Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
De neurose van de serial killer
| |
[pagina 42]
| |
betere werken worden ze geplaatst in relatie tot de maatschappij rondom hen, een consumptiemaatschappij die alle overzichtelijkheid verloren heeft en daardoor gekken kweekt en blabla. Maar die stereotiepe analyse, hoezeer ook ingebed in een context, richt zich uiteindelijk op het marginale individu, de lone ranger die de zinloosheid ontvlucht in om het even welke roes, en wat er overblijft van een maatschappij doorziet als nep, want eigenlijk zijn we allemaal als hij. Dat heeft schitterend werk opgeleverd. Heel beklemmend en verbijsterend goed geschreven, of knap verfilmd in het andere geval. Spannend vaak. Maar naarmate er meer en meer van verschenen, werd die analyse van Onze Tijd de enig mogelijke. Ze werd een ideologie; het Grote Logboek der Generation X werd lustig overgeschreven zonder dat er plaats was voor andere analyses. Ik denk dat er daarbij een aantal fouten gemaakt is. De waanzin, symptomatisch voor het einde van de twintigste eeuw, is niet alleen de misantropische gekte van het marginale individu, maar ook een collectieve, van doorsneeburgers. Het is niet alleen de terreur van de psychopaat, die moedwillig alle banden met zijn omgeving verbreekt, maar minstens ook die van racisme en nationalisme, tekenen van het zoeken naar nieuwe bondgenootschappen. Men moordt niet om zich los te hakken, maar om er weer bij te horen. De psychopaat en de junk (en de eindeloze opsommingen van soorten chips en cornflakes en pennen-waar-je-zelfs-ondersteboven-aan-het-plafond-mee-kan-schrijven) staan symbool voor een uiteengevallen samenleving waar iedereen doelloos in ronddrijft en alleen nog soaps kijkt en levende aapjes eet. Allemaal waar, maar dat gaat volstrekt voorbij aan parallelle wanhopige en trage en mislukkende pogingen om uit de brokstukken van die samenleving nieuwe gemeenschappen op te bouwen. Een symbool daarvan zou kunnen zijn: de genocidaire warlord (Karadzic).Ga naar eind(1) De honderden merken vulpen worden vervangen door een gratis bic met discreet aangebracht leeuwtje. Patrick Bateman door de Interahamwe. Beide soorten waanzin komen samen voor, in dezelfde personen en ze spruiten voort uit dezelfde malaise. Ik wil niet eens beginnen met die te ontleden. Maar het is significant dat schrijvers en filmmakers massaal de individuele haat gekozen hebben, en de collectieve flagrant negeren. Dat heeft grotendeels te maken met tijdgeest als ideologie, die schrijvers bijna dwingt tot een individualistische lezing van de wereld. Maar ook met de traditionele tegenzin van kunstenaars om zich met groepen en samenlevingen in te laten. Dat is het terrein van de politiek.
