| |
| |
| |
Boekbesprekingen en -aankondigingen
Jelle Stegeman, Übersetzung und Leser. Untersuchungen zur Übersetzungsäquivalenz dargestellt an der Rezeption von Multatulis ‘Max Havelaar’ und seinendeutschen Übersetzungen’. [Studia Linguistica Germanica herausgegeben von Stefan Sondergger No 30] Berlin - New York: Walter de Gruyter, 1991. 555 blz. ISBN 3-11-012470-X
Stegemans opzet en aanpak blijkt al uit de titel van zijn werk. In het theoretisch gedeelte wijst hij onder andere op het ontbreken van een coherente theorie die toepasbaar is op het verschijnsel ‘literaire vertaling’. Het valt moeilijk te ontkennen dat de bestaande linguïstisch georiënteerde theorieën vaak normatief zijn en dat ze zich voornamelijk tot de vertaalwerkzaamheid beperken. Stegeman daarentegen tracht de vertaling als een communicatief proces te beschouwen en betrekt er ook andere participanten bij. Het proces speelt zich niet alleen tussen de teksten en de uitgangs- en doeltaal af maar ook de lezer wordt als een factor ingecalculeerd. Uit de theorie volgende hypothesen worden in een reeks enquêtes getoetst. De auteur beklemtoont de waarde die hij hecht aan de rol van de ‘competence’ van de lezer en aan het begrip ‘equivalentie’ (‘Von Übersetzungsäquivalenz is die Rede, wenn die (Teil-)Ergebnisse der Rezeptionshandlungen, die ausgangssprachliche und zielsprachliche Teilnehmer eines übersetzungsspezifischen Kommunikationsprozesses durchführen, identisch sind.’) Centraal in zijn onderzoek staat dus de vraag of de receptie al dan niet van betekenis is voor het bereiken van een gelijkwaardige vertaalequivalentie. De theoretische translatologische problematiek wordt daarmee aan de ontvangst van de vertaling gekoppeld. Bijvoorbeeld de begrippen ‘Angleichung’ (dynamische Äquivalenz, verdeutschen) en ‘Verfremdung’ (formale Äquivalenz, verfremden) worden door Stegeman niet als een bepaalde vertaalmethode opgevat, maar als eigenschappen van een mededeling in de doeltaal beschouwd.
Als reden dat juist Max Havelaar werd gekozen, noemt Stegeman de grote betekenis van de roman, maar hij wijst ook op de karakteristieke micro- en macrostructuur die dit werk bijzonder geschikt maakt voor zijn onderzoek; hij zegt tenslotte dat dit relatief oude boek vele Duitse vertalingen heeft gehad en daardoor ruime mogelijkheden biedt om de betekenis van verouderde en modern aandoende elementen nader te bestuderen. (Voor zijn vergelijkend onderzoek koos Stegeman vertalingen van C. Derossi (1889), W. Spohr (1900/1952), K. Mischke (1900), P. Seliger (1903), E.M. Lorebach (1927) en E. Stück (1948/1972).) Ook het uitheemse karakter van Multatuli's roman maakte het hem mogelijk om de confrontatie Verfremdung-versus-Angleichung in details te doen uitkomen. De auteur vergelijkt niet de gehele vertalingen maar
| |
| |
fragmenten: de toespraak tot de Hoofden van Lebak voor de vergelijkende analyse op het niveau van de microstructuur, de eerste Droogstoppel-fragmenten, de Havelaar-preek en tafelgesprekken voor de ontleding van de macrostructuur.
Daarnaast probeert Stegeman uit te zoeken of de bestaande verschillen in de micro-, macro- en metastructuur van het origineel èn van de vertalingen relevant zijn voor de receptie. De auteur geeft uitleg over gebruikte researchmethoden, formuleert hypothesen, doet verslag van de enquêtes en trekt conclusies.
