Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Henk te Velde
| |
De missing link tussen wetenschap en publiekWat hoofdschuddend keek de socioloog Jacques van Doorn in Trouw naar de discussie die zich had ontsponnen over het wrr-rapport Identificatie met Nederland.Ga naar eind1 Terwijl het rapport toch een verstandig stuk was dat bepleitte de abstracte verhalen over nationale identiteit in te ruilen voor analyse van alle concrete vormen van identificatie die mensen via werk en sociale contacten zakelijk en emotioneel opbouwden en bovendien niet veel meer zei dan dat die nationale identiteit moeilijk te definiëren was en bovendien voortdurend in ontwikkeling, viel iedereen eroverheen. Het gevolg zou wel weer gedachteloos clichédenken zijn, zo dacht Van Doorn, het tegendeel van wat de wrr wilde bewerkstelligen. Nu had het rapport de schijn wat tegen door de rel rond de presentatie met prinses Máxima en door het Eerste Kamerlidmaatschap voor de Partij van de Arbeid van de hoofdverantwoordelijke Pauline van Meurs, waardoor het meteen het etiket ‘multicultureel links’ kreeg opgeplakt. Dit was politiek en moraal, geen wetenschap, riepen de criticasters in koor! Meer dan één identiteit is een probleem want het betekent strijd, zo kan men het oordeel van de critici samenvatten. Wie identiteit niet onmiddellijk met | |
[pagina 34]
| |
conflict en tegenstellingen in verband brengt, loopt tegenwoordig onvermijdelijk tegen verwijten aan. Bovendien is er een maatschappelijke pavlovreactie zodra wordt uitgelegd dat identiteiten altijd in beweging zijn: dat kan niet anders dan multicultureel landverraad zijn. De discussie is inmiddels zo gepolitiseerd dat over het hoofd wordt gezien dat het hele begrip nationale identiteit zelf ooit is geïntroduceerd om aan de onbewegelijkheid van oudere begrippen als volksaard en volkskarakter te ontkomen. De psychoanalyticus Erik Erikson introduceerde het begrip identiteitscrisis in de jaren zestig en de verbinding van identiteit met crisis is sindsdien gebleven.Ga naar eind2 Maar de behoefte aan vastigheid is dermate groot, dat inmiddels ‘nationale identiteit’ in de maatschappij vaak precies zo gebruikt wordt als het begrip volkskarakter in het verleden. In zo'n context roept een poging om via ‘identificatie’ opnieuw beweging in het debat te krijgen op voorhand heftige reacties op. Zo is er een kloof ontstaan tussen delen van de maatschappij en politiek enerzijds en de wetenschap anderzijds. Vrijwel alle historici en sociaal wetenschappers die zich met het onderwerp bezighouden, gaan inmiddels van het uitgangspunt uit dat nationale identiteit historisch gegroeid en dus veranderlijk is en pas in relatie tot andere identiteiten gedefinieerd kan worden. Er bestaat echter in de maatschappij het misverstand dat wie de onveranderlijkheid van nationale identiteit in twijfel trekt ook het belang ervan voor betrokkenen ontkent, of alles verder maar op zijn beloop zou willen laten. Vrijblijvend is het onderwerp niet, zoveel is duidelijk, maar dat mag toch een zuivere analyse niet in de weg staan? Vooralsnog slagen veel sociale wetenschappers en historici er echter niet goed in de indruk te vermijden dat hun werk alleen maar dient om te laten zien dat nationalisme verkeerd is en de natie een ‘constructie’. Een treurige illustratie daarvan biedt de discussie in de Volkskrant die in december geopend werd door een stuk van de journalisten Hans Wansink en Willem Velema die zonder enige nuance en zonder blijk te geven van kennis van de boeken die historici eigenlijk schrijven hen verweten alleen maar antinationalistisch te zijn.Ga naar eind3 Daarop legden enkele historici uit dat zuivere analyse nu eenmaal hun werk is, en stelde Michael Zeeman lichtelijk