Met de verschijning van Tom Lanoyes Het goddelijke monster en de theatertournee Gespleten en bescheten is er in Nederlandstalig België geheel onverwachts een debat ontstaan over literatuur en politiek, gecentreerd rond de vraag: ‘Moet Tom Lanoye de politiek in?’ Er was een rondreizend discussieforum en Guy Verhofstadt, die na zijn herhaalde electorale nederlagen bij wijze van vernieuwingsoperatie ook fictie was begonnen te lezen, ontpopte zich als expert op het gebied. ‘Doe het niet, Tom,’ was zijn raad, ‘want schrijvers zijn gevoelig en de politiek maakt je hard.’ Op zich is het een rare vraag: moet iemand de politiek in omdat hij erover wil | |
[pagina 43]
| |
schrijven? Veel ‘kunstenaars’ zeiden: schoenmaker blijf bij je leest, en als je je toch met andermans zaken wilt bemoeien, kies dan een andere job. Dan kun je daar je maatschappijbewustzijn uitleven, en dan hoeven we dat tenminste niet te lezen. Een aantal maanden geleden discussieerde ik hierover met Arnon Grunberg, Nederlands god met de schattige krullen. Zijn stelling was: ‘als ik iets over de samenleving wil zeggen, dan schrijf ik wel een essay.’ Hij gaf als voorbeeld Orwells 1984 en inderdaad, dat is een van de zeurderigste romans die ik ooit heb gelezen. Het punt is: 1984 is niet slecht omdat het over politiek gaat, maar omdat Orwell kost wat kost zijn boodschap wilde overdragen: totalitaire regimes zijn slecht. Het is een pamflet in fictievorm, en het heeft alle fouten van een pamflet: eenzijdige voorstelling, geen twijfel, absolute waarheden. De staat waarin Winston Smith leeft is zo door-en-door slecht dat je je als lezer vervelend gedwongen voelt om conclusies te trekken. En als je nog vragen had over hoe de dictatuur in stand gehouden wordt, dan is er het interessante, maar volstrekt onliteraire sociologische traktaat in het midden. Het is die opdringerigheid van de boodschap, ja, de aanwezigheid van een boodschap tout court die het boek ondraaglijk maakt. Maar dat geldt ook voor andere romans. Als Connie Palmen weer een handleiding-voor-het-leven op de markt gooit, met een overdaad aan dagboekbedenkingen die de lezer dwingen tot een luid ‘o ja Connie, zo denk ik er ook over!’ - dan is dat eveneens irritant, en om dezelfde reden.
Er bestaan heel wat misverstanden over het begrip ‘politieke roman’, misverstanden die het recente debat geheel irrelevant gemaakt hebben en die verhinderen dat er interessante politieke romans geschreven worden. Het eerste misverstand is: politieke schrijvers zijn geëngageerde mensen die de wereld willen veranderen. Ze willen je met een mening opzadelen; ze brengen een aanklacht, faction, een slechtvermomde oproep tot revolutie. Een tweede is dat politieke romans over politiek gaan. Uiteraard werd de discussie overschreeuwd door de nog steeds niet uitgeputte ex-68'ers. Fernand Auwera bijvoorbeeld pochte dat hij dertig jaar geleden al over het onderwerp had nagedacht, onder de titel ‘schrijven of schieten?’ Foutje, Fernand. De keuze gaat niet tussen schrijven en actie (wat literatuur bij voorbaat definieert als niet-politiek); de vraag is niet ‘moeten schrijvers de politiek in?’ maar ‘mogen ze erover schrijven?’ Of mag het alleen over diepmenselijke (dus niet-maatschappelijke?) zaken gaan als Liefde en Schoonheid en Dood en Existentie-angst en drie schlemielen die filmster willen worden als metafoor voor het Ultieme Verlangen? Mag er wat realiteit tussen de filosofie en de moppen? En als dat mag, hoe? Door een pamflet te schrijven dat bewijst dat het Vlaams Blok fascisten zijn? Of door personages te creëren die meer zijn dan vrijblijvende marginale eenzaten, personages die ingebed zitten in de opvattingen van de gemeenschap - opvattingen die leven, in groep, en die het handelen van elk lid van die groep beïnvloeden, ook die van de meest rabiate zelfverklaarde | |
[pagina 44]
| |