Eén opmerking tot slot. Stegemans opvatting (p. 150) dat alleen P. Seliger Multatuli's ‘Aantekeningen en ophelderingen’ gedeeltelijk vertaald zou hebben is niet juist want de meeste voetnoten die in de Duitse, èn in de Nederlandse, uitgaven voorkomen zijn in wezen vertaalde/verminkte noten van Multatuli, zoals bij de alom geprezen Spohr in zijn ‘Erläuterungen zu Indiismen’.
Het onderzoek dat Stegeman naar interessante aspecten van Multatuli's receptie heeft ingesteld, biedt resultaten die boeiend zijn voor zowel de Multatuli-studie als voor de vertaaltheorie.
Jerzy Koch (Wroclaw)
| |
T.H. Drenjasova en L.S. Sjetsjkova, Praktietsjeskie koers Niederlandskovo jazyka. Moskwa: Wysjaja Sjkola, 1989. 256 blz. ISBN 5-06-000435-X.
Dit leerboek Nederlands was blijkens de ondertitel bestemd voor Russische studenten aan vreemde-taleninstituten in de voormalige Sovjet-Unie. Voorzover ik er als slecht in het Russisch geverseerd beschouwer uit wijs kon, is het een degelijk leerboek dat volgens de grammatica-vertaalmethode is ingericht - ook al is er uiteraard wel aandacht voor de uitspraak. Alle twintig hoofdstukken hebben een thema (Het eten in Nederland, Winkelen, Reizen e.d.) en dat biedt gelegenheid tot het aanbieden niet alleen van het daarbij gebruikelijke vocabulaire maar ook van enige informatie over Nederland. Hoewel sommige teksten nog de sporen van de Koude Oorlog dragen - bij voorbeeld waar de rol van de vriendschapsvereniging Nederland-USSR wordt opgehemeld - leggen de schrijvers toch ook keurig het Nederlandse parlementaire stelsel uit. Het Nederlands is zeker niet feilloos, maar toch denk ik dat goed gemotiveerde Russen er met behulp van een ervaren leraar redelijk Nederlands uit kunnen leren. Een herziene uitgave schijnt overigens in voorbereiding te zijn.
Het boek bevat een inhoudsopgave, een alfabetisch gerangschikte lijst aangeboden woorden en een register op de behandelde grammaticale verschijnselen.
Of het boek in Nederland te verkrijgen is weet ik niet - het werd de redactie door een van de auteurs toegezonden. Het adres van de uitgeverij Wysjaja Sjkola is: 101430 Moskva, GSP-4, Herlinnaja oelietsa 29/14.
H.J. Boukema (Ankara)
| |
| |
| |
J. van Delden, Spreekwoorden en zegswijzen uit de bijbel. Utrecht: Uitgeverij het Spectrum, 1990. 423 blz. ISBN 90-274-2480-2.
Jan Laugs, Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen, en andere Roomse spreekwoorden en zegswijzen. 's-Gravenhage: Uitgeverij BZZTôH, 1991. 96 blz. Fl. 9,90 ISBN 90-6291-664-3.
Wist u dat de uitdrukking Hij is niet van gisteren? zijn oorsprong vindt in de bijbel (Job 8:9) en dat Een lust voor de ogen in het verhaal van de zondeval (Gen. 3:6) voorkomt? De Heilige Schrift heeft, zoals in de meeste Europese talen, haar sporen achtergelaten in het Nederlandse spraakgebruik.
In de Prismapocket van Van Delden zijn allerlei woorden, uitdrukkingen, spreekwoorden en zegswijzen verzameld die al of niet rechtstreeks teruggaan op de bijbel. In het meer dan 300 pagina's tellende hoofdstuk 5 vindt men op alfabetische volgorde zeer uiteenlopende lemma's, van simpele woorden als ceder of evaatje (een smal vrouweschortje) tot zegswijzen als De lier aan de wilgen hangen (ophouden met dichten) en spreekwoorden als Men komt niet met kousen en schoenen in de hemel (de weg naar de hemel is niet eenvoudig te begaan).
De lemma's geven de algemene betekenis, bevatten citaten en filologische en lexicale gegevens. Buiten het lexicografische gedeelte zijn in dit boek hoofdstukken gewijd aan de geschiedenis van de bijbel en zijn taal, aan oude en recentere vertalingen en aan de Statenvertaling.
