Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Nederlandse woordenboeken als basis voor een woordenboek van vaste verbindingen?
| |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
bijzin (wij hopen te..., het is verstandig te..., ze was bang dat..., wij hopen dat..., ik weet niet of..., de dag dat..., de wens dat...), verba gevolgd door als (dienst doen als), of verba met een zogenaamde bepaling van gesteldheid (groen verven). En voor wat de lexicale collocaties betreft verbindingen van adjectief + substantief (een boze brief), adverbium + adjectief (licht ontvlambaar), substantief + substantief (een reep chocola), adverbium + verbum (hard vriezen), substantief + verbum (koffie zetten, de bel gaat, een afspraak maken).
Omdat ik voor mijn doelgroep lexicale verbindingen belangrijker vind dan grammaticale, beperkte ik mij tot de lexicale. Maar ook deze laatste categorie heb ik nog verder begrensd: alleen de combinatie substantief + verbum. Al snel werd mij namelijk duidelijk dat behandeling van alle lexicale verbindingen een te omvangrijk werk zou zijn en bovendien dat vaak de twijfel toeslaat wanneer men moet bepalen wat, bij de combinaties adverbium + adjectief, verbum + adjectief en adverbium + adjectief, ‘vast’ is en wat niet. De gemaakte keuze voor de verbinding substantief + verbum berust derhalve op praktische gronden maar ook op de overweging dat de ‘vastheid’ hier iets groter is en dat in gesproken en geschreven taal deze combinatie een dominantere en centralere plaats inneemt dan de andere en derhalve voor het vreemdetalenonderwijs van groter direct nut is.
Iets meer vastheid, maar ook hier twijfel en ook hier het ontbreken van duidelijke, objectieve selectiecriteriaGa naar eind(1). Ik ben, om dat probleem het hoofd te bieden, voorlopig uitgegaan van praktische overwegingen. Zonder mij al te zeer te bekommeren over de vraag of ik op zoek was naar ‘collocaties’, ‘fraseologismen’, of ‘vaste verbindingen’ en naar de mate van gefixeerdheid, idiomaticiteit of motivationering van deze groepen, heb ik mij veeleer afgevraagd: aan welke verba heeft de vreemdetaalleerder, gegeven een bepaald substantief, behoefte. Ik ben daarbij, ook weer voorlopig, tot het volgende antwoord gekomen: 1 aan verba die ter beschrijving van een bepaalde situatie de enig mogelijke zijn (de haan kraait, de echo weerklinkt); 2 aan verba die ter beschrijving van een bepaalde situatie niet de enig mogelijke maar wel de meer karakteristieke zijn (een goede nachtrust genieten naast hebben; zijn kennis etaleren naast laten blijken/laten zien/tonen); 3 aan verba die in het gewone taalgebruik tot het directe betekenisveld van het substantief behoren (wel een cadeau geven, niet een cadeau laten vallen, wel een vliegtuig stijgt op, vliegt, daalt, landt, niet een vliegtuig schommelt, trilt). Deze afbakening is zeker niet probleemloos en met name voor groep 3 is een scherpe scheidslijn vaak moeilijk te trekken. Overigens speelde bij de afbakening geen rol de wetenschap dat het in dit soort combinaties vaak gaat om heel ‘gewone’ zeer frequente verba als ‘doen’, ‘maken’, ‘krijgen’ en ‘gaan’. De redenering: die kunnen zo ontzettend veel verbindingen aangaan, dat valt niet te beschrijven, is - althans als uitgangspunt - niet de mijne, met name niet omdat juist deze ‘gewone’ verba voor nietmoedertaalsprekers notoire struikelblokken zijn. Want dat je een wandeling maakt, dat de telefoon gaat of dat de baby tanden krijgt, is buiten ons | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
taalgebied helemaal niet vanzelfsprekend.Ga naar eind(2)
