‘flaai-taal’ genoemd. ‘Flaai-taal’ (afgeleid van het Engelse ‘fly’ = schelm) is de taal van de straat, een mengeling van Afrikaans, Engels, en de inheemse zwarte talen.
February's inaugurele rede geeft een aantal argumenten die pleiten voor het herstel van de positie van het Nederlands in een post-koloniaal Zuid-Afrika. Als men de werkelijke geschiedenis van het land wil bestuderen, moet gekeken worden naar wat oorspronkelijk in Zuid-Afrika zelf geschreven is. Deze teksten zijn in 17de- en 18de-eeuws Nederlands. Bij het schrijven van de geschiedenis van Zuid-Afrika hebben de Engelsen volgens February nooit de moeite genomen naar deze bronnen te kijken. Om de oude mythes te kunnen ontmaskeren is het zijns inziens noodzakelijk terug te keren naar de oorspronkelijke bronnen.
Ten tweede, zo zegt hij, heeft men in Zuid-Afrika, omdat de hele taalkwestie gepolitiseerd is, zekere anti-koloniale Nederlandse schrijvers uit het oog verloren. Bestudering van werken als Max Havelaar van Multatuli en De berg van Licht van Louis Couperus kan relevant zijn voor het post-koloniale literatuurdebat zoals dat op dit moment in Zuid-Afrika gevoerd wordt. Verder, betoogt hij, moeten we niet vergeten dat er in andere door Nederland gekoloniseerde gebieden, met name in Suriname en op de Antillen, ‘gekleurde’ schrijvers zijn die in het Nederlands schrijven, bijvoorbeeld Frank Martinus Arion, Tip Marugg, en Edgar Cairo, en dichters als Marinus Harridad Lutchman, die onder het pseudoniem Shrinivasi schrijft, en Robert Rafelis, bekend als Dobru. Zuidafrikaanse studenten moeten deze teksten kunnen lezen. Het kan een bijdrage leveren aan een reconstructie van hun eigen geschiedenis; de tijd is, zo betoogt hij, rijp om te onderzoeken wat er werkelijk gebeurd is.
Wellicht kan de herwaardering van het Nederlands een concrete uitwerking vinden in een aanpassing van de uitsluitend op Nederland gerichte literatuursyllabus.
Op een symposium dat als onderdeel van een cultureel festival in maart 1992 werd georganiseerd door een progressief Afrikaanstalig opinieweekblad, kwam de positie van het Nederlands in een post-koloniaal Zuid-Afrika opnieuw aan de orde. Het symposium vond plaats op UWK, waar rector magnificus Jakes Gerwel de openingsrede uitsprak. Gerwel sprak over een noodzakelijke herverkenning van de relatie tussen Afrikaans en Nederlands. Het Afrikaans, aan het begin van de jaren '80 op deze universiteit losgekoppeld van het Nederlands, moet in zijn visie ook in het ‘nieuwe Zuid-Afrika’ losgekoppeld blijven. Het Nederlands moet, en hiermee wijkt hij af van February, in Zuid-Afrika als een buitenlandse taal bestudeerd worden, net zoals het Frans of Duits. Het Afrikaans, zo zei hij, is een discours in, van en over Afrika, het is een taal van Afrika, en heeft niets met het bevoogdende Nederland te maken.
Een ander verband waarin voor de studie van het Nederlands plaats zou kunnen zijn in het post-koloniale Zuid-Afrika, zag hij in een Zuid-tot-Zuidverbintenis, d.w.z. in onderzoeksverbintenissen met universiteiten in de voormalige Nederlandse koloniën. Als het Nederlands al in relatie tot het Afrikaans