| |
| |
| |
Jaap Goedegebuure
De maatschappelijke actualiteit van nu en toen Kroniek van het proza
Kort geleden beklaagde Renate Dorrestein zich erover dat critici doorgaans weinig waardering hebben voor auteurs die in hun werk blijk geven van maatschappelijke betrokkenheid. Toen zij in haar laatste roman Echt sexy opkwam tegen de seksualisering van de samenleving, voelde ze zich door het merendeel van de recensenten ten onrechte afgewezen. Volgens Dorrestein hadden de negatieve reacties meer te maken met haar onderwerpskeuze dan met de uitwerking ervan. Er zijn kennelijk thema's waar een literair taboe op rust, zo impliceerde ze.
Inmiddels zijn er een aantal Nederlandstalige romans verschenen die als Echt sexy zeer prominent fenomenen uit de sociale en politieke actualiteit weerspiegelen. Dragen ze iets bij aan de discussie over de zin en de onzin van het literaire engagement, zoals die recentelijk weer eens door Dorrestein is aangezwengeld? Zonder de illusie te koesteren dat ik die eeuwige kwestie hier kan beslechten, gaan hierbij vijf voorbeelden.
De affaire rond de beruchte sekscrimineel Marc Dutroux, aan het licht gekomen in 1996, verloste de Belgen definitief van hun onschuld en gaf hun land wereldwijde naamsbekendheid. Kristien Hemmerechts laat in In het land van Dutroux zien hoe zwaar het leven van vrijwel elke Belg werd overschaduwd door het Monster van Charleroi. Ze doet dat in de vorm van een raamvertelling. De roman is opgesplitst in vijf delen, met telkens een andere hoofdpersoon en een andere plaats van handeling. Naarmate de roman vordert, wordt de overlap tussen de delen groter en komen we steeds vaker vertrouwde gezichten tegen. Totdat we tegen het einde verzeild blijken te zijn in een reünie van oude bekenden, die elkaar - niet toevalig natuurlijk - treffen in een familiepension aan de West-Vlaamse kust.
Alle personages hebben te lijden onder het nationale trauma dat Dutroux heet. Zo heeft Rie moeten ervaren hoe haar vroegrijpe zus Roos verwikkeld raakte in een incestueuze relatie met hun vader, met zwangerschap en abortus tot gevolg. Van de weeromstuit is Rie zelf verslaafd geraakt aan kinky seks. Aline (van wie we vrij snel te weten komen dat ze Ries onbekende halfzus is) wordt bedrogen en in de steek gelaten door echtgenoot Gerard, die ze - hoe kan
| |
| |
het anders - identificeert als haar hoogstpersoonlijke Dutroux. Wendy, centraal in verhaallijn nummer drie, gaat gebukt onder het verlies van haar moeder Francine, die uitgerekend op de dag van de Witte Mars (in de zomer van 1996 georganiseerd, op het hoogtepunt van de Dutroux-gekte) in het kanaal sprong. Vervolgens geeft Paul, die voor Francine's zelfmoord verantwoordelijk wordt gehouden en lange tijd doorgaat voor seksmaniak, stukje bij beetje zijn geheimen prijs. Eerst verloor hij zijn vrouw, die beweerde alleen maar lichamelijk in hem geïnteresseerd te zijn, daarna zijn zoon, om vervolgens zijn teveel aan liefde te schenken aan dolende pubers en alleenstaande vrouwen. Tot onze verrassing krijgen we ook nog te horen dat hij tussen alle ellende door Rie aan haar gerief hielp. In het slotdeel maken we kennis met Ben. Hij blijkt de minnaar van Aline, maar verdwijnt tegen wil en dank van het toneel zodra Gerard in zijn oude rechten van echtgenoot treedt.
Het is me de carrousel wel. De lezer die erin meedraait, kan niet anders dan tegemoet komen aan de nobele bedoelingen die Hemmerechts zonder twijfel moet hebben gehad toen ze zich aan het schrijven zette. Mij lijkt dat deze multiperspectivische familieroman in de eerste plaats mikt op de rehabilitatie van de doorsnee-Belg, wiens blazoen zo lelijk door de affaire Dutroux besmeurd is geraakt. De flaptekst gewaagt zelfs van een pleidooi voor liefde en vriendschap, iets waar uiteraard geen mens (W.F. Hermans en Arnon Grunberg niet te na gesproken) van buiten kan.