Als lemmata functioneren in het door mij beoogde woordenboek uitsluitend de substantieven want hoofdzakelijk via deze woordsoort zal de buitenlander de combinatie substantief + verbum benaderen. Hij zal zich afvragen: Een excursie, maak je die of doe je die? Als ze in een land met censuur willen ‘beginnen’, heet dat dan inderdaad ‘beginnen’ of is er iets anders? (instellen, invoeren). Kun je naast ‘dat is een obstakel’ in plaats van is nog iets anders gebruiken? (vormt). Hij zal zich veel minder vaak afvragen: Wat kun je plegen of lessen, omdat je langs die weg de werkelijkheid niet benadert, terwijl bovendien kennis van deze verba vaak al kennis van de hele combinatie impliceert. Hij zal ook niet vragen: Met welke substantieven kan maken verbonden worden. En mocht hij dat onverhoopt toch doen, dan moet hem vriendelijk verteld worden dat dat een onmogelijke vraag is. Op de selectie van de substantieven wil ik in dit artikel niet verder ingaan, hoewel daaraan natuurlijk ook allerlei haken en ogen zitten. Ik volsta hier met te vermelden dat ik uit het Basiswoordenboek van de Nederlandse Taal (Van Dale) ongeveer 2500 substantieven geselecteerd heb die frequent zijn en die nuttige combinaties met werkwoorden opleveren.
Bij de aldus geselecteerde substantieven moesten werkwoorden worden gezocht. Die vind ik in de woordenboeken, dacht ik, en ik raadpleegde er vijf: De Grote Van Dale (uitgebreid en uit het noorden), Verschueren (uitgebreid en uit het zuiden), De Grote Koenen (een woordenboek uit een andere dan de Van Dalestal) en het Prisma Handwoordenboek Nederlands (dat, naar verhouding, van alle woordenboeken de meeste collocaties geeft). Omdat de macrostructuur van de grote tweetalige woordenboeken van Van Dale voor het deel vreemde taal - Nederlands geen omkering is van het deel Nederlands - vreemde taal maar uitgaat van buitenlands materiaal, bekeek ik ook het Groot woordenboek Frans-Nederlands in de hoop dat ik via het Frans Nederlandstalige verbindingen op het spoor zou komen (dus bijvoorbeeld via promesse Nederlandse verbindingen met belofte).
Mijn langdurige en intensieve zoektocht in de genoemde woordenboeken heeft mij tot de stellige overtuiging gebracht dat ze volkomen ongeschikt zijn als bron voor collocatie- of leerderswoordenboeken en dat ze, los daarvan, voor wat de niet-idiomatische vaste verbindingen betreft willekeurig, inconsequent en zeer onvolledig zijn.
Dat willekeurige en inconsequente manifesteert zich in de eerste plaats als men bekijkt hoe, bij collocaties, de informatie wordt gepresenteerd. Hausmann (1979), daarin bijgevallen door Van Sterkenburg (1991a, 1993) onderscheidt bij collocaties twee elementen: de ‘basis’ en de ‘collocator’. In een vonnis vellen is vonnis de basis en vellen de collocator. In opzoek- of receptiewoordenboeken - en de vijf geciteerde zijn dat allemaal - hoort de beschrijving te gaan van | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
collocator naar basis: dus bij vellen moet men vonnis vinden. Afhankelijk van de beschikbare ruimte kan de samensteller daarnaast ook nog kiezen voor een dubbele opname: bij vellen en bij vonnis. Bij de vijf door mij bestudeerde woordenboeken ontbreekt iedere verantwoording van de plaatsing van de elementen die deel uitmaken van een vaste niet-idiomatische verbinding. De samenstellers verklaren zich geen voor- of tegenstander van de door Hausmann bepleite ordening. Ze zwijgen daarover en het resultaat is grote willekeur, zowel binnen eenzelfde woordenboek als tussen de woordenboeken onderling. Voorbeelden uit de Grote Van Dale. Bij oplopen staat verkoudheid, bij verkoudheid geen oplopen. Bij vatten staat kou, bij kou staat vatten. Bij bedragen staat alleen hoogte en kosten; bij hoogte en kosten staat niet bedragen; bij bevolking wel bedragen; bij voeren geen gesprek, bij gesprek wel voeren; bij verlenen geen toestemming, bij toestemming wel verlenen; gratie vragen staat alleen bij gratie, gratie verlenen staat alleen bij verlenen; bij vragen staat de verbinding de aandacht vragen met daarachter ‘zie bij aandacht’, een verwijzing die bij honderden soortgelijke combinaties ontbreekt.