antipoliticus? Dat doet politiek-in-literatuur: ze vergroot de realiteit van de roman. Een schrijver die daar geen rekening mee houdt en moedwillig uitsluitend psychopaten-on-speed opvoert, hoe symptomatisch die naar zijn eigen zeggen ook zijn, die negeert een belangrijk aspect van de werkelijkheid. Politiek-in-literatuur gaat altijd over literatuur. Door de indruk te wekken dat dat niet zo is, dat het gaat om de vraag of schrijvers die laffe tekstverwerker niet beter wegsmijten en holderdebolder met hun onervaren schrijversgeest de Schoonheid en de Existentie-angst in de politiek moeten komen introduceren, door de tegenstelling estheet versus ethicus in te voeren, respectievelijk Echte Kunstenaar en Pedante Zeurneus die zijn ware roeping heeft gemist, creëert men een literaire ideologie waarin enkel het individuele en het emotionele romanstof kan zijn. Die ideologie bakent een terrein af waarbinnen de literatuur mag bewegen, markeert maatschappelijke fenomenen als behorend tot een ander veld en verkettert elke invloed vanuit andere domeinen als bevoegdheidsoverschrijding. Het is een ideologie die compatibel is met, en aanleiding heeft gegeven tot de ninetiesliteratuur. Serial killers en junks, de meest marginale en ontypische randpersonages die er bestaan, zijn niet symptomatisch voor deze maatschappij. Ze zijn symptomatisch voor een literaire ideologie die onze blik op die maatschappij vertekent. Harold Polis, redacteur van het zeer nineties literair tijdschrift Sampel en redacteur bij Dedalus, schreef me onlangs dat niemand, en zeker geen schrijvers, zich nog laten leiden door een ideologie, ‘tenzij hij of zij wordt gekidnapt door de Vijf Laatste Trotzkisten die hem of haar meteen grondig brainwashen en een kalasjnikov en een alpinopet cadeau doen.’ Ik ben daar niet zo zeker van. Schrijvers laten zich inderdaad zelden in met Grote Ideologieën als communisme of kapitalisme, maar dat is net omdat ze zich laten leiden door een ideologie die zegt: politiek is geen goed thema, de psychopaat, de psychopaat en de junk en melancholische jongeren die zelfmoord plegen en vijfhonderd verschillende soorten chips, daar moet je over schrijven! Of waarom blijven die dan opduiken? Wat die andere vraag betreft: ‘Moeten schrijvers de politiek in?’ Die is behoorlijk onnozel. Moeten boeren de politiek in? Postbodes? Als ze zin hebben zeker. Als ze iets te zeggen hebben en denken iets te kunnen veranderen. Met hun boeken heeft het alvast niks te maken. Er is niks dat schrijvers meer verantwoordelijkheid geeft ten opzichte van politiek dan andere mensen. Maar net als die andere mensen, ongeacht of ze nu ‘kunstenaar’ zijn (de verwaandheid!) of niet, zouden er goed aan doen de ideologieën van hun samenleving te bevragen, zich te verzetten tegen de meest natuurlijk-ogende manieren van denken en de onderstromen in hun samenleving aan een onderzoek te onderwerpen. Een goeie politieke roman kijkt vooral naar welke van die onderstromen nooit tot literatuur gemaakt worden, en waarom dat zo is. Een goeie politieke schrijver is altijd actief ongeëngageerd, vooral op die gebieden waarin andere schrijvers geëngageerd zijn. Een goeie schrijver is een politieke schrijver. En een goeie roman is altijd een politieke roman.
De nineties hebben het wel gehad. Er verschijnen nog zelden goeie en originele | |
[pagina 45]
| |
nieuwe boeken waarin de typische nineties-feel herhaald wordt. Paul Mennes en Jeroen Olyslaegers blijven voorlopig hun stijl aanhouden. Er duiken nog steeds klonen op die het studentenleven in Amsterdam beschrijven, en de technoscene en XTC en af en toe nog een moord ertussen, maar echt succes hebben ze niet meer. Het is wachten op wat voor nieuws eraan komt. Ik geef toe dat aandacht voor de groep een groot risico inhoudt - een risico van oninteressante analyses, of erger: van een ‘politieke roman - in de klassieke zin, met een Boodschap, een Aanklacht, een Revolutie met Letters. Er is het gevaar werkelijk geëngageerd te worden, twijfelen of je je toch misschien echt verkiesbaar moet stellen, drie maanden writer's block al worstelend met de vraag ‘Schrijven of schieten?’ Er is het gevaar een zeurderig boek te schrijven, een gevaar dat veel minder acuut is als je je veilig houdt aan het voorschrift: twee marginalen en een snuifje wanhoop. Die gevaren zijn er allemaal. Maar we blijven proberen. Anders moet ik Maurice Gilliams gaan bewerken. En dat vertik ik. |
|