Naast deze ethische zijn er ook de psychologische én de morele kant. Met dit boek houdt Hemmerechts een spiegel op waarin de personages zichzelf leren kennen. Maar ook wij kunnen er onszelf de maat nemen. Hoe onschuldig (en dus hoe goed en rechtvaardig) denken wij te zijn? En belangrijker nog: hoeveel kwaad staan wij onszelf toe? Zouden we er niet verstandig aan doen te beseffen dat geen Witte Mars in staat is al het zwart in ons binnenste uit te wissen? Moeten we niet instemmen met Paul, waar hij zegt het vuil juist te willen accepteren?
Het vuil was het leven, zonder vuil was er geen leven en wie het vuil angstvallig vermeed, had niet geleefd. Zonder het vuil had Van Gogh nooit die gouden bloemen kunnen schilderen. We zijn bang van het vuil, maar het vuil is goed voor ons. Het vuil is energie en inspiratie, het is de val die de opstand en wedergeboorte mogelijk maakt.
In die vier prikkelende zinnen ligt de boodschap van deze roman besloten. Jammer alleen dat je er vele honderden, niet altijd even boeiende pagina's geduld voor moet oefenen.
Het komeetachtige verschijnen en verdwijnen van Pim Fortuyn, nu alweer zes jaar geleden, markeert een drastische wending in de Nederlandse politieke cultuur. Met hem verschoof het accent van de inhoud naar de verpakking en werd de kern vervangen door de schil. Niet langer wat de politicus zegt is
| |
| |
relevant, maar hoe hij het zegt en bij welke gelegenheid. Het debat wordt niet geïnitieerd in 's lands vergaderzaal, maar onder regie van de media, de televisie voorop. En daarbij zijn het niet parlementaire rubrieken als Nova of Buitenhof die als spraakmakend gelden, maar de oppervlakkige babbelprogramma's, waar het nooit gaat om de zaken maar om de mannetjes en de vrouwtjes van het Binnenhof, die welkom zijn op voorwaarde dat ze iets geruchtmakends willen zeggen of bereid zijn zich door de gastheer tot vermaak van het publiek te laten afslachten.
Het openbare debat als amusement, daarover gaat het in Vladiwostok! van P.F. Thomése. Hoofdpersonen zijn het aanstormende Tweede-Kamerlid Hans Portielje en zijn adviseur Fons Nieuwenhuijs. Het tweetal kent elkaar van vroeger, toen ze allebei werkten voor een links weekblad. Van de idealen die ze toen ongetwijfeld moeten hebben gehad, horen we niets. Dat is betekenisvol, want Hans en Fons horen tot het moderne slag mensen dat idealen ervaart als hinderlijke obstakels op weg naar genot. We weten niet eens tot welke partij Portielje hoort. Wel dat zijn honger naar macht samengaat met een onverzadigbare seksuele appetijt. En dat hij noch bereid noch in staat is dossiers te lezen of anderszins moeite te doen voor zijn taak. Scoren, dat is wat hij wil, in bed met een leuke meid of op de bank bij gladde en gelikte presentatoren.
Fons is minder gretig en belust. Het heeft er veel van weg dat zijn ambitie is verdampt, dat zijn adrenaline en tostesteron zijn opgedroogd en dat hij er hevig naar verlangt om er een poosje niet te hoeven zijn. Termen als midlifecrisis of burn out vallen nog net niet, maar de symptomen zijn er.
Naast zijn beeldschone echtgenote Pam, een vroegere televisiester met wie hij het pr-adviesbureau Nieuwenhuijs & Nieuwenhuijs runt, heeft Fons een maîtresse (Ruth) en een haast volwassen dochter (Amanda) in een Amsterdamse buitenwijk. Bovendien wordt hij gestalkt door een liefje van één nacht (Solana) bij wie hij per ongeluk een zoontje (Alwin) heeft verwekt. Hij zit in de nesten en dat verklaart zijn afgunst jegens gabber Hans die zich soepeltjes door allerlei complicaties heen beweegt. Tot ook diens kruik barst van het vele malen te water gaan. Het is nota bene Amanda die als stagiaire van het linkse weekblad onthult dat Hans mede verantwoordelijk is voor nalatigheid jegens de nabestaanden van een in Afrika omgekomen predikantengezin. In een talkshow krijgt hij vervolgens de genadeklap uitgedeeld, en dat vlak voor de verkiezingen.
