Neerlandica extra Muros. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| ||||||
Ton Anbeek
| ||||||
[pagina 50]
| ||||||
vergelijking met een klassieke ideeënroman als Nooit meer slapen meteen duidelijk waar de schoen wringt. In Hermans' verhaal vormen de beschouwingen een integraal onderdeel van de romanstructuur. Ze komen bijvoorbeeld naar voren in gesprekken van de hoofdrolspelers (en dan typeren ze de personages); of ze zijn organisch verbonden met een kenmerkende situatie, zoals wanneer Alfred op de top van een berg tot het inzicht komt dat er niets anders bestaat dan ‘stenen, mist’- en dat is dan ook alles wat hij rondom hem kan waarnemen. In Casino nu worden veel van de beschouwingen ten beste gegeven door een verteller die buiten het verhaal staat en daardoor vormen ze door hun bladzijdenlange omvang een stevige breuk in het verhaalverloop. Een enkele keer vormt een gebeurtenis de aanleiding tot de uitweiding, maar al snel begint zo'n mini-essay uit te dijen. Zo komen we in een uiteenzetting over seksuele trouw al gauw bij de zeven hoofdzonden terecht waarbij onder meer Thomas van Aquino, Augustinus, Dante, Cicero, Ter Braak en Piggelmee mogen opdraven. Een andere beschouwing begint met de akelige zin: ‘De essentie van technologie zou poëzie moeten zijn, omdat er met technologie iets onherroepelijks voortgebracht wordt.’ (Technologie onherroepelijk? Wie gebruikt er nog een schrijfmachine? De domineespoëzie of het werk van de Tachtigers onherroepelijk?) Het lijkt wel of Brouwers behalve een actuele roman ook een heel pak Teleaccursussen heeft willen aanbieden: astronomie, theologie, filosofie (ethiek), rechten, seksualiteit voor gevorderden, klussen in huis, omgang met lastige huurders en stoeien met de computer. De criticus Zeeman heeft Brouwers' boek begroet als voorbeeld van een tendentie die hij wijd en zijd waarneemt: de terugkeer van de geëngageerde roman: ‘Het zijn romans die over de maatschappelijke, mentale en morele omgeving gaan waarvan schrijver en lezer deel uitmaken. Een verademing. En een bevrijding.’ Zeeman noemt naast een aantal buitenlanders verder alleen Herman Francke (Wolfstonen). Merkwaardig genoeg negeert hij de twee auteurs die al veel eerder maatschappelijke fricties in fictie ter discussie stelden, te weten Joost Zwagerman (met onder meer De buitenvrouw) en Robert Anker (Vrouwenzand en Een soort Engeland). De laatste publiceerde begin 2004 de roman Hajar en Daan waarvan de titel al aangeeft dat we met twee culturen te maken hebben. Het gaat om de onmogelijke relatie tussen de oer-Nederlandse geschiedenisleraar Daan (als achternaam krijgt hij ook nog ‘Hollander’ mee) en het zeventienjarige meisje Hajar van Marokkaanse afkomst. Maar niet alleen multiculturele problemen spelen een rol in het boek. De geschiedenisleraar blijkt het prototype van de oppervlakkige dertiger die in de jaren negentig aan het grote geld mag ruiken samen met een vriend die steenrijk wordt met zijn computerbedrijf DataCare. Het is de liefde die Daan uiteindelijk loutert en die hem tot een merkwaardig besluit brengt dat ik hier uiteraard niet zal onthullen. De beginzin van de roman luidt: ‘Toen Daan Hollander, leraar geschiedenis aan het DataCare College in Amsterdam, Hajar Nait Sibaha, uit vijf VWO, voor | ||||||
[pagina 51]
| ||||||