Met behulp van het personen-, zaken- en het woordenregister kan men snel de benodigde informatie opzoeken: een prima naslagwerk voor paremiofielen en ieder die nieuwsgierig is naar de herkomst van woorden en uitdrukkingen, waarvan we vaak niet vermoeden dat ze teruggaan op de bijbel. Ook voor anderstaligen een nuttig, handzaam boek met een schat aan informatie.
Heel anders van opzet is de bundel Roomse spreekwoorden en zegswijzen van Jan Laugs. Het gaat hier om een selectie van 300 gangbare woorden en uitdrukkingen die door lezers van het Katholiek Nieuwsblad (waarvan Laugs hoofdredacteur is) en door Veronicakijkers en -luisteraars zijn verzameld en die betrekking hebben op bijbel en christendom. Elk van de acht hoofdstukken behandelt een bepaald thema: de kerk, God, de duivel, engelen en heiligen enz. Na een inleidend praatje over het thema geeft de samensteller van elk lemma slechts summiere opmerkingen over betekenis en gebruik, met hier en daar een persoonlijke kanttekening.
Deze selectie bevat overigens niet alleen zuiver ‘Roomse’ spreekwoorden en zegswijzen als Zij is de zonde waard, al stond de Paus van Rome ernaast te janken. Uitspraken als God weet het of Werken is bidden ontlenen uiteraard hun oorsprong aan het christelijke leven in het algemeen.
Het boekje wordt opgeluisterd met een aantal humoristische illustraties: het is bij mij wel in goede aarde gevallen...
Claudia Huisman (Straatsburg)
| |
| |
| |
Dagboek en brieven van Mewes Jans Bakker (1726-1824): een Friese zendeling aan de zuidpunt van Afrika, ingeleid en uitgegeven door A.H. Huussen Jr. en S.B.I. Veltkamp-Visser, Amsterdam, 1991. Fl. 45,-. ISBN 90-74112-01-3.
‘De Nederlandse overzeese expansie biedt een boeiend, soms afstotelijk, maar steeds fascinerend schouwspel van het menselijk tekort in al zijn kleurschakeringen’. Zo leiden de auteurs van de bovengenoemde recente studie een positief hoofdstuk uit de Nederlandse koloniale missiegeschiedenis in. Mewes Jans Bakker was een van de bijna in de vergeethoek geraakte laat-achttiende-eeuwse Nederlandse zendelingen die zich verdienstelijk maakten met bekeringswerk in Zuid-Afrika. Afkomstig uit Makkum, arriveerde deze Oost-Indiëvaarder in 1795 als opperstuurman van de ‘Vertrouwen’ in de Kaap en kwam niet lang daarna door de bemoeienissen van de plaatselijke ‘Bid en Werk’-vereniging tot bekering, met het gevolg dat hij van toen af zijn zeemansloopbaan vaarwel zei en zich met hart en ziel inzette voor de kerstening en ontwikkeling van de Stellenbossche slaven. Van zijn hand zijn nog een soort dagboek van de periode 1807-1811 en een aantal brieven over, die in het Friese Rijksarchief te Leeuwarden bewaard worden en toevallig onder de aandacht van Huussen en Veltkamp-Visser kwamen. Deze Groningse historici, die beiden al studie hadden gemaakt van Zuidafrikaanse geschiedkundige onderwerpen, beseften onmiddellijk het belang van de manuscripten. Ze laten de teksten van Bakker voorafgaan door een uitvoerig inleidend deel (plus minus honderd bladzijden) dat een fascinerend en rijkelijk gedocumenteerd beeld schept van het geestelijk leven aan de Kaap tegen het einde van de achttiende en het eerste kwart van de negentiende eeuw. Daardoor wordt nieuw licht geworpen op een stukje Zuidafrikaanse protestantse kerkgeschiedenis en op de wortels van de latere N.G. Sendingskerk die in oppositie zou treden met de ‘moeder’ N.G.-Kerk, die het apartheidssysteem geestelijk onderschraagde. Uiteraard valt meer aandacht op de figuur van Bakker met zijn eigen religieuze idealen en frustraties. Theologisch behoorde hij tot de Nadere
Reformatie, een richting binnen de Gereformeerde Kerk die veel nadruk legde op het gevoel en de innerlijke beleving van het geloof. Zulks blijkt dan ook uit het dagboekgedeelte van deze uitgave, door de uitgevers ter wille van de overzichtelijkheid verdeeld in honderdenelf afdelinkjes.
