pleziertje zien. Mevrouw de Rênal is niets anders dan een sport op de maatschappelijke ladder die door de ambitieuze Julien Sorel wordt bestormd. En Marguerite Gautier, de dame met de camelia's uit de gelijknamige door Verdi tot opera bewerkte tearjerker van Alexandre Dumas jr., geeft uit louter offervaardigheid toe aan de wens van de vader van haar minnaar om haar geliefde te laten schieten.
Van al deze mogelijke voorbeelden is Adolphe van Belles intieme vriend Benjamin Constant de meest aanpalende. Puttend uit eigen ervaringen doet Constant op haast klinische wijze verslag van het kat-en-muisspel dat de ik-figuur met de beklagenswaardige Ellénore speelt, tot de dood er op volgt. Het is dezelfde Constant die in De liefde dus het eerste woord mag spreken en het laatste te horen krijgt. Hermsen voert hem in de proloog op als getuige van Belles liefdesleed en laat haar heldin aan het slot een brief schrijven waarin ze ten overstaan van Constant de balans van twee crisisjaren opmaakt.
Ondanks alle authentieke stijl- en genrekenmerken die ze haar roman heeft meegegeven offert Joke Hermsen hier en daar ook aan hedendaagse trends. Dat het modieuze jargon echoot in frases als ‘iets een plaats geven’ en ‘dwazer
| |
| |
moet het niet worden’ is tot daar aan toe, maar dat Belle psychologiseert als droeg ze kennis van psychologische inzichten die sinds Freud opgang hebben gemaakt, beschouw ik als een element dat vloekt met de historische couleur locale die hier zo scrupuleus is aangebracht.
Dood en verlies, daar draait het in het werk van Doeschka Meijsing om. Steevast vormen de dood van beminden en het verlies van de liefde de onderwerpen van haar romans, apart maar vaker nog in combinatie. Tijger, tijger! (1980) ging er over, en daarna Utopia (1982), De beproeving (1990), Vuur en zijde (1992), De weg naar Caviano (1996) en De tweede man (2000). Wanneer Meijsing de twee samenbrengt, is het verraad (het dominante thema van vroeg werk als Robinson en De kat achterna) nooit veraf. Want of je nu sterft of de deur uitsluipt, je laat de levenden in de steek. En die blijven achter met een schuldgevoel waarmee ze in het reine moeten zien te komen. Zo grijpt het ene radertje van het zelfkwelmechaniek in het andere.
Over de liefde, Doeschka Meijsings nieuwe roman, laat zich in menig opzicht lezen als de samenvatting van een heel oeuvre. Die indruk wordt nog versterkt door de rol van de vertellende ik-figuur, de niet meer zo piepjonge Philippa (‘Pip’) van der Steur. Na het stuklopen van haar derde langdurige relatie ziet zij zich gedwongen tot een confrontatie met het verleden. Dat manifesteert zich altijd tersluiks dan wel onverhoeds. Zo ziet Pip in een vlek op de parketvloer van haar nieuwe woning onder meer de beeltenis van gymnastieklerares Buri Veerman, op wie ze als leerling van een Haarlems meisjeslyceum hartstochtelijk verliefd raakte (een gegeven dat we kennen van Robinson).
Kort tevoren is er een dvd in haar brievenbus beland, met daarop een televisiedocumentaire van Buri's zoon Jan over een reis die hij samen met zijn moeder naar haar Indische geboortegrond heeft gemaakt. Wanneer die filmbeelden Pip al te diep in de kolk van haar herinneringen hebben gezogen, besluit ze iets aan de vlek te gaan doen. Op de terugweg van Het Vloerenhuis achter een tonic gezeten, ziet ze een uit de koers geraakte cementauto het caféterras op denderen. Nog net weet ze haar eigen vege lijf en dat van twee andere vrouwen te redden, maar ze houdt aan het incident wel een schedelbasisfractuur over. Laat ze nu achteraf te horen krijgen dat een van de twee geredde dames uitgerekend Buri Veerman is!
Toegegeven, het is niet de meest subtiele manier om de rol van het toeval te benadrukken. Maar als we Pips ongeluk symbolisch mogen duiden (en dat moeten we wel met meer gebeurtenissen in deze roman), dan lijkt de boodschap helder: je kunt wel denken dat je een pijnlijk verleden zorgvuldig hebt weggeborgen, maar zodra je hersens flink door elkaar worden geschud komt er van alles naar boven dat je voorgoed begraven dacht te hebben.