de eerste keer neukte, hield zij haar hoofddoek om - op zijn verzoek.’ Een goede zin, (zouden Vestdijk en Hermans gezegd hebben), want hij bevat een reeks elementen die het verhaal sturen. Zo duidt ‘DataCare College’ op de groeiende invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs. Het woord ‘neuken’ provoceert: de zaken worden recht voor z'n raap gezegd. Taalgebruik speelt hier, zoals in het hele werk van dichter-prozaïst Anker, een grote rol. Hajar en Daan is net als zijn vorige romans een veelstemmig boek. Er is een docente die plat Amsterdams spreekt, de Surinamer Brian (bekend uit Ankers eerdere werk): ‘Ik ga jou helpe’, de met Engels doorspekte taal van rijk geworden yuppen, de taal van het Hooglied in de liefdesbrieven van Hagar en niet te vergeten het vet gave jargon van de leerlingen: ‘mooi wel’, ‘onwijs gave stoot’, ‘ja du-uh’ en er is zelfs een lijst van ‘Fouten gemaakt door allochtone leerlingen.’. Kortom, de roman laat aardig wat variëteiten zien van het hedendaagse Nederlands (en lijkt mij in dat opzicht bijzonder interessant voor docenten Nederlands extra muros). Terug naar de eerste zin: de islamitische leerlinge Hajar moet haar hoofddoek omhouden ‘op mijn verzoek.’ Dat verzoek lijkt mij typerend voor docent Daan die aan de ene kant het liberale standpunt van de gelijkheid huldigt, maar toch kennelijk heimelijk door het verschil (en/of het verbodene?) wordt opgehitst. De hoofddoek, in de ogen van ‘het Westen’ symbool van achterlijkheid en vrouwenonderdrukking, komt voortdurend terug in het verhaal. Bijna tweehonderd bladzijden verder leest men een interessante variant op de beginzin: ‘Toen de held van deze geschiedenis, Daan Hollander, zijn leerling Hajar Nait Sibaha, uit V6, voor de laatste keer neukte, hield zij eigener beweging haar hoofddoek om.’ De verteller, zo blijkt uit het Reviaanse ‘de held van deze geschiedenis’, speelt met zijn almacht en kan dus ook schrijven: ‘enfin, dat kome om redenen van compositie beter in het volgend hoofdstuk aan de orde.’ Anker jongleert met het vertelstandpunt, met sociolecten, en hij verwijst knipogend naar andere teksten, met name het Romeo en Julia/West Side Story-gegeven. ‘Een super sentimenteel verhaal,’ zegt Daan, ‘het is bijna camp en toch heel zuiver.’ Die laatste typering geldt zeker ook voor Hajar en Daan. Wel lijdt de roman, net als Casino, aan een zekere overladenheid. De verloedering van het onderwijs krijgt wel erg veel aandacht in tirades die men de laatste jaren in elke krant kon lezen. Die zijpaden leiden af van het boeiender thema dat de multiculturaliteit vormt. Het lijkt soms of sommige Nederlandse auteurs, nu ze zich afgewend hebben van de wervelstormen in de eigen navel en de volheid van de maatschappij ontdekken, geen maat weten te houden. Die overvolheid valt te meer op als men daarnaast het veel geserreerdere proza in Slaap! legt, het veelbejubelde debuut van de jonge Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke. De titel geeft met het uitroepteken aan dat het om een bevel gaat, maar het is voor de beide hoofdpersonen ‘een imperatief die niet werkt.’ Je kan iemand anders niet bevelen in slaap te vallen en, nog erger, je kan ook jezelf niet op bevel in slaap brengen. De wijdopen ogen die de lezers op het omslag aanstaren, hebben zowel op angst als op dit onvermogen zich aan de slaap over te geven betrekking. | ||||||
[pagina 52]
| ||||||
De man en het meisje die wij volgen lijden beiden aan insomnia. In het geval van de man is daar een concrete verklaring voor, namelijk een traumatisch voorval uit zijn jeugd. In de psychiatrische kliniek waar hij terechtkomt, krijgt hij dan ook te horen: u bent een cliché, het prototype van een man die verliefd is op zijn moeder. Een van de subtiele trekjes van het boek is dat deze diagnose wordt uitgesproken door een man die zich voorstelt als de psychiater dr. Müller - maar later blijkt hij zelf een patiënt te zijn. Het verleden van het meisje vertoont op het eerste gezicht geen grote trauma's; zo vermijdt Verbeke het cliché dat iedereen die aan chronische slapeloosheid lijdt een ‘geval’ zou zijn. In feite gaat zij nog een stap verder. Want het meisje ontdekt dat het leven van de zogenaamd normaal functionerende mensen niet minder vreemd is dan dat van insomnialijders: ‘Op het moment dat de koning der verzekeraars, de trots van het bedrijf, tijdens een zeldzame woede-uitbarsting de krijsende boekhoudster trachtte te wurgen met een printersnoer, begreep ik: wij zijn allemaal gek. Het ging hier om een vaststelling die je alleen maar wijzer maakt.’ Gek en gewoon, lucide of versuft, het loopt allemaal door elkaar heen in de vervreemde wereld van Verbeke.. Je zou zelfs kunnen volhouden dat de slapelozen lijden aan hun onvermogen de ogen te sluiten voor dit soort grensvervagingen. In deze interpretatie komt de visie van het boek heel dicht bij het thema van die andere roman waarvan de titel als een imperatief kan worden gelezen: Nooit meer slapen. In het korte bestek van deze roman die niet meer dan 160 bladzijden telt, weet Verbeke een aantal onvergetelijke types op te voeren. Zo is daar naast de al genoemde pseudopsychiater dr. Müller de vrouw van de frietkraam die het meisje in het ziekenhuis ontmoet, een fraai type. Het meest uitgewerkt zijn natuurlijk de beide hoofdfiguren, lotgenoten en later bondgenoten die elkaar vinden, verliezen en terugvinden aan het einde dat in het presens is geschreven: de tegenwoordige tijd van het open slot, een passend eind voor een boek dat op subtiele wijze wanhoop en humor weet te verenigen. Is Slaap! nu een tijdsroman, een boek dat de nerveuze trillingen van de nieuwe eeuw weet weer te geven, zoals een criticus (Herman Franke) beweerd heeft? Dat lijkt moeilijk vol te houden. Het boek bevat enkele verwijzingen naar de Vlaamse politiek, maar de problematiek is van alle tijden waarin mensen ongelukkig en onzeker zijn - elke tijd dus. Wie kijkt naar de Nederlandstalige productie van dit moment ziet in feite weinig romans die op de huid van de tijd geschreven zijn. Het is zelfs niet onmogelijk dat in het hoofdstuk over ‘de Nederlandse roman omstreeks 2000’ de nadruk zal liggen op een heel ander aspect: de opmerkelijke vitaliteit van de... historische roman. Juist in dat genre zijn de laatste jaren een paar voortreffelijke boeken geschreven. Bijvoorbeeld De laatste dagen, het debuut van Arjan Visser. Het is, kort gezegd, het verhaal van godsdienstwaanzin die tot een gewelddadige ontlading komt. Het boek begint met een kort en zakelijk verslag dat een psychiater over het geval heeft opgesteld aan het begin van de twintigste eeuw. Daarmee lijkt de kern van de gebeurtenissen al vastgelegd. Maar naarmate men verder in de roman doordringt, blijkt de klinische samenvatting maar een klein deel van de | ||||||
[pagina 53]
| ||||||
waarheid te bevatten - een waarheid die niet alleen veel gecompliceerder blijkt te zijn maar zelfs voor de lezer (die de gedachten van vrijwel alle personages kent) ongrijpbaar blijft. Een roman over godsdienstwaanzin brengt altijd het gevaar met zich mee dat het alleen om een al dan niet boeiend ‘geval’ lijkt te gaan dat ons verder weinig raakt. Maar Visser heeft op twee manieren het gegeven op een hoger plan getild. In de eerste plaats schrijft hij prachtige zinnen met vlijmscherpe ironie. De inleiding geeft daarvan al een aardig voorbeeld: ‘Lichamelijk gaat hij met reuzenschreden vooruit. Het afzetten van de linkervoet heeft vooralsnog niet tot complicaties geleid.’ En in de tweede plaats weet de schrijver de bleke levens zo te presenteren dat hun zinloosheid als het ware smeekt om verlossing. In weinig boeken wordt het Hollandse platteland zo scherp opgeroepen als in deze beschrijving van de leegte, de regen, de zuigende modder en de monotonie. Een boer ervaart zijn leven aldus: ‘Een pan gekookte aardappels. Iedere dag hetzelfde. Dezelfde gang van het land, naar de zolder, naar het rieten mandje op een oude krant. Dezelfde ruwe handen die de schil eraf jassen, dezelfde kooktijd, dezelfde monden: open, dicht, open, dicht, open, dicht. Dit is het, dacht hij bedroefd, en ik kan er niet meer van maken.’ Het is deze wanhopige boer die uiteindelijk de spil wordt van de even absurde als bloedige gebeurtenissen. Het lijkt erop of op dit moment Rosenboom school maakt: het zorgvuldige taalgebruik, het veel vertellen maar juist essentiële dingen verzwijgen, de obstinate obsessie die tot een tragedie leidt, dat alles doet aan de meester van Publieke werken en De nieuwe man denken. Uiteraard is deze vergelijking als een aanprijzing bedoeld. Even intrigerend is Een schitterend gebrek, de historische roman die Arthur Japin het licht deed zien. Zoals Visser baseert ook Japin zich op een historische bron, te weten de gedenkschriften van Casanova. Daar vond hij het verhaal van de eerste liefde van de latere vrouwenverslinder, een idylle die ongelukkig afloopt omdat het veertienjarige meisje de verhouding verbreekt. Japin nu laat deze Lucia haar eigen verhaal vertellen, een buitengewoon boeiende geschiedenis van ongeluk en onvermijdelijk bedrog. Casanova heeft nooit kunnen beseffen dat Lucia haar leven lang aan hem trouw zal blijven, of beter gezegd: aan de herinnering aan hem. Heden en verleden wisselen elkaar in de roman af tot het tot een meeslepende confrontatie komt. Een schitterend gebrek speelt in de pruikentijd, periode van Verlichting en ten hemel schreiende misstanden tegelijk. Lucia beweegt zich enige jaren in verlichte kringen maar zij, al zo jong door ervaring ontgoocheld, weet nooit het vooruitgangsoptimisme te delen dat in dit gezelschap gangbaar was. Ze blijft een sceptische buitenstaander, zoals de hoofdpersoon van Nelleke Noordervliets Het oog van de engel dat in een vergelijkbare omgeving speelt. Toch is het Japin niet om filosofische standpunten te doen. Een schitterend gebrek is in de eerste plaats een boek over de liefde. Het inzicht waartoe de door het lot getekende hoofdpersoon komt, blijkt uiteindelijk dit: het grootse van de liefde is niet het ‘hebben’ van een geliefde, maar het koesteren van de liefde, | ||||||
[pagina 54]
| ||||||
ongeacht of die door de aanbeden persoon beantwoord wordt - dat is de verklaring van de oxymoron die ‘gebrek’ met ‘schitterend’ verbindt. Twee intrigerende hoofdpersonen, een aangrijpend liefdesverhaal, scherp getekende milieus - men zou willen dat iemand als Visconti deze roman had kunnen verfilmen. Deze laatste kroniek begon met Pim Fortuyn en eindigt met de roep om een kostuumfilm. Waar is dan toch de moderne tijd gebleven, met al zijn brandende problemen? Wel, in Japins boek leest men zinnen als de volgende, wanneer Lucia in Amsterdam is gearriveerd: ‘Hierdoor duurde het even voor ik doorzag wat de Hollanders zelf allang wisten, dat tolerantie iets anders is dan acceptatie, ja eerder het tegenovergestelde, en dat zulke verdraagzaamheid tegelijk een slim middel tot onderdrukking is.’ Kortom, misschien valt over de Hollandse samenleving nog wel het meest te leren in de voortreffelijke historische romans die er de laatste jaren verschenen zijn. De historische dimensie werkt tegelijkertijd als distantie die actuele problemen reliëf kan geven. Leve het verleden! | ||||||
Besproken titels
| ||||||
Noot van de redactieTon Anbeek neemt met ‘De literatuur post-Pim’ afscheid als chroniqueur van het proza. Hij heeft sinds 1998 de NEM-lezers laten delen in zijn euforie, bewondering, teleurstelling en zorgen over en voor recent verschenen Nederlandstalige literatuur. En dat alles in een kraakheldere stijl die overtuigde en, bij afwijzende kritiek, plaats bood aan mooie ironie.
Op voorspraak van de scheidende chroniqueur benaderde de redactie zijn collega Jaap Goedegebuure die tot ons genoegen instemde met de overname van het estafettestokje van het proza. Zijn debuut als chroniqueur vindt u in ditzelfde nummer. Een opvallende parallel in beide kronieken is de rol van de actualiteit. Wij zien samen met u uit naar de volgende kronieken. - Namens de redactie, Marja Kristel |
|