Wie belang stelt in Zuidafrikaanse zendingsgeschiedenis zou samen met deze studie de boeiende Afrikaanse roman Missionaris van Elsa Joubert (Kaapstad, 1988) moeten lezen, die over Aart Antonij van der Lingen, een tijdgenoot van Mewes Bakker, handelt. Bakkers dagboek wordt door het Suid-Afrikaanse Instituut, Keizersgracht 141, 1015 CK Amsterdam uitgegeven (fl. 45,- plus fl. 7,50 porto en verzendkosten).
W.F. Jonckheere (Pietermaritzburg)
| |
| |
| |
De werken van Jacob Haafner, deel I, bezorgd door J.A. de Moor en P.G.E.I.J. van der Velde. Zutphen: Walburg Pers, 1992.
Werken uitgegeven door de Linschoten-vereeniging XCI. 367 blz., Fl. 69,50. ISBN 90-6011-777-8.
‘Niemand gaat naar de Indiën dan om zijn fortuin te maaken. Dat ongelukkig werelddeel is het rasphuis van Europa geworden; deugnieten, verkwisters, boeven, alle die wegens hunne misdaaden, of anderzins, uit hunne geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers, en ander slecht volk, alles ijlt naar de Indiën als naar eenen algemeenen prooij; alles wil er fortuin maaken; en hoe kan dit geschieden? niet dan met de Maatschappij, welke zij dienen, te besteelen, of de arme Indiaanen te onderdrukken, te plunderen, en te vermoorden. Van de 10 die van daar rijk te rug komen, hebben er gewis 9 hunnen buit op deze wijze verkreegen’ (p. 169).
Wie mocht denken dat de ‘kajuitwachter’, klerk en schrijver Jacob Haafner met deze deugnieten, verkwisters en boeven in ‘de Indiën’ (d.i. Indonesië, India, Sri Lanka enz.) van omstreeks 1800 alleen privépersonen op het oog had, vergist zich: hij doelde daarmee ook op artsen, predikanten en andere VOC-ambtenaren, in het bijzonder op residenten en gouverneurs. Zo deelde hij van de resident van Cheribon mee dat deze jaarlijks op Fl. 300.000,- inkomen ‘kon rekenen’, ‘zowel met het afpersen der Indianen, als door sluikhandel en ontrouw omtrent de penningen der Kompagnie’ (p. 121). Hoeveel zou dat in guldens van 1992 zijn? Dertig miljoen? Dat is dan nog wel wat anders dan het gratis gras maaien voor de regent van Lebak waarover Multatuli zich ruim 50 jaar later zo zou opwinden! Blijkbaar waren deze misstanden in Haafners tijd zo algemeen dat hij het nodig oordeelde van een bepaalde gouverneur (Schippers, van Malacca) mee te delen dat deze ‘zonder rijkdommen’ naar Patria terugkeerde.
Ik ontleen een en ander aan het eerste deel van een in drie delen van de Linschoten-reeks te verschijnen heruitgave van het werk van Jacob Haafner. Deze werken worden niet gepubliceerd in de volgorde waarin ze in het begin van de 19de eeuw voor het eerst uitkwamen, maar zodanig dat ze bij elkaar een min of meer chronologisch levensverhaal van Haafner vormen. Daarom zijn in dit eerste deel achtereenvolgens het in 1820 posthuum uitgekomen Lotgevallen en Vroegere zeereizen en het in 1806 verschenen Lotgevallen op een reize van Madras over Tronquebaar naar het eiland Ceilon gepubliceerd. Behalve deze beide teksten bevat dit deel een biografische schets van de auteur, appendices, noten van de bezorgers, een glossarium, een bronnen- en literatuurlijst en een index op persoons- en scheepsnamen alsmede op zaken.
