| |
| |
| |
[Neerlandica extra Muros - mei 1999]
Een literaire canon met een kuiltje jus
Pieter van der Vorm (Kuala Lumpur)
Tijdens het afgelopen IVN-colloquium (Leiden, 1997) ontspon zich aan de hand van twee lezingen een discussie over een extramurale literaire canon. Cruciaal daarbij was de vraag of de geschiedenis van de Nederlandse literatuur buiten de grenzen van de Lage Landen op een wezenlijk andere wijze besproken en beschreven dient te worden. De discussie liet zich globaal samenvatten met de constatering dat twee standpunten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Een eerste groep bepleitte een algemene geldigheid van de intramurale canon. Volgens hen wordt de Nederlandse literatuur aan buitenlandse afdelingen weliswaar op een andere wijze gepresenteerd en worden andere literaire werken gelezen en besproken, maar deze keuze is niet principieel en komt voornamelijk voort uit de praktische overweging om in te spelen op het taalniveau en de interesse van de studenten. Wanneer het taalprobleem niet zou bestaan, zou het aanbod van literatuuronderwijs in principe dienen uit te gaan van de intramurale canon. Hiernaast ventileerde een tweede groep aanwezigen de opvatting dat een overzicht van de Nederlandstalige literatuur voor de buitenlandse situatie principieel anders is. Voor een buitenlandse student is de cultuur van de Lage Landen een vreemde cultuur, en bij het aanbod van literatuuronderwijs zou men van de culturele eigenheid van Nederland en België dienen uit te gaan.
Het volgende essay is bedoeld als discussiestuk. In gesprekken met diverse collega's kwam meermalen de canonproblematiek aan de orde. Welke auteurs en welke werken behandel je tijdens je colleges? Hoe kom je tot een gemotiveerde keuze? Hoe ga je in het buitenland om met de Nederlandse literatuurgeschiedenis? Of, wanneer er meer geschiedenissen mogelijk zijn, welke geschiedenis presenteer je? Ik heb de indruk dat de in Nederland gangbare benadering van de Nederlandse literatuur aan extramurale afdelingen vaak als problematisch en onbevredigend wordt ervaren.
Om praktische redenen zal ik me in dit essay beperken tot de geschiedenis van de moderne Nederlandstalige literatuur.
| |
De intramurale canon
Aan universiteiten in Nederland wordt de literatuurgeschiedenis in de eerste jaren van de studie doorgaans besproken aan de hand van Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 of van Twee eeuwen literatuurgeschiedenis onder redactie van Van Bork en Laan. Bij de gespecialiseerde colleges in de hogere jaren blijft de aandacht vooral gericht op de auteurs die in deze twee literatuurgeschiedenissen worden behandeld. Beide boeken beperken zich tot de literatuur in Nederland en besteden geen aandacht aan Vlaanderen. De literatuur geschreven door de zuiderburen komt zodoende aan
| |
| |
de meeste Nederlandse universiteiten slechts zijdelings aan de orde, en van de naoorlogse auteurs zijn alleen Hugo Claus en Louis Paul Boon min of meer aan de Nederlandse canon toegevoegd. Dit wijst er reeds op dat de presentatie tot op zekere hoogte een keuze is. Het is mogelijk je te concentreren op de literatuur in Nederland, maar het is evenzo goed te rechtvaardigen om een overzicht te bieden van de literatuur van het gehele Nederlandse taalgebied.
Naast deze aloude kwestie aangaande de regionale afbakening van het te bespreken gebied, impliceert ook de waardering en ordening van de gepresenteerde auteurs, werken en tijdschriften een keuze. Beide literatuur-geschiedenissen pretenderen uiteraard niet een overzicht te geven van de beste auteurs, maar een overzicht van de auteurs die vanuit een gekozen benadering belangrijk en illustratief zijn. In beide gevallen worden met name die auteurs besproken die representatief zijn voor veranderingen in opvattingen, waarbij Anbeek de ‘normveranderingen’ en Twee eeuwen literatuurgeschiedenis de verandering in literaire opvattingen als uitgangspunt neemt. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld Sybren Polet en Bert Schierbeek uitvoerig worden besproken in de beide boeken en tot het standaardrepertoire behoren van de intramurale neerlandistiek. Anderzijds is er voor Marga Minco en A. Alberts niet of slechts marginaal een plaatsje ingeruimd in de canon. Het is ondoenlijk een objectief oordeel te geven over de kwaliteit van het werk van de vier hier genoemde auteurs, maar daar gaat het ook niet om. Polet wordt niet besproken omdat hij ‘een betere auteur’ zou zijn dan Marga Minco, maar omdat zijn werk representatief is voor een nieuwe opvatting over literatuur.