Deze willekeur doet zich niet alleen voor ten aanzien van de plaats waar de delen van de verbinding zijn opgenomen (bij basis, bij collocator of bij beide), maar ook en meer nog als het gaat om al of geen vermelding van collocatoren (de verba). Geen vermelding. Hoe is het mogelijk dat in een woordenboek als de Grote Van Dale en in een land met duizenden stichtingen en verenigingen, het woord bestuur (leidinggevende personen) met geen enkel verbum wordt gecombineerd. Dat wordt toch gekozen, benoemd, gewijzigd, dat treedt toch aan, af, stapt op, blijft zitten, blijft aan? Iets bevordert, bespoedigt, vertraagt de genezing die een bepaalde tijd duurt en die op een bepaalde manier verloopt, maar geen van deze verba staat in Van Dale. Toevallige missers? Daaraan ga je toch twijfelen als je ook geen enkel werkwoord vindt bij, ik doe maar een greep, aanstelling (functie), depressie (weer), excursie, gebit, hartaanval, inkomsten, milieu, schorsing, service (bij sport) en zendtijd, frequente substantieven die allemaal veelvuldig voorkomen in combinatie met een vast werkwoordGa naar eind(3). Willekeurige vermelding: Dat is geen uitzondering, dat is regel. Wederom uit de Grote Van Dale en uit talloos veel andere voorbeelden: Bij nadruk staat ligt op, niet leggen op, bij accent staat leggen op, niet ligt op; bij gaan en wal staat aan wal gaan, bij boord noch bij gaan staat aan boord gaan; bij waardeoordeel staat uitspreken, bij oordeel ontbreekt dit verbum; aansteken wordt gevolgd door kaars, sigaar, vuur, kachel, lamp, brand en mijn, aanmaken slechts door vuur en kachel. Appel, sinaasappel, banaan, citroen, aardbei, abrikoos, bes en perzik krijgen geen enkele verbale verbinding, peer heeft koken, stoven en bakken, druif lezen en persen, bij kers komt men via het participium op inmaken en bij pruim, eveneens via het participium, op drogen en stoven. En op hangen want zegt Van Dale: Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot. Mag men op grond van deze collocator concluderen dat alle vruchten | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
die Jantje ziet, hangen? Het lemma hangen geeft hierover geen uitsluitsel want daar wordt geen enkele vrucht genoemd. Geplukt worden bessen en peren, geperst aalbessen, citroenen en druiven en geschild appels, peren en amandelen. Ingemaakt wordt alleen de abrikoos.
Sommige verbindingen komen voor in een letterlijke en een figuurlijke betekenis. Ik kan mijn eigen boontjes doppen, maar ik kan ook de boontjes van de buurvrouw doppen. Zowel in de uitdrukking als bij concreet gebruik is hier het verbum: doppen. Geeft de Grote Van Dale in zo'n geval alleen de letterlijke combinatie, alleen de figuurlijke of beide? Bij hart staan drie combinaties met kloppen: klopt van blijdschap, kloppend hart, klopt warm voor. De letterlijke betekenis wordt niet gegeven (zijn hart klopt onregelmatig). Bij pols vindt men slaat, klopt, jaagt. Op zijn tenen gaan staan wordt gevolgd door ‘eigenlijk’ (om hoger te staan) en ‘figuurlijk’ (zich zeer inspannen), idem bij iemand op de tenen trappen. De broek zakt bij Van Dale alleen af in het momenteel zo geliefde: nou dan zakt mijn broek af en in Van Dale wordt alleen een grote broek aangetrokken. Bij kous wordt gegeven aantrekken, uittrekken, afzakken. Als de redenering is: een verbum dat in een figuurlijke combinatie optreedt, wordt niet nog eens vermeld in de letterlijke betekenis, dan is de vraag waarom bij broek uittrekken ontbreekt en waarom het in zijn broek doen zowel in letterlijke als figuurlijke betekenis is opgenomen, zoals dat ook het geval is bij de bovenstaande voorbeelden bij teen.