zalvend het evidente vast: dat Nederlandse historici niet alleen (nationalistische) mythes ontkrachten maar ook verhalen vertellen die telkens opnieuw ons beeld van het (nationale) verleden bepalen. Veel te weinig onderscheiden critici in zo'n discussie tussen de theorie van de natie (daarin is het vloeiende, zich steeds ontwikkelende van identiteiten inmiddels wel onomstotelijk aangetoond) en het werk van historici die het verleden vanuit hun eigen perspectief laten zien. Met hun werk leveren historici ook vandaag een groot aandeel aan het beeld en zelfbeeld van Nederlanders. Dat levert alleen geen uniform verhaal op, ex cathedra gepresenteerd, daarvoor is de wetenschappelijke én maatschappelijke wereld veel te pluriform. Wie de publicaties van professionele historici nagaat die rechtstreeks over nationale identiteit gaan, komt wel tot de conclusie dat die danwel inventariserend zijn - zoals een recent boekje van Willem Frijhoff over ‘erfgoed’ dat onder | |
[pagina 35]
| |
meer zijn afscheidsrede als hoogleraar geschiedenis aan de vu Amsterdam bevat - danwel problematiserend. Zo is er een flankerende studie van Maria Grever en Kees Ribbens bij het wrr-rapport, een themanummer van het Tijdschrift voor geschiedenis over ‘Inburgering. Identiteit, loyaliteit en burgerschap’ en het Jaarboek parlementaire geschiedenis 2007 over ‘de moeizame worsteling met de nationale identiteit’.Ga naar eind4 Hier zitten geen stukken tussen die bedoeld zijn om de nationale identiteit te versterken. De holistische pretenties van zo'n concept wekken bij historici al snel de neiging tot relativering en tot kritiek op vermeende vanzelfsprekendheden. Ook worden de maatschappelijke consequenties van de eenheidsdrang van nationale identiteit kritisch onder de loep genomen. Een speurtocht naar ‘onze cultuur’ onder een titel als ‘Nederland, tussen nut en naastenliefde’, moet je niet verwachten van universitaire historici.Ga naar eind5 Hoeveel aardige opmerkingen zo'n boek ook bevat, op hoeveel voorstudie het ook is gebaseerd, het bevat te veel sweeping statements over ‘de Nederlander’ en is te veel op zoek naar wat die kenmerkt, om voor een empirische historicus overtuigend te kunnen zijn. Dan blijkt ook dat het concept van de nationale identiteit als zodanig vrijwel ononderzoekbaar is, dat kan eigenlijk alleen via de omweg van bijvoorbeeld concrete gebruiken, politieke instellingen, vergadermanieren, of door de literatuur over alles wat met nationale identiteit te maken heeft zelf als bron te gebruiken. Een studie over ‘de Nederlander’ behoort eigenlijk als zodanig niet tot het domein van de geschiedwetenschap die niet zoekt naar tijdloze essenties. Als een historicus een boek moet schrijven met de titel ‘nationale identiteit’, gaat hij allereerst nadenken over het concept, want hoe vind je zo'n identiteit eigenlijk in het materiaal terug? | |
De missing link tussen persoonlijke en nationale identiteitIn het wrr-rapport wordt een column aangehaald van Geert Wilders uit mei 2007: ‘Als we niet opletten weet straks niemand meer hoe onze vlag er uit ziet. In Den Helder is het al zover, want op Koninginnedag heeft daar op een van de kerktorens de hele dag de Russische vlag gewapperd, in plaats van de Nederlandse. Dit voorval is tekenend voor de armzalige staat waarin de Nederlandse cultuur momenteel verkeert. De taal verloedert, kennis van de vaderlandse geschiedenis is bij velen bedroevend slecht en het Wilhelmus wordt vaak slechts meegemompeld.’Ga naar eind6 De Russische vlag heeft dezelfde kleuren als de Nederlandse, zij het in andere volgorde, maar waar het hier om gaat is het doel van deze retorische aanklacht. Wilders zal hebben bedoeld dat er te weinig betrokkenheid bestaat bij de traditionele