De literatuurgeschiedenis zoals die aan Nederlandse universiteiten wordt gedoceerd is uiteraard te verdedigen. Maar zij verdient geen heilig ontzag. Aan de hand van de intramurale canon laat de Nederlandse literatuurgeschiedenis zich accuraat beschrijven, maar het is niet uitgesloten en zelfs waarschijnlijk dat vanuit een andere invalshoek een geheel ander overzicht ontstaat, dat vanuit een geheel andere motivatie evenzeer is te rechtvaardigen.
| |
Twee andere literatuurgeschiedenissen
Dat de Nederlandstalige literatuur ook aan de hand van andere auteurs en binnen een geheel ander perspectief besproken kan worden, hebben twee recente literatuurgeschiedenissen aangetoond.
Nederlandse literatuur, een geschiedenis, onder redactie van Schenkeveld-van der Dussen e.a., besteedt wél uitgebreid aandacht aan de culturele en maatschappelijke context, waarbij tevens plaats is ingeruimd voor de literatuur in Vlaanderen. Auteurs die bij Anbeek en Twee eeuwen literatuurgeschiedenis goeddeels buiten de boot vallen, krijgen soms een eigen paragraaf, zoals bijvoorbeeld Hella Haasse. Het kloeke boekwerk bevat voor zowel Nederlandse als buitenlandse lezers een schat aan informatie, maar het heeft als nadeel dat het door de gekozen opzet fragmentarisch blijft. De grote lijn ontbreekt. In feite is het boek voornamelijk bruikbaar voor wie al een zekere kennis van de Nederlandse literatuur bezit, en zodoende de artikelen in een breder kader kan plaatsen. Om
| |
| |
deze reden is het werk vooral geschikt als aanvulling op een andere literatuurgeschiedenis, en aan Nederlandse universiteiten fungeert het vaak op die manier.
Twee jaar geleden verscheen Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990, geschreven door Frans Ruiter en Wilbert Smulders. Het is een onorthodoxe literatuurgeschiedenis, waarin de Nederlandse literatuur geplaatst wordt tegen de achtergrond van de culturele, sociale en politieke veranderingen tijdens een periode van anderhalve eeuw. Wie alleen al het register doorbladert, moet beamen dat de keuze van de besproken auteurs vaak onconventioneel is. Zo is er veel belangstelling voor Nico van Suchtelen, terwijl Slauerhoff slechts eenmaal zijdelings wordt genoemd. Een nadeel van dit werk is dat de aandacht voor het politiek of maatschappelijk debat ten koste gaat van de aandacht voor boeken en auteurs. Het is dan ook geen toeval dat Abraham Kuyper de grote held is bij Ruiter en Smulders. Processen van verzuiling en ontzuiling worden breed uitgesponnen, maar bijvoorbeeld de literatuur van en over de Tweede Wereldoorlog komt er uiterst bekaaid van af.
Deze beide literatuurgeschiedenissen zijn door de aangegeven bezwaren niet geschikt om voor buitenlandse studenten de hoofdlijnen van de literatuur van de Lage Landen zichtbaar te maken. Een verdienste is echter dat ze aantonen dat Anbeek en Twee eeuwen literatuurgeschiedenis vatbaar zijn voor aanvullingen en dat een maatschappelijke of culturele benadering leidt tot een andere literaire canon.
| |
Intramuraal imperialisme
Degenen die ervoor pleiten om in buitenlandse vakgroepen aansluiting te zoeken bij de criteria die in de Lage Landen gelden, hebben gelijk voorzover zij een degelijke academische basis verlangen en geen literatuurgeschiedenis wensen op basis van de leesbaarheid of de moeilijkheidsgraad van literaire werken. Maar tegelijk lijken zij aan de intramurale canon een exclusieve status toe te kennen die voorbijgaat aan het relatief willekeurige karakter van die canon.