‘Iedere discussie over compleetheid doet Don-Quichotterig aan.’ Daarin heeft Van Sterkenburg (1993) natuurlijk gelijk. Maar het gaat niet om compleetheid, het gaat om willekeur en inconsistentie. Van deze inconsistentie zijn hierboven enige voorbeelden gegeven. De categorie substantieven waarbij deze inconsistentie evenwel het grootst is, is nog niet genoemd, te weten gewone dagelijkse vooral abstracte substantieven met een hoge gebruiksfrequentie: woorden als invloed, kans, medewerking, naam e.d. Ter illustratie gesprek. Dat wordt in de Grote Van Dale verbonden met voeren, zich mengen in, een andere wending geven aan, gaande houden, in gesprek zijn. Wat is de filosofie achter dit armetierige rijtje? Niet: alleen de heel gewone verba (zie een andere wending geven). Niet: alleen de minder gebruikelijke (zie voeren). Maar als het stilistisch en semantisch spectrum kennelijk zo breed is, waarom ontbreken dan aanvragen, aanknopen, beginnen, tot stand brengen, tot een - komen, gaande zijn, in een - gewikkeld zijn, deelnemen aan, brengen op, onderbreken, voortzetten, afbreken, weer opvatten, hervatten, afronden, beëindigen, afsluiten, een einde maken aan, stokt, (ver)loopt (op een bepaalde manier), wil niet vlotten? In mijn vast niet complete lijstje bij gesprek staan veel synoniemen. Dat is in de Grote Van Dale niet ongewoon (zonde begaan, bedrijven, doen). Waarom staan ze niet bij gesprek? En wat doet de Grote Van Dale met de antoniemen? Bij voorsprong geeft hij vergroten, niet verkleinen, de zon gaat op en gaat onder, een gewoonte wordt | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
wel afgeleerd maar niet aangeleerd of aangenomen, een klok loopt voor en loopt achter, schoenen worden aan- en uitgetrokken, maar handschoenen alleen aangetrokken. Enzovoorts. Willekeur ook hier.
Bovenstaand lijstje met aanvullingen bij gesprek legt nog twee andere mankementen bloot die karakteristiek zijn voor de manier waarop er in de Grote Van Dale met vaste verbindingen wordt omgesprongen. In de eerste plaats wordt bij een verbinding maar zelden de complete ‘cyclus’ gegeven. Het gesprek hierboven begint niet en eindigt niet. De noodtoestand wordt wel aangekondigd, maar hij heerst niet en hij wordt niet opgeheven. Het tweede euvel is de eenzijdige fixatie op het substantief in een objectspositie of in een voorzetselbepaling en dus het ontbreken van aandacht voor het substantief in een subjectspositie. Dat een gesprek op een bepaaide manier verloopt of niet wil vlotten of stokt; dat een noodtoestand heerst; dat naast bruggen die geslagen, opengedraaid en dichtgedraaid worden er ook bruggen zijn die ergens liggen of die twee oevers verbinden, dat men niet slechts bewondering kan verdienen, afdwingen, hebben en koesteren maar dat bewondering ook kan ontstaan, gewekt worden, uit iets voortkomen, groeien, bekoelen en verdwijnen vindt de Grote Van Dale niet vermeldenswaard. Waarom niet?