Nederlandse cultuur, maar hij zegt iets anders: we weten te weinig. De armzalige staat van de Nederlandse cultuur houdt, als we het citaat letterlijk nemen, verband met een gebrek aan kennis. Dat is een gedachte die we tegenwoordig overal aantreffen. De canon van de Nederlandse geschiedenis die de commissie Van Oostrom in 2006 heeft opgesteld, is bedoeld om iets aan het gebrek aan kennis te doen. De commissie zelf legt in haar rapport de nadruk op de praktische rol van de canon in het onderwijs en houdt afstand tot de discussie over nationale identiteit, maar het | |
[pagina 36]
| |
is duidelijk dat voor politici en buitenstaanders de verbinding met die discussie nu juist de kern van de zaak is. Ook hier is de achterliggende gedachte dan dat je identiteitsbesef versterkt door kennisbevordering. Sinds jaar en dag betoogt ook Paul Scheffer dat we te weinig nadenken over de nationale identiteit.Ga naar eind7 We moeten definiëren wat ons bindt, dat is van belang voor onszelf en ook voor immigranten die dan beter weten waaraan ze toe zijn. Hoewel het bij Scheffer meer gaat om de discussie dan om kennis als zodanig, sluit ook zijn betoog in feite aan bij de klacht over het gebrek aan kennis. Is kennis het antwoord op het probleem dat de auteurs van Wilders tot Scheffer signaleren? Dat valt nog te bezien. Ten eerste is vaak al te duidelijk dat de gevraagde kennis nogal instrumenteel is. Wilders is niet geïnteresseerd in de nationale identiteit als zodanig - daar heeft hij althans publiekelijk weinig blijk van gegeven - maar in een wapen om de islam buiten de deur te houden. In Het land van aankomst houdt Scheffer zich verre van een dergelijke simpele redenering.Ga naar eind8 Toen een journalist in Vrij Nederland zes weken na verschijning de balans van de receptie opmaakte, ging dat onder de kop ‘De grote verzoener’. Scheffer bood in zijn breed uitwaaierende beschouwing over het vraagstuk van immigratie en integratie ‘voor bijna iedereen wat wils’.Ga naar eind9 Het is een eigenaardig boek, geen snelle journalistieke beschouwing, geen wetenschap, het is een verslag van hardop denken dat midden in de zin begint en daar ook weer eindigt. Wie het boek over jaren nog eens terugleest en de context niet meer kent waarin het verschenen is, zal moeite hebben de bedoeling van het boek te begrijpen. Maar juist zo kan het nu rustig denken bevorderen. Gek genoeg is Scheffer in de bijna vijfhonderd pagina's van het boek niet veel verder gekomen met het vraagstuk van de nationale identiteit dat hij tien jaar geleden essentieel achtte voor de oplossing van de problemen waar zijn boek over gaat. Nog steeds vinden we daar weinig meer over dan de gedachte dat ‘telkens opnieuw onder woorden [moet] worden gebracht wat ons samenbindt en verdeelt’ en dat ‘het verhaal van deze gemeenschap [moet] worden doorverteld zonder met de rug naar de buitenwereld te gaan staan’ (189-190). Waarom werkt Scheffer zelf niet aan de verhalen die hij mist? Komt het niet doordat zijn nationale identiteit eigenlijk alleen een afgeleide waarde is? ‘Gevraagd is een nieuw “wij”’, schrijft hij en hij laat er onthullend op volgen: ‘Noch de oude, noch de nieuwe stadsbewoners lijken zich dat voldoende te realiseren’ (406). Het gaat Scheffer om burgerschap, en dat mag best stedelijk burgerschap zijn. Nationale of stedelijke identiteit, zolang er maar een duidelijk besef van ‘wij’ is, daar gaat het om. In de lijn van Scheffer zou men kunnen zeggen dat vooral gesprek en debat gevraagd worden: een ‘wij’ is een groep die met elkaar in gesprek is. Zijn grootste vijand is onverschilligheid, en zijn verlangen richt zich niet wezenlijk op verhalen over de nationale geschiedenis, het gaat hem om de discussie erover. Kennis van het nationale verleden is daarin toch uiteindelijk niet meer dan een middel, zeker geen doel op zich, en dus beperkt Scheffer zich tot beklemtoning van het belang ervan. | |