De houding waarbij de intramurale canon op voorhand tot standaard wordt verheven, getuigt van een ongegrond letterkundig imperialisme. Net zomin als het in gekolonialiseerde gebieden voor de lokale bevolking zaligmakend was om de waarden en normen van de overheersers klakkeloos over te nemen, is het voor buitenlandse afdelingen het meest zinvol om zich geheel te richten op de wetenschappelijke zienswijzen van het verre Nederland en Vlaanderen. Zoals de bevolking in de koloniën haar eigen traditie en cultuur niet geheel kon verloochenen, zo zou ook de extramurale neerlandistiek de culturele verschillen niet dienen te veronachtzamen, maar juist dienen te benutten en wetenschappelijk uit te buiten.
Het standpunt van de intramuralisten leidt ertoe dat de extramurale vakgroepen hooguit kunnen fungeren als dependances van de intramurale neerlandistiek. En waar de koloniën nog kostbare specerijen konden leveren, kan de extramurale neerlandistiek nauwelijks een wezenlijke wetenschappelijke bijdrage leveren,
| |
| |
aangezien de bibliotheken en archieven veelal onvoldoende materiaal bezitten voor een baanbrekende of op zijn minst degelijke studie.
| |
Een vreemde cultuur
Buitenlandse studenten Nederlands hebben veel nadelen ten opzichte van hun Nederlandse of Belgische collega's. De Koninklijke Bibliotheken in Den Haag en Brussel, het AMVC, de omvangrijke en goed toegankelijke collecties van universiteitsbibliotheken, het is allemaal te ver weg om regelmatig te bezoeken. Daarbij is Nederlands een vreemde taal en de cultuur van de Lage Landen een vreemde cultuur, waardoor ze een niet of nauwelijks te overbruggen achterstand hebben ten opzichte van moedertaalsprekers. Ze bezitten echter één ding dat Nederlandse studenten missen, en dat is hun attitude: juist de vreemdheid van de cultuur roept vragen op die een Nederlandse of Vlaamse student niet zou stellen. Sommige vragen duiden op onvoldoende achtergrondkennis van de vreemde cultuur, maar in het gunstigste geval kan een vraag leiden tot een probleemstelling en resulteren in een fraai onderzoeksresultaat.
Om een voorbeeld te geven: in de tijd dat ik verbonden was aan de afdeling Nederlands in Ankara, begeleidde ik eens een scriptie over romanpersonages in het vroege werk van W.F. Hermans. De studente praatte Lodewijk (uit Ik heb altijd gelijk) en Arthur (uit De tranen der acacia's) een minderwaardigheidscomplex aan. Personages die op mij een even desperate als zelfverzekerde indruk maken, wars als ze zijn van ieder gezag, hadden in haar visie te kampen met onzekerheid en zwakte. Ze droeg argumenten aan, interpreteerde uitspraken vanuit haar Turkse culturele bagage. En ja, ze had het grootste gelijk, zo kon je het ook zien. Het werd een scriptie zoals die in Nederland nooit geschreven zou zijn, maar daarmee nog geen slechte of oninteressante.
| |
Een extramurale canon
Het aantal vertalingen van Nederlandstalige literaire werken is de laatste jaren sterk toegenomen. Nederlandse en Vlaamse romans worden beslist niet alleen in de Lage Landen gelezen, maar net zo goed in Amerika en Polen, in vaak goede vertalingen. Hoe kijkt iemand, die niet is opgegroeid in de culturele leefwereld van de auteur tegen het werk aan en hoe wordt dat werk geïnterpreteerd?
In zekere zin bestaat er in het buitenland reeds een canon van de Nederlandse literatuur, die sterk afwijkt van de Nederlandse canon. Auteurs die in het buitenland enige bekendheid genieten, behoren soms niet tot de intramurale canon, zoals bijvoorbeeld Marga Minco en Jona Oberski. Sommige auteurs die in Nederland zijn gecanoniseerd doen het ook in het buitenland opmerkelijk goed, met name Nooteboom, Mulisch en Claus. Andere schrijvers, zoals Reve, ontvangen in het buitenland niet het respect dat ze in Nederland en België genieten.