‘Het uitvoerig glossarium stelde de bezorgers in staat de annotaties binnen redelijke proporties te houden’, delen dezen tevreden in hun verantwoording mee. Die tevredenheid deel ik niet: sommige annotaties leken me overbodig, bij andere woorden had ik wel wat toelichting kunnen gebruiken. Zo wordt bij het bevolkingsprodukt vogelnestjes in een noot meegedeeld: ‘eetbare vogelnestjes gemaakt door de klipzwaluw’ (p. 343). Anderzijds wordt de lezer verondersteld te weten wat het woord ‘postil’ betekent in de zin: ‘(predikanten) leveren
| |
| |
slechts een uittreksel uit de eene of andere oude postil’. Toegegeven, het staat in Van Dale naar die wijsheid over de eetbare vogelnestjes net zo goed.
Een duidelijke lacune vond ik het ontbreken van iedere poging het door Haafner beoefende genre in zijn tijd te plaatsen en zijn boeken met soortgelijke publikaties te vergelijken. Bestond er ten dezen een literaire traditie en in hoeverre hield Haafner zich daaraan - op die vragen had ik van de bezorgers antwoord willen hebben. Het komt mij voor dat zijzelf geloof hechten aan Haafners herhaalde bewering dat het allemaal echt waar is wat hij schrijft, terwijl dat natuurlijk net zo goed een vertellerstruc kan zijn. Het doet ook wat vreemd aan dat de bezorgers met bewonderenswaardige precisie alle door Haafner vermelde scheepsbewegingen en personen in archieven hebben nagetrokken, maar anderzijds verzuimen te vermelden of zijn niet-misse beschuldigingen op waarheid berustten en hoe erop werd gereageerd. De Max Havelaar deed ‘een rilling door het land gaan’ maar Haafners geschriften blijkbaar niet - dat moet op zichzelf al te denken geven.
Een laatste bezwaar betreft de wijze van teksteditie. Deze is kritisch maar zonder dat tekstcorrecties worden verantwoord: ‘evidente drukfouten’ werden ‘stilzwijgend’ verbeterd en hetzelfde geldt voor ‘kleine ingrepen in de tekst’, die hebben plaatsgevonden ‘om de leesbaarheid te verhogen’. Dit betekent dat deze uitgave voor filologisch en taalkundig onderzoek onbruikbaar is. Als ‘leeseditie’ echter, d.w.z. als uitgave die de, al of niet ware, boeiende lotgevallen van Haafner voor een groter publiek toegankelijk maakt, voldoet ze alleszins.
H.J. Boukema (Ankara)
| |
Gerard Termorshuizen & Kees Snoek, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar. Multatuli in Indonesië. Met een fotoreportage van Bert Vinkenborg. Leiden: Dimensie, 1991. 160 blz., Fl. 43,95. ISBN 90-6412-092-7.
‘Is er hier soms meer gerechtigheid/ dan in de koloniale tijd?’
Dat vroeg de Indonesische dichter W.S. Rendra (geb. 1935) zich af in zijn gedicht ‘Voor de mensen van Rangkasbitung’. Deze retorisch bedoelde vraag kreeg toch een antwoord: in november 1990 werd het gedicht in Indonesië verboden.
Dit gegeven ontleen ik niet aan de hierbij aan te kondigen publikatie, maar aan Indonesië, Feiten en Meningen, XVI, 1 van februari 1991, waarin Rendra's gedicht in Nederlandse vertaling staat afgedrukt.