Met Fons loopt het iets beter af. Tot zijn grote verrassing blijkt de ongewenst kinderloze Pam wel te voelen voor Solana's suggestie dat zij en Fons zich actief met de opvoeding van Alwin moeten gaan bemoeien. Zo eindigt de roman dus toch nog op een positieve noot. Dat mag ook wel, want voor het overige is Vladiwostok! een en al cynisme.
Van wereldvreemdheid kun je Robert Anker niet betichten. Of het nu is in romans, gedichten of essays, altijd toont hij zich betrokken, goed op de hoogte van de maatschappelijke actualiteit en voorzien van een uitgesproken mening. Zo verstond hij zich met morele dilemma's (Goede manieren), eigentijdse
| |
| |
familieproblemen (Een soort Engeland) en het multiculturele drama (Hajar en Daan).
In Nieuw-Lelievelt maakt Anker andermaal de balans op van de recente Nederlandse geschiedenis. Daartoe creëerde hij het personage van Wies Bouwmeester, telg uit een beroemd acteursgeslacht. Wies is van 1930, dus net op tijd om bewust de Tweede Wereldoorlog mee te maken. Haar vader Robert, eigenaar van een aannemersbedrijf, laat zich met veel andere ondernemers voor het karretje van de Duitse bezetter spannen, maar anders dan de meeste van zijn concurrenten moet hij daar na de bevrijding zwaar voor boeten. Hij verdwijnt voor een paar jaar achter de tralies en wanneer hij vrijkomt is hij een gebroken man. Van de verdenking dat hij geldelijk gewin heeft behaald door joodse onderduikers te verraden, weet hij zich niet meer vrij te pleiten.
Na Roberts vroege dood blijft zijn schuld op dochter Wies drukken. Terwille van zijn nagedachtenis én om goed te maken wat hij liet liggen of domweg fout deed, gaat ze in Delft architectuur studeren. Ze droomt ervan mee te kunnen bouwen aan een utopische samenleving waarin goed en gezond wonen synoniem is met geluk. Als die nieuwe wereld niet helemaal volgens plan van de grond komt, gaat ze - we schrijven inmiddels jaren zestig - ontwikkelingswerk doen in Midden-Afrika, zij aan zij met een man die tijdens de oorlog zijn joodse ouders heeft verloren. Ook dat ideaal gaat teloor, samen met de liefdesband. Er zullen nog de nodige plannen en projecten én de nodige desillusies volgen, totdat Wies op haar oude dag een nulpunt bereikt dat haar in staat zou moeten stellen alle geestelijke ballast los te laten. Of ze daar in slaagt dan wel in faalt, komen we niet te weten, want het verhaal eindigt tijdens de desastreus verlopende viering van haar vijfenzeventigste verjaardag.
Met zijn nieuwe roman heeft Anker hoog gemikt, wel niet zo hoog als A.F.Th. van der Heijden met De Movo Tapes en Het schervengericht of Marcel Möring met Dis, maar toch met het onmiskenbare oogmerk om aan de hand van een individuele biografie een hele periode door te lichten. Nu zijn boek minder mastodontisch is uitgevallen dan de turven van zijn genoemde collega's (wat je een kwaliteit zou mogen noemen), maar Anker het niettemin nodig vindt om tot beter begrip van de lezer allerhande historische informatie te verstrekken, kan hij niet anders dan op zevenmijlslaarzen door een periode van driekwart eeuw heen rennen.
Die haast komt het boek niet ten goede. Achtergrondgegevens, nodig om het relaas contouren en context te geven, worden in abrupte lawines over ons uitgestort, in een verteltempo en een spreektrant die lijken te suggereren dat de tijd vliegt. Het gevolg is dat Nieuw-Lelievelt (dat zijn titel dank aan het nabij Wassenaar gelegen landgoed van de Bouwmeesters) nergens diep gaat en nooit raakt, ook niet nu Anker de grote drama's van de afgelopen honderd jaar de revue laat passeren.