Er is nog een tweede front waar Pip de nodige treurarbeid en dodendienst moet opknappen. Terwijl ze herstelt van het ongeluk, krijgt ze bezoek van haar drie broers. Die zitten in hun maag met een stukje erfenis van de oude Van der Steur. Papa was een man met twee gezichten, het ene het masker van een dorre
| |
| |
ambtenaar, het andere getooid met de monkelende trekken van de flierefluitende en sjacherende bon vivant. In die tweede hoedanigheid had hij, helemaal gratis en voor niets, een vakantiehuis aan het Lago Maggiore weten te bemachtigen. Nu hij er niet meer is, wordt het tijd dat onwettige bezit aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
Is de gevieren gemaakte reis naar het zuiden nog een nostalgische en min of meer genoeglijke onderneming, bij aankomst blijkt hoe weinig er van het paradijs van de jeugd rest.
Onze herinnering was tot brokstukken verworden, gaten in de muren, ontbrekende tegels op de trap, brandnetels op de keukenvloer, een bouwval die het had opgegeven van alles te bewaren. De schaduwen gleden om ons heen, wij kregen niets te pakken.
Zo staat het er, opnieuw in een nadrukkelijk symbolisch vormgegeven beeld. Vroeger is dood en laat zich niet meer tot leven wekken, al werken de drie broers en de ene zus zich nog zo hard in het zweet om de vervallen woning weer tot een behouden huis te maken. En ook het geheim dat hun vader mee in het graf heeft genomen, te weten de verblijfplaats van een door hem op de kop getikt, aan Mantegna toegeschreven schilderij, blijft buiten bereik.
Het is zonneklaar dat Pips liefdesverdriet en haar treurnis om alles wat ze aan het Lago Maggiore mist én terugvindt, communicerende vaten zijn, zoals ook duidelijk is dat ze in de oudere Buri Vermeer een plaatsvervanger zoekt voor de geliefde vader die zich altijd weer aan het gezinsverband onttrok. Want van liefde, dood, verlies en verraad is verraad, helaas helaas, de meeste. Dat wordt ze nog eens gewaar in een finaal gesprek met haar oude vlam, die opbiecht dat zij op haar beurt verliefd was op de Japanse commandant van het concentratiekamp waar ze als kind geïnterneerd was. Het kettinkje dat ze van hem kreeg, overhandigt ze bij wijze van talisman en zoenoffer aan Pip. En die is dan eindelijk bij machte zich neer te leggen bij de heerschappij van de onverbiddelijke tijd.
Vijf jaar geleden hield Charlotte Mutsaers opruiming. Allerlei stukken, verhalen, gedichten en wat ze nog meer los en vast in de laden van haar schrijftafel had liggen, bracht ze bijeen in een met recht Bont geheten bundel (de titel verwijst overigens ook naar de door Mutsaers bestreden handel in dierenvellen). Een uitspraak die ze daar deed, herinner ik me nog goed. Ze beweerde niet veel op te hebben met het genre van de vuistdikke roman waarin vandaag de dag zo menig collega-auteur excelleert. Hoewel ook zij zelf met Rachels rokje een tamelijk omvangrijke roman had geproduceerd, wilde ze zich er liever niet meer aan wagen. Voortaan hield ze het bij de mirakels en mysteries dicht bij huis.
Nu is het vasthouden aan eerder ingenomen standpunten niet iets dat bij Charlotte Mutsaers past. Sterker nog: ze verfoeit mensen die slaafs achter de
| |
| |
consequenties van hun zogenaamde principes aan sjokken. En dus kwam er veertien jaar na Rachels rokje een nieuwe roman, met de omvang van een slanke maar niettemin stevige damesvuist.
Dat 461 bladzijden tellende boek spoort mooi met de uit Bont geciteerde verzuchting. Koetsier Herfst is doortrokken van de hartstochtelijk beleden fascinatie voor de wonderen die je bij wijze van spreken aan je ontbijttafel kunt aantreffen. Zo vond Mutsaers in een huis-aan-huisblaadje een bericht over een telefoonengel: een gsm die je in staat stelt een bericht in te spreken op een apparaat dat samen met een dierbare dode ter aarde is besteld. Die vinding, in de handel gebracht door een slimme Duitse firma, speelt een voorname rol in Koetsier Herfst, samen met de als een god aanbeden Jorma Ollila, voormalig topman van Nokia, het echt bestaande Lobster Liberation Front ter bevrijding van in heet water te koken kreeften, en een door Osama Bin Laden geschreven gedicht dat via Google op internet te vinden is.