Adinda! bevat twee essays over de Multatuli-receptie in Indonesië: Termorshuizen schreef over de reacties op het uitkomen van de Indonesische vertaling van de Max Havelaar in 1972, terwijl Snoek verzamelde en verwerkte wat er in de jaren 1987 en 1988 over Multatuli in de Indonesische pers verscheen. Die
| |
| |
laatste serie reacties was het gevolg van vier gebeurtenissen in die jaren: de herdenking van Multatuli's honderdste sterfdag, het besluit van de filmkeuring om Fons Rademakers' film Max Havelaar, die twaalf jaar verboden was geweest, voor vertoning vrij te geven, het Multatuli-congres aan de Universitas Indonesia en de verschijning van W.F. Hermans' De raadselachtige Multatuli in Indonesische vertaling. Aan zijn essay voegt Snoek een keuze uit de (vertaalde) recensies toe. Het boekje vormt interessante lectuur waaruit duidelijk wordt dat er ook in Indonesië Multatulianen en anti-Multatulianen te vinden zijn. Aan de essays is een foto-reportage toegevoegd die Bert Vinkenborg in 1972 maakte van Lebak.
Het boek is door de stichting Dimensie zeer fraai uitgegeven. Minder fraai vind ik dat in het colofon niet werd vermeld dat het hier om een bewerking van al eerder gepubliceerde artikelen gaat en in het geval van Termorshuizen om een ongewijzigde heruitgave.
H.J. Boukema (Ankara)
| |
Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers en Henny E. Coomans (red.), Drie Curaçaose Schrijvers in veelvoud. Boeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion. Zutphen: Walburg Pers, 1991. 544 blz. gebonden. Fl. 45,-. ISBN 90-6011-758-1.
Dit boek bevat zo'n veertig nog niet eerder gepubliceerde artikelen over deze drie schrijvers van onder anderen Albert Helman, Pim Heuvel, Walter Palm, Jaap Oversteegen, Jos de Roo en Wim Rutgers. In vijf van die opstellen worden elementen uit het werk van de drie schrijvers met elkaar vergeleken, veertien opstellen zijn gewijd aan het werk van Boeli van Leeuwen, elf aan dat van Tip Marugg en twaalf aan dat van Frank Martinus Arion. Het boek bevat ook biografische schetsen en fotokaternen over de auteurs, alsmede bibliografieën van hun werk en van publikaties over hun werk.
Als ik de inleiding goed begrepen heb, is deze verzameling vooral samengesteld om nu ook eens aandacht te vragen voor Antilliaanse visies op het werk van deze drie schrijvers, althans voor interpretaties van hun werk mede vanuit de context van de Antilliaanse werkelijkheid. Hoewel me dat een gezond filologisch uitgangspunt lijkt, kan ik niet zeggen dat ik in dit opzicht veel nieuws heb ontdekt. Oversteegens artikel Antilliaanse listen: drie Curaçaose schrijvers en hun publiek biedt nog het meeste, maar is niet meer dan een eerste aanzet die verdere uitwerking behoeft. Dat neemt niet weg dat de bundel veel interessants te bieden heeft en voor verdere studie van deze auteurs onmisbaar is, vooral vanwege de bibliografieën. Het is overigens jammer dat de bibliografische overzichten van publikaties over de auteurs alfabetisch op schrijver zijn gerangschikt: een indeling naar aard (b.v. recensies, interpretaties en analyses, interviews, en dergelijke) en daarbinnen chronologisch was overzichtelijker geweest.
| |
| |
Het boek is prachtig uitgegeven maar als gevolg van kennelijk royale sponsoring alleszins betaalbaar gebleven.
H.J. Boukema (Ankara)
| |
P.C. Hoofts Reis-heuchenis. Naarde autograaf uitgegeven, ingeleid en toegelicht door J. de Lange, met medewerking van A.J. Huijskes. Amsterdam/Atlanta: GA, 1991. 280 blz. (Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur 97). Fl. 60,- ISBN: 90-5183-233-8.