De romans van Arthur Japin (De zwarte met het witte hart en Een schitterend gebrek) kun je vergelijken met een hoop sintels die op miraculeuze wijze in
| |
| |
vuur en vlam zijn gezet. Om dat voor elkaar te krijgen moet je wel beschikken over de bezielende adem van de geboren verteller. Japin bezit die kwaliteit, zoals we weer eens kunnen aflezen aan zijn nieuwe roman De overgave. Ook in dit geval lag de stof te sluimeren in archieven en bibliotheken, en ook nu wist hij er een spannend en sprankelend, maar menigmaal ook huiveringwekkend verhaal aan te ontlokken.
In het nawoord onthult Japin hoe hij een paar jaar geleden bij toeval belandde in het Texaanse plaatsje Quanah. Daar stuitte hij op een monument dat herinnert aan Cynthia Ann Parker, een blanke vrouw die in 1836 door Comanche-Indianen werd ontvoerd, om vervolgens de moeder te worden van hun laatste leider, de legendarische Quanah (1840-1911). Japin heeft deze twee historische figuren een belangrijke rol toebedeeld, maar de alles en iedereen dominerende plek is toch weggelegd voor Sally alias ‘Granny’ Parker, Cynthia Anns grootmoeder. Zij mag in De overgave het woord doen.
Granny's relaas begint wanneer ze op hoge ouderdom bezoek krijgt van Quanah, op dat moment een rijk en gerespecteerd man. In haar woekert al tientallen jaren een immense wrok. De vooruitgeschoven pionierspost waar zij en haar talrijke familieleden een bestaan probeerden op te bouwen werd overvallen door een bende Comanche. Velen werden afgeslacht. Zelf werd ze talloze malen verkracht en zwaar mishandeld. Twee van haar dochters en een stel kleinkinderen, waaronder haar oogappel Cynthia Ann, werden meegenomen.
De familie slaagt er weliswaar in drie gegijzelden vrij te kopen, maar is niet bij machte het verleden met al zijn wonden ongedaan te maken. Lizzie, Rachel en Cynhia Ann zijn zo onherstelbaar van hun oude milieu vervreemd geraakt dat ze er nooit meer kunnen aarden. De eerste verdrinkt zich, de tweede sterft korte tijd na haar vrijlating. Cynhia Ann blijkt een volledige persoonsverandering te hebben ondergaan. Noodgedwongen heeft ze zich aangepast aan de andere omgeving en is er indiaanse onder de indianen geworden. Engels spreekt ze niet meer, als vrouw van opperhoofd Peta Nocona en moeder van diens kinderen is ze onvoorwaardelijk loyaal met haar nieuwe volk. De herkregen vrijheid voelt voor haar als gevangenschap, en daar gaat ze zo diep onder gebukt dat ze besluit om zich dood te hongeren.
Met dat al staat De overgave in het teken van wat tegenwoordig ‘traumaverwerking’ heet. Niet alleen het lichaam, maar het hele bestaan van Granny Parker wordt getekend door de nasleep van 19 mei 1836. De onstuitbare drang om die dag uit te wissen geeft, wrang genoeg, haar leven een zin die ze nooit had kunnen voorzien.
Maar er is meer. Zonder het met zoveel woorden te benoemen snijdt Arthur Japin de hoogst actuele en brandende kwestie van de interculturaliteit aan. Hij doet dat precies honderdtachtig graden anders dan in De zwarte met het witte hart. In die veelgeprezen en succesvolle debuutroman koos hij het perspectief van de Ander, de vreemdeling die ondanks de wil tot assimilatie buitenstaander blijft omdat de binnenvetters hem niet aanvaarden als een van hen. In De overgave hebben we te maken met een blanke, op en top koloniale visie. Granny
| |
| |
Parker ziet in de indiaan allereerst de alomtegenwoordige vijand. En hoewel ze niet zo ver gaat als haar mede-Amerikanen die dachten en handelden alsof ze met een schadelijke diersoort van doen hadden, is en blijft de Ander haar toch wezensvreemd. Als hij onverwacht het gezicht van een bloedverwant krijgt, ziet ze zich onverhoeds geconfronteerd met de opgave in hem een mens te zien.