Het is weinig zinvol deze extramurale canon met de intramurale te vergelijken, aangezien de bekendheid van Nederlandstalig proza in het buitenland voor een
| |
| |
groot deel verband houdt met de inschatting van de uitgever om een roman in zijn taalgebied te kunnen verkopen. Op die manier zou je een canon die grotendeels ontstaan is vanuit verwachte verkoopcijfers vergelijken met een canon die uitgaat van de invloed van literaire werken op het artistieke bestel in Nederland. Toch laat zich aan de lijst van in het buitenland gelezen en geprezen romans wel iets aflezen. Het zijn doorgaans romans met een duidelijke of spannende verhaallijn, die nadrukkelijk verwijzen naar de cultuur of geschiedenis van de Lage Landen. De populariteit van Harry Mulisch is daarvan misschien het beste voorbeeld. Een buitenlandse lezer die een roman leest uit het exotische Nederland of Vlaanderen wil worden vermaakt, waarbij hij wordt getroffen door een boek met een culturele eigenheid, een boek dat hij in zijn eigen taalgebied niet aantreft.
| |
Een culturele invalshoek
De culturele eigenheid van de literatuur van de Lage Landen zou een uitgangspunt kunnen zijn voor een alternatieve literatuurgeschiedschrijving. Romans en gedichten worden dan niet bezien vanuit een poëticale invalshoek of een benadering vanuit binnen Nederland en België veranderde en veranderende opvattingen, maar vanuit een cultureel perspectief. Niet alleen sluit dit beter aan bij de wijze waarop buitenlandse lezers een Nederlandstalige roman lezen, hetzij in origineel of vertaling, maar ook creëert dit ruimte voor onderzoek dat in Nederland en Vlaanderen niet wordt verricht.
Het werk van Louis Paul Boon is doortrokken van de Vlaamse politieke, culturele en maatschappelijke verhoudingen. Door daarop te focussen wordt diens werk interessant binnen een geheel andere context. Het bittere kruid van Marga Minco kan niet worden begrepen wanneer de lezer geen enkele achtergrondkennis heeft over de Tweede Wereldoorlog in Nederland en het verschijnsel onderduiken. Wanneer buitenlandse lezers vertrouwd raken met de Vlaamse en Nederlandse cultuur, pas dan ontstaat een raakvlak van twee culturen dat aangewend kan worden voor vruchtbaar onderzoek.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat een autonome functie voor de extramurale neerlandistiek met zich meebrengt dat wetenschappelijke artikelen niet zozeer in Nederlandse of Vlaamse periodieken, maar in buitenlandse tijdschriften dienen te verschijnen. En de context van die artikelen is anders. Artikelen dienen niet zozeer in discussie te treden met de intramurale opvattingen, maar oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur te confronteren met de leef- en gedachtewereld van een buitenlands lezerspubliek. Niet de intramurale verbanden maar de culturele bijzonderheid moet hierbij inzichtelijk worden gemaakt.
| |
Een extramurale canon
Wat is bijzonder in de geschiedenis en cultuur van de Lage Landen? Dit zou een vertrekpunt voor onderzoek kunnen zijn. Zolang dit niet afdoende in kaart is gebracht, is het slechts mogelijk enkele hoofdlijnen te suggereren. Voor Vlaan- | |
| |
deren kun je denken aan de Vlaamse Beweging, de taalstrijd, het katholicisme, de vaak complexe verhoudingen tussen nationalistische, socialistische en religieuze bewegingen. In Nederland zijn er het protestantisme en de koloniale kwestie. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan de gedragingen van de bevolking en aan eigenaardige gewoontes, variërend van de catechisatie bij Wolkers tot het kuiltje jus bij Heeresma.
Wanneer de culturele eigenheid van de Lage Landen centraal staat, leidt dit tot een andere literaire canon. Zonder te streven naar volledigheid zou ik de volgende voorbeelden kunnen noemen. Deze voorbeelden zijn ongetwijfeld voor discussie vatbaar, maar laat die discussie maar eens op gang komen.
De letterkunde betreffende het interbellum in Vlaanderen zou aandacht kunnen besteden aan Wies Moens, een auteur die zeer illustratief is voor het activisme en de strijd van de Vlaamse Beweging. Diens inzet voor de Vlaamse zaak, zijn pro-Duitse sympathieën, en bovenal zijn poëzie en brieven geschreven vanuit de cel werpen een interessant en instructief licht op de verhoudingen in Vlaanderen tussen de beide wereldoorlogen. Voor Nederland zou je kunnen denken aan de christelijke dichter Willem de Mérode. Of aan werken van Maarten 't Hart en Jan Wolkers, die duidelijk refereren aan calvinistische preoccupaties. Wellicht is het geen toeval dat een land met sterke wortels in het protestantisme door de jaren heen opmerkelijk veel literatuur met een realistische inslag en bekentenisliteratuur heeft opgeleverd.