P.C. Hooft, de begaafde Amsterdamse regentenzoon, telg uit een welgesteld koopmansgeslacht, reisde op 11 juni 1598 over zee naar de Franse havenstad La Rochelle. Na een verblijf van enkele maanden op het handelskantoor van zijn neef aldaar, begon hij op 4 februari 1599 de Grand Tour, de educatiereis door Frankrijk, Italië en de Duitse landen. Achtereenvolgens kwam hij in Parijs, Marseille, Milaan, Venetië, Rome en Florence. Hij reisde naar Holland terug over Augsburg, Frankfort, Kassel, Emden, Groningen, Leeuwarden en de (toenmalige) Zuiderzee.
Nauwkeurig had de jeugdige reiziger genoteerd waar hij was geweest, wanneer, hoe lang, maar ook wat hij had gezien en hoe hij dat had beleefd. Een serie reisnotities, door Hooft Reis-heuchenis genoemd, die van grote waarde is voor ieder die interesse heeft in Pieter Corneliszoon Hooft, zijn leven en zijn werk. Voor het eerst met inleiding en aantekeningen uitgegeven, naar de in Den Haag bewaarde autograaf.
| |
Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, XXIV, juni 1992. Woubrugge: IVN, Den Haag: Nederlandse Taalunie. Fl. 10, - ISBN 0924-848 X
De onlangs verschenen XXIV editie van bovengenoemde publikatie is te bestellen door storting van Fl. 10,- per exemplaar op postbankrekening 3314917 t.n.v. IVN, Woubrugge, onder vermelding van ‘docentenlijst’.
| |
Video ‘Meesters in de schilderkunst’ Cor Koppies. Postbus 75242, 1070 AE Amsterdam VHS Systemen: PAL Fl. 49,95, NTSC Fl. 69,95, SECAM Fl. 69,95
Docenten Nederlands en Nederlandkunde in het buitenland verheugen zich altijd als er nieuw videomateriaal verschijnt waarmee ze hun studenten vertrouwd kunnen maken met de terecht beroemde Nederlandse meesters in de schilderkunst. Het verschijnen van videobanden over Rembrandt, Van Gogh, Mondriaan is dan ook goed nieuws voor de docent die zijn lessen wil opfleuren met de
| |
| |
mogelijkheden van de hedendaagse media. Cor Koppies Video heeft in samenwerking met de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) een aantal video's geproduceerd die voor een levendige illustratie moeten zorgen van ons kunstbezit. Voor de opnames van de eerste drie video's zijn de beste Nederlandse filmers (Nico Crama, Piet Hoenderbos, Bert Haanstra) maandenlang in touw geweest. Met dit initiatief heeft de RVD nochtans geen primeur. De Nederlandse Taalunie had al eerder een dergelijk initiatief genomen en stelt sinds 1985 een aantal videobanden ter beschikking over o.m. Vincent Van Gogh (‘Vincent’, 1977), De Haagse school (‘De argelozen, Schilders van de Haagse school’, 1977).
Een eerste videoband van de RVD is een film van Bert Haanstra over het leven van Rembrandt. De film, die een twintigtal minuten duurt, geeft ons een overzicht van het leven van Rembrandt tussen zijn eerste en laatste zelfportret. De film bevat weliswaar schitterende beelden van de grote werken als De Anatomische les, De Nachtwacht, De Staalmeesters, Het Joodse bruidje, maar jammer genoeg is er nergens enig verdiepend commentaar. De begeleidende tekst beperkt zich tot nietszeggende clichés (bij ‘De Staalmeesters’ b.v. ‘weer heeft hij een groots werk voltooid’) of tot pseudo-poëtische uitingen in de trant van ‘In de schaduw van zijn eigen bestaan leeft het heimwee naar het licht van de Heilige Familie’. Het ontbreekt ten enenmale aan artistieke analyse of iconografisch interessante begeleiding bij de kijkervaring. Deze video verdwijnt in het niet in vergelijking met de prachtige televisiefilm over Rembrandt: Met het oog op Rembrandt van George Hulshof en regisseur Kees van Langeraad. Deze recente 54 minuten durende kunstfilm is een fascinerende twintigste-eeuwse speurtocht naar een zeventiende-eeuws genie. We mogen hopen dat de RVD die film ook op video ter beschikking zal stellen. Die film slaagt er namelijk wel in ons dichter bij het genie van Rembrandt te brengen zowel door artistieke vergelijkingen als door indringend iconografisch commentaar.