Wat in hemelsnaam hebben een mobieltje, dierenactivisme en de man achter de aanslag op de Twin Towers met elkaar te maken? Voor Charlotte Mutsaers is het verbazend eenvoudig. Al de genoemde elementen komen samen in de persoon van Adolphe Klein alias Dora Dhont, dé vrouw in het leven van verteller Maurice Maillot. De dag na zijn vijftigste verjaardag, op een moment dat de herfst van zijn leven definitief begonnen is, wordt deze man wakker met het gevoel dat het tijd wordt zijn vastgelopen bestaan weer in handen te nemen. Hij moet het geluk nu maar eens gaan grijpen waar het zich bevindt. En zie, daar ligt het, in het Amsterdamse Vondelpark, in de vorm van een groene Nokia die gestoken is in een imitatiezebraleren hoesje.
Het zaktelefoontje zet Maurice op het spoor van de al genoemde Adolphe, in wie hij eerst een vriendin van de door hem gezochte Dora vermoedt, maar die al gauw dezelfde blijkt als de felbegeerde vrouw. Dora, alias Do, is een overtuigde om niet te zeggen fanatieke vegetariër en een moedige voorvechtster van dierenrechten. Maurice, zelf een kind van ouders die levenslange gevangenisstraf kregen nadat ze een bomaanslag hadden gepleegd op een circus waarvan de directeur een aftands nijlpaard had geruimd, staat niet onsympathiek tegenover Do's strijdvaardigheid, maar heeft er toch moeite mee zijn biefstukken en kabeljauwfilets om harentwille te laten staan. En dat is niet de enige kwestie waarbij haar sterke opinies botsen met zijn lankmoedigheid. Hij wil graag rechttoe, rechtaan geslachtsverkeer, maar zij prefereert plasseks. Hij zou de kerstdagen het liefste doorbrengen bij kaarslicht en aan een met damast gedekte tafel, maar zij laat hem achter op een Oostendse hotelkamer omdat ze zo nodig op missie moet. Hij wil haar graag voor zich alleen, maar kijkt voortdurend aan tegen het portret van Bin Laden, in wie Do niet alleen een buitengewoon aantrekkelijke man ziet, maar ook de bewonderde auteur van het melancholieke vers ‘Koetsier Herfst’ (dat door Mutsaers ten opzichte van Ashraf Ynaz'rans vertaling op enkele plaatsen terecht verbeterd is).
Het optreden van Al-Kaida's alom gevreesde en verafschuwde leider is geen lichtzinnige grap, maar een middel om een en ander op scherp te zetten. Zoals
| |
| |
Mutsaers Maurice Maillot laat zeggen: je hebt feiten en je hebt ervaringsfeiten. Als het legitiem is om waarde te hechten aan de eerste categorie, waarom zou de tweede categorie bij het afwegen van goed en kwaad dan niet mee mogen doen? Dus neemt Do het recht Bin Laden te koesteren als seksbom en dichter, om vervolgens de vraag te stellen of de doden van Nine Eleven meer verontwaardiging moeten wekken dan de ontelbare dieren en vissen die dagelijks voor ons plezier worden afgemaakt.
‘Sterre der Zee, help de vissers om zeep’, bad Charlotte Mutsaers jaren geleden al. Hoewel ze bij de recente parlementsverkiezingen kandidaat was voor de Partij voor de Dieren, zal zij, anders dan Do Dhont, niet zo gauw tot geweld overgaan. Maar dat ze met Koetsier Herfst, hoe springerig, grillig en meeslepend ook, een politiek statement heeft willen maken, is wel duidelijk. Hoewel ik er mijn wijting of gehaktbal niet voor zal laten staan, kan mijn waardering voor deze roman blijken uit het (ervarings)feit dat ik regelmatig op het puntje van mijn stoel heb gezeten, en dat lang niet altijd van ergernis.
| |
Besproken titels
hermsen, joke j., De liefde dus. Amsterdam, De arbeiderspers, 2008, 336 blz., €18,95. |
meijsing, doeschka, Over de liefde. Amsterdam, Querido, 2008, 238 blz., €18,95 (gebonden €22,95). |
mutsaers, charlotte, Koetsier Herfst. Amsterdam, De bezige bij, 2008, 461 blz., €22,50 (gebonden €27,50). |
|
|