[pagina 37]
| |
Maar er is een tweede reden waarom kennis niet het hele antwoord is. De vooronderstelling is namelijk dat kennis betrokkenheid oplevert, maar is dat wel zo? Kennis is vanzelfsprekend een noodzakelijke voorwaarde voor betrokkenheid - wie Willem van Oranje niet kent, kan zich niet met hem verbonden voelen - maar is het ook een voldoende voorwaarde? Hoeveel we ook zouden leren over het Nederlandse verleden, dat alleen levert geen mooie dingen als ‘verbondenheid’ of zoiets. Die stap wordt pas gezet als we onze persoonlijke identiteit in verband brengen met de nationale identiteit. De verbinding tussen de twee is in toenemende mate problematisch, maar daar wordt niet vaak op gewezen. Mijn moeder (bouwjaar 1933), die is opgegroeid op het platteland in wat we nu een protestantse zuil zouden noemen (betrokken en belijdend Nederlands Hervormd), zegt wel eens dat de ‘vaderlandse geschiedenis’ die ze op de protestantse lagere school kreeg aangeboden, als het ware deel werd van haarzelf. Ze behoorde tot een protestantse groep met een gezamenlijk verleden dat in de verhalen ging samenvallen met het nationale verleden. Dit proces werd nog eens versterkt in de oorlog, toen het nationale verleden en ook het Oranjehuis een nieuwe glans kregen. Zo liepen persoon, groep en natie in elkaar over. Los van de vraag of dit nu mooi was of niet - daar kan genuanceerd over gedacht worden - is de tijdgebondenheid ervan in ieder geval duidelijk. Het gaat hier om een generatie die de oorlog meemaakte en de verzuiling van binnenuit kent. Dat is voorbij. Het klinkt door in het huidige debat over integratie en immigratie waarvan Scheffers analyse deel uitmaakt. In feite wordt daarin een teveel aan specifiek groepsgevoel bij islamitische allochtonen gesignaleerd en te weinig nationale verbondenheid bij iedereen. Nergens lopen persoon, groep en natie meer als vanzelfsprekend in elkaar over. Terwijl in de verzuiling, vooral in het protestantse deel ervan, groepsgevoel en nationaal gevoel elkaar versterkten, lijken ze nu tegenover elkaar te staan en zijn bovendien velen geneigd hun eigen verleden niet meer te zien als deel van een groepsverleden (hooguit een familie of buurt) maar vooral als iets individueels. Het nationale verleden is niet alleen onbekend, het is vooral ook abstract geworden. Daar helpen geen oproepen tot kennisvermeerdering en bezinning tegen, van wie ze ook komen. Het geeft dus aan alle geklaag over gebrek aan kennis over het nationale verleden iets machteloos en soms ook vrijblijvends. De klaagzang van Wilders suggereert dat de Nederlande cultuur er beter voor zou staan als we met z'n allen het Wilhelmus hardop mee zouden kunnen zingen in plaats van vaag mompelen. Tsja, dan lijkt toch Scheffers pleidooi voor een voortdurend gesprek over de aard van Nederland tussen autochtonen maar ook tussen autochtoon en allochtoon een stuk realistischer en meer op oplossingen gericht. Wel vraagt het nogal veel van burgers. Die willen wel zo nu en dan eens praten over zulke algemene vragen, maar niet voortdurend; in ieder leven overheersen nu eenmaal de vanzelfsprekendheden. Wie onder deze omstandigheden oproept tot versterking van de nationale identiteit via een canon of een ander van een officieel stempel voorzien verhaal, | |
[pagina 38]
| |
slaat een flinke stap over. Los van de vraag of we die versterking zouden moeten willen, is ze op deze manier onbereikbaar geworden. Hoe graag we het ook allemaal simpel willen houden, de verhouding tussen individu, groep en natie is in Nederland onvermijdelijk gecompliceerd geworden. |
|