Neerlandica extra Muros. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[Neerlandica extra Muros - mei 1992]Twee gezichten van Marga MincoGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
van de Sepha die we in Amsterdam hebben leren kennen. Dit is de Sepha in Frankrijk, waar zij - na haar man in Amsterdam te hebben achtergelaten - een avontuurlijke verhouding met een Fransman begint. In dit vakantieoord vormt Sepha een scherp contrast met haar vroegere zelf. Hier zien wij haar als een moedwillige avonturier die vrij is - in ieder geval tijdelijk - van haar voor- zowel als haar na-oorlogse persona. De glazen brug (1986) speelt zich af vlak na de bevrijding. De hoofdpersoon, ditmaal Stella geheten, gaat op zoek naar de geboorteplaats van Maria Roselier, het Vlaamse meisje wier naam en identiteit zij gedurende haar onderduikjaren overnam. De vraag ‘wie ben ik eigenlijk?’, reeds overheersend in de vervreemdingsproblematiek van Een leeg huis, neemt een centrale plaats in en slingert als een leidmotief door het verhaal heen. Zoals altijd, combineert Minco deze identiteitskwestie met het voor haar bijna net zo belangrijke plaats- en tijdsbesef. Minco verenigt zulke vragen door het gebruik van steeds terugkerende motieven, vooral die van het huis, de straat, de trein, de brug en de vinnig tikkende Minconische klok die de tijd van voren naar achteren schijnt aan te geven, d.w.z. van het heden naar het verleden. Een van die motieven die een belangrijke rol speelt in het identiteitsvraagstuk van Marga Minco is het steeds veranderende beeld van de brug. In het verhaal ‘De terugkeer’ (1965) zijn er twee bruggen, een vlak bij het huis van vroeger en een in een park; beide symboliseren een overgang van het problematische heden naar een idyllisch verleden waarin de kinderen van de hoofdpersoon nog leefden. Het is het hardnekkige verleden dat de vader nu, na de oorlog, verhindert een normaal leven te leiden, want zijn kinderen zijn in een concentratiekamp omgekomen en hij heeft zijn huis van vroeger moeten opgeven. Als een kinderloze vreemdeling zwerft hij rond in zijn eigen stad, niet meer wetend waar of wie hij is. Zijn brug leidt steeds naar de wanhopige zijde van een verleden dat voorgoed weg is, en toch steeds aanwezig blijkt te zijn. In Een leeg huis heeft de brug eenzelfde functie, tot aan het eind van de roman, waar de brug ook als een passage in een nieuwe richting functioneert. Na de woning van haar overleden vriendin te hebben bezocht, blijft Sepha op de brug staan van waar zij afscheid neemt van haar alter-ego, d.w.z. van haar tweede, naar het verleden gerichte gezicht. Daarom kan zij, zodra zij de brug oversteekt, een nieuw leven beginnen. In De glazen brug is de functie van de brug nog steeds een afrekenen met het verleden zowel als een poging om het raadsel van leven en dood op te lossen. Hier is de uit het verleden opdagende brug een metafoor van het leven. Als enige overlevende van haar familie steekt Stella in verscheidene terugblikken een specifieke brug over uit haar jeugd. Toch is het beeld van de brug hier veel complexer, want Stella heeft haar leven in de eerste plaats aan een andere, echte brug te danken; of liever, aan Maria Roselier, die haar dood vond door een val van een brug en het dus voor Stella mogelijk maakte om de identiteit van dit Vlaamse meisje over te nemen. In het beeld van de brug geeft Minco de hoop weer door de metaforische overbrugging van verschillende plaats- en tijdaspecten; ook dient hij als wankele aanwijzer van een steeds aanwezig noodlot | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