Hierboven ging het steeds om de Grote Van Dale. Maar in de andere door mij bestudeerde woordenboeken is de chaos minstens zo groot. En omdat het hier gaat om uitgebreide en gerespecteerde woordenboeken lijkt het mij niet vermetel dit negatieve oordeel door te trekken naar alle Nederlandse algemene woordenboeken. Of moet ik een uitzondering maken voor het Groot woordenboek hedendaags Nederlands (verder HN) dat ik aanvankelijk niet bij mijn onderzoek had betrokken? Immers, in zijn bespreking van de cd-rom-versie van dit woordenboek schrijft Beheydt (1998): ‘De valentie, d.w.z. de verbindbaarheid met andere woorden is zeer uitgebreid behandeld en de idiomatische en vaste verbindingen zijn talrijk.’ En in de inleiding bij de tweede druk staat dat o.a. ten aanzien van ‘nieuwe combinaties’ de inhoud ‘aanmerkelijk verrijkt en verbeterd’ is en consistenter is gemaakt met betrekking tot de behandeling van vaste verbindingen (p. 10). De kwalificaties van Beheydt betekenen alleen iets als men HN vergelijkt met andere woordenboeken. Voorstel, dat Beheydt als voorbeeld noemt, krijgt in HN vier collocatoren: aanhouden, ter tafel brengen, doen en indienen. Is dat veel? Verschueren heeft er zes, de Grote Van Dale acht, de Grote Koenen negen, het Prisma Handwoordenboek veertien en mij kostte het weinig moeite dat laatste aantal uit te breiden met ten minste nog twintig andere heel normale, veel gebruikte verbaGa naar eind(4). Een enkel voorbeeld bewijst natuurlijk weinig, maar wie de tijd neemt om HN met een aantal andere woordenboeken te vergelijken, zal constateren dat de bovengenoemde substantieven (bestuur, genezing enzovoorts) die in de vijf onderzochte woordenboeken geen enkel verbum kregen ook in HN geen enkel verbum krijgen (schorsing is in HN geen lemma) en zal moeten concluderen dat HN ook voor het overige niet beter is dan de rest. Men moet | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
zich daarbij niet laten misleiden door de behandeling van het trefwoord bal dat in de inleiding wordt genoemd als een karakteristiek voorbeeld van de genoemde aanmerkelijke verrijking en verbetering. Bal wordt opgetuigd met tien werkwoorden te weten stiften, doodleggen, terugleggen, laten circuleren, lezen, laten spinnen, achter de bal spelen, aan de voet houden en misslaan. Dat zijn er veel. Maar toch vraag je je meteen af waarom het er niet meer zijn en ook waarom een bal gooien, vangen en maken in de tweede druk gesneuveld zijn, als men ziet dat bij andere substantieven zulke ‘gewone’ woorden heel normaal zijn (antwoord geven, gevaar lopen, dorst hebben, vakantie krijgen) en als men in de inleiding leest dat de beschreven woordenschat, naast meer gespecialiseerde termen, ‘de meest dagelijkse termen’ van het Nederlands omvat.
Geen enkel woordenboek geeft een selectiecriterium voor de opgenomen of weggelaten collocaties. De feitelijk vermelde verbindingen gaan, ook binnen een en hetzelfde woordenboek, van heel gewoon (doen, maken, krijgen, laten) naar heel ongewoon (een koe stiert, een draad inscharen, een vlag breken, de zeilen gorden). Wanneer alle collocaties die binnen deze reikwijdte passen, consequent zouden worden opgenomen en beschreven, wanneer dat mutatis mutandis ook zou gebeuren voor de niet-verbale lexicale collocaties en wanneer ook de grammaticale collocaties een consistente behandeling zouden krijgen, zou de omvang van de woordenboeken vele malen groter worden. Dat hoeft niet, dat moet niet en dat kan niet. Wat wel zou moeten is een evenwichtigere behandeling van de vaste verbindingen. Natuurlijk, met ‘oetlul’, ‘een opkontje geven’ en veel ‘van dattum’ scoort een woordenboek beter dan met saaie clichématige woordcombinaties. Maar de lexicograaf moet niet alleen opleuken, hij moet ook omdenken en pijnpunten wegmasseren. | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
Vermelde literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
|
|