De tweede kunstenaar die in de videoreeks aan bod komt is Van Gogh. In dit videoportret (26 minuten) heeft Van Gogh-specialist Jan Hulsker, die al in 1963 het boekje Wie was Van Gogh publiceerde, geprobeerd aan de hand van brieffragmenten en representatieve werken het leven van Van Gogh te reconstrueren. Deze reconstructie is slechts gedeeltelijk geslaagd: weliswaar wordt er filmisch een mooie parallel getrokken tussen de werken en de leefwereld van Van Gogh, maar nergens is er enige artistieke interpretatie. Nochtans was het zeer goed mogelijk geweest - juist aan de hand van brieffragmenten - de artistieke Werdegang van Van Gogh te schetsen. Zijn evolutie van donker Brabants realisme, over Parijs' impressionisme, naar Zuidfrans expressionisme zou schitterend te illustreren zijn met exemplarische brieffragmenten. Maar deze kans is hier dus gemist. Bovendien is de commentaarstem van een dermate lamentabele kwaliteit dat alle fut uit de film verdwijnt.
Eerlijk gezegd was de film uit 1977, Vincent, mij dan nog liever en die kan door buitenlandse docenten nog steeds bij de ambassades geleend worden.
Op dezelfde Van Gogh-cassette staat overigens nog een film van 17 minuten
| |
| |
over het leven van Frans Hals. Maar ook die biedt niet veel meer dan een geïllustreerd levensverhaal en ook die ontbreekt het aan analytisch artistiek en kunsthistorisch commentaar. Dan verkies ikzelf nog het docudrama over het leven en werk van Hals dat de Nederlandse televisie zowat een jaar geleden heeft geproduceerd.
De derde video-cassette is gewijd aan Mondriaan en bestaat uit twee verschillende films: Piet Mondriaan - een filmessay van Nico Crama (18 min.) en Mondriaan in New York van Piet Hoenderbos (43 min.). De film van Crama is een geslaagde combinatie van zorgvuldig gekozen schilderijen en biografische documenten. Hier is niet alleen een onthullend portret getekend van de schilder, maar bovendien wordt ook Mondriaans ontwikkeling van naturalisme in de trant van de Haagse school tot pure abstractie, in een begrijpelijk en samenhangend teksten-beeldgeheel geschetst. Deze film is dus wel de moeite waard. De tweede film op deze cassette is dan meer een soort achtergronddocumentaire van Mondriaans New Yorkse periode, maar beslaat dus slechts de drie laatste jaren van zijn leven.
De Rijksvoorlichtingsdienst heeft met de drie hier besproken videofilms alles bij elkaar geen groots materiaal ter beschikking gesteld. Het is jammer dat een dergelijk lovenswaardig project zo'n magere uitwerking gekregen heeft. Als we die drie produkties bij voorbeeld vergelijken met de schitterende kunstfilms die Rudolf van de Perre over de Vlaamse kunst (Het Lam Gods, Van Eyck, Breughel) heeft gerealiseerd dan kunnen we niet anders dan betreuren dat de RVD zo veel geld zo slecht besteed heeft. Natuurlijk zijn de kunstfilms van Van de Perre Europees bekroond, maar misschien kunnen ze als inspiratiebron dienen voorvolgende produkties. Voor de docenten Nederlands in het buitenland kunnen we alleen maar hopen dat de Administratie Kanselarij en Voorlichting van de Vlaamse Gemeenschap het voorbeeld van de Nederlandse RVD volgt en die juweeltjes van Van de Perre ook op video ter beschikking stelt. Daar mogen ze voor mijn part de recente films over Permeke (docudrama van H. Storck en Patrick Conrad) en Ensor (‘Zot, dwaas, boosaardig’) aan toevoegen want die mogen best in het buitenland gezien worden.
L. Beheydt (Louvain-la-Neuve)
|
|