of toeval dat het voor de levensreiziger onmogelijk maakt de weg voort te zetten. In laatste instantie vertegenwoordigt de Minconische brug de mysterieuze schakel tussen leven en dood waarin de hoofdpersoon zijn of haar identiteit terug probeert te vinden. In de werken van Minco zijn deze vaak tegenstrijdige mogelijkheden te lezen in de meervoudige gezichten van de personages. De roman De val (1983) laat ons een ander gezicht zien van het bekende Mincopersonage. Het gaat hier om een weduwe, Frieda Borgstein, wonend in een bejaardenhuis. Ondanks het slechte weer gaat zij er op een dag op uit om inkopen te doen voor haar 85ste verjaardag. Maar in plaats van haar verjaardag viert zij haar dood door een val in een gemeenteput, met kokend heet water. In dit verhaal neemt het kokende water de plaats in van het dodelijk water onder de brug van Maria Roselier in De glazen brug. Hier is het de put die de dualiteit van haar leven en dood ontbindt. Nu de overlevende niet meer overleeft, wordt ook het geheim van haar leven onthuld. De put met water en de put die haar graf vormt sluiten zowel de identiteitskwestie als het dubieuze bestaansrecht waarmee Frieda haar hele leven heeft geworsteld af. Toch verschillen de gezichten van de bovengenoemde karakters niet zo erg van elkaar. Het zijn eerder variaties, nauw verbonden aan een gedeelde problematiek. Als men een heel ander Mincogezicht wil leren kennen, dan moet men de werken van haar lezen die - ogenschijnlijk tenminste - niets of weinig met de oorlog te maken hebben en tegelijkertijd een veel helderder inzicht in het gehele oeuvre van deze schrijver verschaffen. Ik heb het over de verzamelde verhalen, kinderverhalen, televisiestukken, dromen en zelfs nog niet verschenen stukjes. Met andere woorden, om de schrijver Marga Minco te kunnen waarderen moet men behalve de oorlogsverhalen ook de rest van haar werk in beschouwing nemen.
Omdat de populariteit van Het bittere kruid zo groot is, vergeet men bijna dat Minco met een heel ander soort verhaal debuteerde. In de jaren vijftig schreef zij een aantal korte bitter-vrolijke verhalen voor het maandblad Mandril, dat in zekere zin de invloed van Tsjechov, Katherine Mansfield en zelfs Gerard Reve vertoont. In het algemeen zijn dit absurde verhalen vol zwarte humor, waarin de mensen vaak de grenzen van normaal sociaal gedrag te buiten gaan. Een van de hoofdfiguren in die verhalen is een gehuwde, kinderloze vrouw van middelbare leeftijd die, met opzet of niet, in een hachelijke positie raakt. ‘Een voetbad’ (1951) beschrijft hoe een eenzame, overspannen huisvrouw in haar eigen huis van een welbespraakte indringer een voetbad krijgt als bestrijdingsmiddel tegen haar misère. Te laat merkt de nietsvermoedende vrouw dat het voetbad uit langzaam hard wordend cement bestaat. In het verhaal getiteld ‘In het voorbijgaan’ (1959) is de vrouw zelfbewuster. Hier ontvangt de verveelde echtgenote van een drukke veearts een vreemdeling bij haar thuis, die haar man dringend wil spreken. Deze is er niet en tussen de twee ontstaat onmiddellijk een erotische verstandhouding, ondanks het feit dat de vrouw hoogzwanger is. In ‘Een verhoor’ (1951), een verhaal vol typische Minconische toevalligheden, zien wij een variatie op het prozaïsche beeld van de huisvrouw. Op Kafkaeske | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
wijze wordt deze van een misdaad en een affaire beschuldigd waarvan zij niets afweet. Zij ondergaat een verhoor door twee vreemde mannen, waarbij zij door haar beschuldigers ondervraagd, beledigd en mishandeld wordt. Maar zij trekt zich hiervan weinig aan, alsof elke afwijking van haar routine beter is dan haar saaie dagelijkse leven. Bijna hetzelfde beeld van de getrouwde vrouw beschrijft Minco in het verhaal ‘Iets anders’ (1957). Maar hier is de vrouw wel degelijk schuldig aan een misdaad en aan een affaire. Een vrouw uit gegoede kring begaat in een opwelling een winkeldiefstal; ze steelt een trui. De diefstal wordt ontdekt en de vrouw wordt door de politie verhoord. Als verontschuldiging vertelt zij dat ze het uit verveling had gedaan. Ze wilde ‘iets anders’. ‘Het doet er niet toe wat, als het maar anders is’, zegt ze tegen de politie. Dit z.g. ‘andere’ is eigenlijk een symptoom van een leven, waarin zij minstens twee rollen speelt en vaak een ander gezicht heeft. De lezer leert dat deze dame bij het aantrekken van de trui ineens en met voldoening moet denken aan de verhouding die ze zeven jaar geleden met een zakenrelatie van haar man had. Zodoende krijgt zij een erotische sensatie van de