Typisch Nederlands is misschien de uitzonderlijke nadruk op egodocumenten, van Multatuli tot Voskuil, van Etty Hillesum tot Jeroen Brouwers. Wanneer de Nederlandse literatuur hierin bijzonder zou zijn, is extra aandacht voor de extramurale situatie zeker gerechtvaardigd.
Een aparte plaats zou weggelegd kunnen zijn voor de koloniale literatuur, over Belgisch Kongo en vooral Nederlands-Indië. De schrijvers die daartoe illustratief zijn, hoeven niet per se of uitsluitend auteurs te zijn met een nadrukkelijke rol in een poëticaal debat (zoals Multatuli en Du Perron), maar het kunnen ook minder gecanoniseerde figuren zijn zoals Jef Geeraerts, Willem Walraven of Adriaan van Dis. Dergelijke romans over Belgisch Kongo en Nederlands-Indië tref je in geen enkele andere literatuur aan en zijn alleen al daarom vanuit een internationaal perspectief bijzonder.
Kinderboeken zijn vaak bij uitstek geschikt om een culturele eigenheid te demonstreren. Niet alleen zijn lezers in bijvoorbeeld Turkije oprecht verbijsterd als ze de recalcitrante kinderfiguren van Annie M.G. Schmidt ontmoeten, maar ook spelen haar verhalen zich af in een oer-Hollandse omgeving.
Hoe een extramurale canon er uiteindelijk uit zou zien, dient nader te worden bepaald en er zou bijvoorbeeld al voorbereidend werk verricht moeten worden om het begrip ‘culturele eigenheid’ een verantwoorde en concrete invulling te geven. Bovenstaande notities zijn slechts opties die in een afweging meegenomen kunnen worden.
| |
| |
| |
Een extramurale literatuurgeschiedenis
De huidige literatuurgeschiedenissen zijn in de extramurale neerlandistiek slechts zeer beperkt bruikbaar. Zoals eerder opgemerkt faalt Nederlandse literatuur, een geschiedenis in het geven van de grote lijnen, en Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 stelt het maatschappelijk debat vaak boven de literatuur die binnen die maatschappelijke context is geschreven. Beide boeken zijn in de onderwijspraktijk niet geschikt voor het geven van een overzicht van de moderne Nederlandse literatuur. Met alle respect voor Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 en Twee eeuwen literatuur-geschiedenis van Van Bork en Laan, is een eerste groot nadeel van deze werken reeds de regionale beperking tot de literatuur in Nederland. Aan vrijwel alle extramurale afdelingen behoort de gezamenlijke cultuur- en literatuur-geschiedenis van de Lage Landen tot het curriculum, en een literatuurgeschiedenis voor het buitenland zou de Vlaamse literatuur niet mogen buitensluiten. Een tweede nadeel is de geringe aandacht voor het typisch Nederlandse of typisch Vlaamse. De beide literatuurgeschiedenissen zijn strikt genomen geen boeken over literatuur of cultuur, maar boeken over literaire opvattingen en discussies. Dit uit zich bijvoorbeeld ook in het geringe aanbod van literaire voorbeeldteksten.
Genoeg reden tot ontevredenheid. Een apart overzichtswerk voor de extramurale neerlandistiek lijkt me zeer gewenst. Hoe die literatuurgeschiedenis er precies uit zou moeten zien, zou nader moeten worden geïnventariseerd en onderzocht. Buiten kijf lijkt me een sterkere culturele component en een geringere aandacht voor de intramurale poëticale discussies. De literatuur van de Lage Landen bezit een exotisch element, en in dat exotische ligt voor de extramurale neerlandistiek een potentieel onderzoeksterrein dat kan worden ontgonnen. Vanuit deze context, aansluiting zoekend bij de leefwereld van de buitenlandse student en lezer, lijkt mij een vruchtbare en interessante bespreking van de Nederlandse literatuur mogelijk. De extramurale letterkunde hoeft zich niet zonder meer te voeden met wat de intramurale gaarkeuken haar bereidt. Zij zou het ouderlijke huis eens mogen verlaten om zelf een literatuurgeschiedenis te bereiden, overgoten met een pikante culturele jus.
| |
Bibliografie
Anbeek, Ton (1990). Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985. Amsterdam. |
Bork, G.J. van en N. Laan, (red.) (1986). Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Groningen. |
Ruiter, Frans en Wilbert Smulders, (1996). Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. Amsterdam/Antwerpen. |
Schenkeveld-Van der Dussen, M.A. e.a. (red.) (1993). Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen. |
|
|