als Kartonnen dozen (Prometheus, fl. 27,90) van de Vlaming Tom Lanoye kunnen missen? Nee, ik ben niet kribbig, zoals Wim Kan zei als hij wat kritiek te spuien had, maar ik kan er niet bij dat aan een middelmatig boek als dat van De Kuyper de voorkeur wordt gegeven boven het in alle opzichten - onderwerp, stijl, spanning, compositie, humor - superieure boek van Lanoye. Beide boeken zijn autobiografisch (al is dat van Lanoye een roman en dat van De Kuyper niet), beide gaan voor een groot deel over ontwakende seksualiteit, die ook in beide gevallen op jongens is gericht, beide behandelen uitvoerig het schoolgaan in België. Met andere woorden, er is hier geen sprake van een vergelijking tussen appels en peren.
Het boek van De Kuyper heet Grand Hotel Solitude (Sun, fl. 28,90) en draagt als ondertitel ‘Taferelen uit de adolescentiejaren’. Het is het vierde deel van wat de uitgever een reeks autobiografische geschriften noemt. De eerste drie ken ik niet, maar ik ben De Kuyper gaan lezen met alle goede wil die enthousiaste critici mij hadden aangepraat. De meest opvallende eigenschap van De Kuyper in dit boek is de breedvoerigheid. Hij is de verteller die er eens goed voor gaat zitten en alles nauwgezet uit de doeken doet, ook al hadden we allang begrepen waar het om ging. Iets even aanstippen ligt niet in de aard van deze manier van vertellen. Ook worden allerlei observaties vaak nog eens met andere woorden geparafraseerd. Zo legt De Kuyper uit dat er in Vlaanderen bij het benoemen van de klassen van het middelbaar onderwijs afgeteld wordt, terwijl men in Nederland opklimt van één naar zes, en schrijft dan: ‘Maar na zes kan rekenkundig nog zeven, acht, negen... volgen. Het kan eindeloos doorgaan. Komt er ooit wel een eind aan?’ Die laatste zin is, zoals zo vele, volkomen overbodig, en zo zou je aan het schrappen kunnen blijven.
Het boek speelt omstreeks 1958, toen De Kuyper zestien was. Hij was toen al een filmfanaat - hij is nu onderdirecteur van het Nederlands Filmmuseum - en wie dat ook is, kan bij hem zijn hart ophalen. Wie dat niet is, moet wel eens geeuwen. In dat jaar 1958 verhuisde zijn familie van Brussel naar Antwerpen, en de jongen - die nooit anders wordt aangeduid dan met ‘hij’, wat soms verwarrend werkt - probeert de nieuwe stad te ontdekken. Hij denkt dat er ‘onder’ de stad een andere stad ligt, geheimzinniger en boeiender dan de straten die hij kent. Hij vindt die niet omdat hij eigenlijk niet weet wat hij zoekt of waar hij naar verlangt. Toch zijn er wel een paar aanwijzingen voor de richting die zijn speurtocht uitgaat: de plaatjes van halfblote mannen in de krantenkiosken wekken een emotie op waarvoor hij dan nog geen oplossing weet. Later, als hij iets meer van zijn eigen geaardheid begint te begrijpen, leest hij Sartres boek over Genet, maar het zegt hem niet veel en hij vindt er niets van zichzelf in terug. In tegenstelling tot Tom Lanoye is hij erg terughoudend over zijn seksuele verlangens. Wel schrijft hij een paar scherp geobserveerde stukken over de verwarring waarin een adolescent verkeert. Het intrigeert en ergert hem dat idealisme gelijktijdig kan optreden met cynisme, dat diepzinnig gefilosofeer samen kan gaan met oppervlakkige frivoliteit, en wereldhervormerij met de neiging tot zelfdestructie.
En dan de vergeten Tom Lanoye. Hij is geboren in 1958 en is dus zestien jaar