diefstal, en zeker geen schuldgevoel. De agressieve houding van de verwaarloosde echtgenote loopt als een herkenbaar motief door Minco's verhalen. In het verhaal ‘De vriend’ (1959) probeert de vrouw zich van haar dominerende man te bevrijden door een erotische relatie met zijn beste vriend te beginnen. Zij krijgt hem zo ver een dagje met haar aan het strand door te brengen, maar helaas verder niets, wat haar met diepe teleurstelling vervult. In het verhaal ‘De man die zijn vrouw liet schrikken’ (1956) draait Minco de rollen om. In dit allerabsurdste verhaal over een echtpaar van middelbare leeftijd is het de man die wel eens iets anders wil. Hij wil niet iemand anders, maar wil zijn eigen vrouw graag van een andere kant leren kennen. Hij verstopt zich voor haar, bespiedt haar op allerlei vreemde manieren en probeert haar te laten schrikken. Niets lukt; zij blijft koel en kalm en doet net of alles heel gewoon is. Maar op een dag, terwijl hij haar tijdens het eten tevergeefs probeert te overtuigen een zenuwarts te raadplegen, valt zijn servet onder de tafel. Als hij het opraapt, aait hij per ongeluk het been van zijn vrouw. Zij begint te gillen, moet naar de kliniek gebracht worden, terwijl hij vastgenageld op zijn stoel blijft zitten met het servet in zijn hand. De wanverhoudingen tussen man en vrouw die Minco zo beeldend beschrijft getuigen, voorzover men ze serieus kan nemen, niet zo zeer van een ironische benadering van het huwelijksleven als van een cynische tekening van alle menselijke verhoudingen. Minco heeft vanaf haar jeugd een scherp oog gehad voor situaties die het menselijk tekort illustreren. In Het bittere kruid en Een leeg huis zien wij hoe vooral de joodse kinderen gedurende de oorlogsjaren werden gesard en uitgescholden door de buurkinderen en medeleerlingen. Voor Minco was dit slechts gedeeltelijk een aspect van een groeiend antisemitisme. In de eerste plaats ligt deze neiging om de medemens te benadelen en te bespotten in ieder mens. Dit pessimistische oordeel van de mens wordt heel duidelijk in de verhalen waarin Minco kinderen op elkaar laat reageren. Hoewel de joodse kinderen vaak de dupe zijn van gemene niet-joodse kinderen, gebeurt | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het ook andersom; en niet zelden vertonen ook joden onder elkaar discriminerend gedrag. In het verhaal ‘De tekening’ (1959) bijvoorbeeld speelt het joods-zijn eigenlijk geen rol in de wanverhoudingen tussen kinderen onderling en tussen het kind en haar ouders. Het gaat eerder om het algemene probleem van de discriminatie van insiders ten opzichte van de outsider. Het meisje Katie wordt wegens haar dikte uitgescholden door - en uitgestoten uit - de kring van haar klasgenoten. Op zekere dag probeert deze outsider het aanzien van de andere leerlingen te verwerven door iets te doen wat niemand anders zou durven. Zoals vaak in Minco's verhalen speelt ook hier de erotiek een rol. Het meisje tekent een naakt mannetje met een sterk vergroot geslachtsdeel en geeft het papiertje door in de klas. Na een matig gegiechel onder de leerlingen wordt zij met het tekeningetje in haar hand door de onderwijzeres betrapt. Na schooltijd is zij alles behalve de nieuwe heldin; zij wordt door haar klasgenoten net als altijd nageroepen; al is het nu met een nieuw scheldwoord. Dit is echter maar een gedeelte van het verhaal. Er is nog een andere manier waarop dit door angst en minderwaardigheidsgevoel gekwelde meisje haar folteraars probeert te evenaren. Het is van meet af aan evident dat ook zij schuldig is aan de wanverhouding van haar eigen wereld. Het verhaal begint met een ontbijtscène, waarin zij een plan beraamt om haar ouders op een gemene manier te irriteren, onder meer door een glas melk op de tafel omver te gooien. Op deze manier geeft zij uiting aan haar eigen paradoxale gevoelens. Zij is in ieder geval niet het enige slachtoffer, noch zijn haar achtervolgers de enige kwellers in haar dagelijks leven; en Katie kan zodoende ook genieten van het bevredigende gevoel om haar eigen pijn op iemand anders te projecteren.