Tomas Lieske neemt zijn publiek bij voorkeur mee naar uithoeken van Europa. Nu eens gaat de reis richting Spanje, dan weer naar Rusland. Met zijn nieuwe boek, de roman Dünya, genoemd naar de vrouwelijke hoofdpersoon, worden we meegenomen naar het Turkije van de periode 1914 tot 1939. Twee Hollandse neven, Simon en Otto, monsteren na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog als stokers aan op een Britse mijnenveger. Na enige gevechtshandelingen belanden ze in een krijgsgevangenenkamp. Uiteindelijk worden ze te werk gesteld in een machinefabriek waar een geheim luchtvaartprogramma van start gaat. Onder leiding van de voor Hitler uitgeweken Duitse jood Paul Grunwald bouwt men naarstig aan het prototype van een Turkse zeppelin. Simon, die in zijn jeugd als leidekker heeft gewerkt en geen centje hoogtevrees kent, wordt een van de drijvende krachten achter het project.
Omdat de autoriteiten de twee vreemdelingen niet helemaal vertrouwen, sturen ze hen een spionne op het dak. Het is Dünya, een mollige en wulpse dame die dankzij haar huwelijkse staat in de hoge kringen heeft verkeerd, maar na het sneuvelen van haar man aan de zwier en ten slotte zelfs aan lager wal is geraakt. Ze is een schelm zoals ze in het werk van Lieske wel meer voorkomen: een tafelschuimster die niet vies is van oplichterij en maar al te graag bereid mannen het hoofd op hol te brengen zolang ze daar profijt van kan trekken. Wanneer haar gedrag de spuigaten uitloopt en ze niet langer in Istanbul valt te handhaven, koppelt de politie haar in ruil voor strafvermindering aan Simon en Otto. Via hen maakt ze ook kennis met het tienermeisje Julia, dat de neven in veiligheid hebben gebracht toen Julia's Armeense familie tijdens de even welbekende als omstreden volkerenmoord van 1915 werd gelyncht.
Ziedaar het vierkoppige samenraapsel waaraan Lieske, bijgestaan door de veelbewogen geschiedenis van de twintigste-eeuwse volksverhuizingen, de hoofdrol in een tragikomisch spel van vergissingen heeft toebedeeld. Simon geeft zich uit voor Julia's vader en raakt verstrikt in quasi-incestueuze praktijken, Dünya weet haar turbulente verleden en haar connecties met de geheime dienst uitstekend te camoufleren, Otto bespringt Dünya van tijd tot tijd maar heeft liever niet dat Simon daarvan op de hoogte is, en van Julia weten we niet beter of ze iemand van horen, zien en zwijgen, totdat de manipulaties van haar naaste omgeving haar te veel worden.
Julia's ontnuchtering valt samen met de luchtdoop van de zeppelin waaraan Simon en anderen hun ziel en zaligheid hebben verkwanseld. Ook die gebeurtenis loopt uit op een anticlimax. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Dünya daar onbedoeld toe bijdraagt.
Wie vandaag de dag Turkije zegt, zegt Europese integratie. Over de tussen- | |
| |
wal-en-schip positie van dit oude cultuurland komen we in deze roman het nodige te weten. Lieske situeert zijn verhaal niet voor niets ten tijde van het interbellum, de periode dat Kemal Attaturk de Turkse natie de moderniteit injoeg en zorgde voor nieuw elan, nieuwe trots én een nieuw nationalisme dat vandaag de dag de aansluiting bij Europa eerder belemmert dan bevordert. Het multiculturele Turkije is niet iets van nu (denk maar aan zoiets als de Koerdische minderheid), maar van het oude Ottomaanse bewind dat plek gaf aan Turken, Grieken, Bulgaren, Serven en joden. Als Dünya ontdekt dat Julia helemaal niet het kind is van een Hollandse vader en een Turkse moeder, voelt ze zich het slachtoffer van een desillusie waar Lieske ons in het licht van het heden wil laten delen. Dat aspect maakt ‘Dünya’ niet alleen tot een mooi en ontroerend, maar ook tot een hoogst actueel boek.
| |
Besproken boeken
anker, robert, Nieuw-Lelievelt. Amsterdam, Querido, 2007, 253 blz., €18,95. |
hemmerechts, kristien, In het land van Dutroux. Amsterdam, Atlas, 2007, 400 blz., €19,90. |
japin, arthur, De overgave. Amsterdam, De Arbeiderspers, 2007, 365 blz., €19,95. |
lieske, tomas, Dünya. Amsterdam, Querido, 2007, 343 blz., €18,95. |
thomése, p.f., Vladiwostok! Amsterdam, Contact, 2007, 291 blz., €19,90. |
|
|