Bert Bakker, 1977; 181 pp, f 29,90) begint met een thrillerscène. Een Nederlander komt aan in een Oost-Aziatisch, dictatoriaal bestuurd land. Hij heeft het warm, maar het is niet alleen de hitte die hem benauwt. Want hij is bang, hij moet iets doen dat hem de kop kan kosten. En zo wordt de lezer het verhaal ingezogen.
Krabbé weet steeds weer nieuwe spanningsbogen op te zetten, onder meer door listige tijdssprongen en perspectiefwisselingen. Zo verplaatsen we ons in het voorlaatste hoofdstuk opeens in de gedachtewereld van een Amerikaanse jongen die op zoek is naar zijn spoorloos verdwenen moeder. Geleidelijk schuiven de stukken van de puzzel in elkaar en wat dan te zien komt, is even verrassend als ontroerend. De lezer wordt bijna gedwongen de roman onmiddellijk weer opnieuw te gaan lezen.
Uiteraard kan ik hier niet op de plot ingaan zonder het genot van de lezer te verminderen. Alleen dit: ook bij deze auteur, die zijn verhaal meestal buiten de Hollandse grenzen laat spelen en die een even weinig Hollandse voorkeur heeft voor vakkundig vertellen, komt het Ina Damman-thema terug. Krabbé brengt Vestdijk zelfs impliciet een hulde door zijn hoofdfiguur Egon Wagter te noemen.
Zelfs de critici die de auteur argwanend volgden vanwege zijn ‘Amerikaanse’ ideeën over literatuur, gaven zich bij De grot tegenstribbelend gewonnen. In deze roman wist Krabbé zijn thema, ‘de onmogelijkheid van de volmaakte liefde’, op een even ingenieuze als aangrijpende wijze vorm te geven.
Van alle buitenlanden blijft Amerika de meest fascinerende uitdaging voor auteurs uit de oude wereld. Dat zie je bij voorbeeld heel duidelijk bij Nederlandse auteurs die enige tijd als gastschrijver aan een Amerikaanse universiteit verbonden waren. Het is onmogelijk zich te onttrekken aan de opdringerige realiteit van het Amerikaanse leven - en dus resulteert zo'n confrontatie meer dan eens in een roman die verslag doet van een cultuurschok.
Een voorbeeld vormt Het vrouwelijk halfrond van Herman Stevens (Amsterdam, Prometheus, 1977; 177 pp, f 29,90). Stevens debuteerde met Mindere goden, een boek waarvan vooral de stilistische subtiliteit werd geprezen (hij kreeg er de Anton Wachterprijs voor). Ook hij werd writer in residence en dat had zijn gevolgen. In de eerste alinea van Het vrouwelijk halfrond is het meteen raak: ‘Wie eenmaal Amerika ingaat komt nooit meer terug. Hij gaat een ander worden. Een Amerikaan.’ De hoofdpersoon - een schrijver - raakt verliefd op het land. Hij geniet intens van lange autotochten door een verlatenheid waarin je je kan verliezen: ‘Ik ben vrij. Doorzichtig. Ik zwem in de verhalen van de vreemden die m'n vrienden konden zijn. Het wordt Amerikaans in m'n hoofd. Want wie in een andere taal gaat wonen moet z'n leven herschrijven, ook die levens die hij ongeleefd heeft gelaten. Nieuw leven! Het is als liefde. Het is Amerika.’ Hij beseft of neemt zich in ieder geval voor: ‘Als ik weer ga schrijven, moet het ook anders zijn. Echter.’
Wat betekent dat nu, ‘echter schrijven’? Meer in de stijl van de bewonderde Hemingway? Het eigenaardige is dat deze lofzang op Amerika allerminst in een Amerikaanse stijl geschreven is - als men dat begrip verbindt met directheid, rauwheid, echtheid. Eerder cultiveert Stevens een zekere gemanierdheid, wat