In een interview dit voorjaar vertelde Marga Minco mij dat haar (absurde) verhalen eigenlijk als verlengingen van haar oorlogsverhalen beschouwd moeten worden. En voorzover die verhalen ook pas na de oorlog zijn verschenen, klopt dat. Aan de andere kant - zo heet trouwens een van haar verhalenbundels - is het ook zo dat de oorlogsverhalen in zekere zin als verlengstukken van de andere verhalen gelezen kunnen worden. De problematiek in haar werk - vooral het antisemitisme - is tenslotte ook een outsider-insider probleem in extremis. Het beschrijft het toppunt van de slechte neigingen in de mens; en daarom moet de hele mensheid de schuld van de onderdrukker delen. De twee gezichten van Marga Minco zijn twee aspecten van la condition humaine, waarin men weer heel duidelijk kan zien dat de afkeer van mensen ten opzichte van de buitenstaander ook aanwezig is in de buitenstaander vis-à-vis de medemens. In dit opzicht ontziet Minco ook zichzelf als de bijna autobiografische verteller niet. In ‘De mexicaanse hond’ (1967) b.v., een jeugdherinnering uit de jaren twintig en dertig, zijn het niet alleen de antisemitische tiraden van een fanatieke Hitler over de radio die de verteller zich herinnert, maar ook het dochtertje van de visboer, dat altijd naar vis stonk. En, net als in het verhaal ‘De tekening’, wordt dit onaantrekkelijke meisje geschuwd en verafschuwd door haar klasgenoten, inclusief door de toen nog bij de meerderheid behorende verteller zelf. In het autobiografische verhaal ‘Het scherm’ (1973) tekent Minco een fascine- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
rend beeld van een onverwachte outsider, nl. de vijand. Het speelt zich af in een ziekenhuis in het begin van de oorlog. Naast de verteller, die aan tbc lijdt, leert de lezer enkele van de andere patiënten kennen: een zeker Nellie, een totaal door haar medepatiënten genegeerde vrouw, die zich daarom achter een scherm verschuilt. De enigen die heel lief voor haar zijn en haar regelmatig komen bezoeken zijn de door alle andere patiënten geminachte drie ‘moffenmeiden die syf hebben opgelopen’ en in een apart zaaltje liggen, en drie W.A. mannen in uniform, die vooral de moeder van de verteller met angst en verachting vervullen. Het scherm waarachter Nellie zich geborgen voelt symboliseert niet alleen de scheiding tussen moffen en joden maar vooral ook tussen de meerderheid en de minderheid. Het scherm is een metafoor van scheiding tussen de ‘ins’ en de ‘outs’. Door de figuur van Nellie wordt het duidelijk dat de discriminatie ten opzichte van de W.A. mannen en de moffenmeiden - overigens gerechtvaardigd - niet alleen gebaseerd is op het feit dat zij de vijand vertegenwoordigen als wel omdat zij ‘anders’ zijn. In het overige werk van Minco zien wij dat het metaforische scherm nooit op dezelfde plek blijft staan. Het staat niet alleen tussen de Duitsers en de Nederlanders, maar ook tussen de nazi's en de joden, en ook tussen de Nederlandse meerderheid en een Nederlandse minderheid. Dit dubbele gezichtspunt van Margo Minco is haar meest pessimistische. Zoals ik reeds heb aangeduid heeft Marga Minco ook een gezicht dat minder somber is. Dit gezicht, reeds bespeurbaar in o.a. de figuur van de ontevreden huisvrouw, wordt zichtbaar, als ik dat zo mag zeggen, vooral in haar kinderverhalen. Hier ontmoeten wij karakters die hun leven volgens de willekeurige spelregels van hun eigen fantasie leiden. Deze willen niet alleen iets anders, maar zijn als sprookjesfiguren echte buitenstaanders, ook wat communicatie betreft. Het boekje Kijk 'ns in de la. Een leesboek voor jongens en meisjes van zes tot 10 jaar (1963) is een soort ‘tafeltje dekje’ sprookje, waarin meneer Bovendien en zijn gezel Subiet, een fietsreis maken met een tafel. Ontsnapt aan de sleur van het dagelijks leven van mensen en dieren maken de twee wereldreizigers allerlei avonturen mee. Ze komen o.a. terecht bij een meneer Kluizenaar die zijn hele leven heeft besteed aan de bestudering van de echo en zelf in een echotaal spreekt. Ook ontmoeten zij een man die in een legohuis woont en die een tunnel laat graven om aan de andere kant van de aarde te geraken. Hij wil de tafel van meneer Bovendien als lift gebruiken om de lange doorreis te bespoedigen. Dit populaire sprookje heeft veel gemeen met het verhaal voor volwassen mensen, ‘Meneer Frits’ (1954), waar de hoofdpersoon a.h.w. een combinatie is van de twee zojuist genoemde figuren. Meneer Frits, een kluizenaar, houdt zich ook bezig met taalproblemen, in dit geval is zijn specialiteit ‘het verkleinwoord in de Gelderse dialecten’. Zijn tweede passie is het graven van een tunnel om naar de andere kant van de aarde te komen. Ook het echomotief is hier aanwezig. Er is net een telefoon bij Frits thuis aangelegd en wanneer hij hem voor het eerst wil proberen, gaat hij naar het postkantoor, belt zichzelf op, raakt in de war over waar en wie hij nu is en is ervan overtuigd dat Frits ‘onderweg is naar de andere kant’. De andere kant is steeds de andere zijde die op asymmetrische wijze wel degelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bij het hele Mincogezicht hoort. De zorgvuldige lezer ziet de pijn en de humor, zowel als de werkelijkheid en het sprookje van haar absurde wereld in de motieven die in haar werk domineren. Wij herkennen het alom aanwezige lege huis, het dwangmatige reizen naar elders, zij het over een brug of door een tunnel, het gebrekkig contact met anderen, het alleen zijn, de hardnekkige identiteitskwestie en het verbijsterende toeval als schakels in het oeuvre van Minco, die een onmiskenbare eenheid vormen.
Ik zou graag besluiten met een samenvatting van het kinderverhaaltje ‘De wandelende struik’, dat Marga Minco in 1970 publiceerde. En ik wil u vragen of u de twee gezichten van de schrijver herkent in een verhaal dat, mutatis mutandis, de Minconische wereld in een notedop vertegenwoordigt.
Er was eens een jasmijnstruik die er op een dag genoeg van had altijd maar op dezelfde plek in het park te staan. Op een avond trekt hij zijn wortels uit de grond en wandelt de stad uit. Hij plant zich op een boerderij, waar de boer en zijn dochter, zowel als de kippen en de geit, grote waardering hebben voor zijn mooie takken en bloemen. Toch krijgt de struik na een tijdje weer zin om verder te gaan. Hij komt aan in een dorp, waar hij zich midden op het marktplein vestigt. Het hele dorp, van burgemeester tot de melkboer, is verrukt van de prachtige struik. Er wordt een groot feest gegeven, maar de struik trekt twee dagen later zijn wortels weer uit de grond en wandelt verder. De jasmijn komt vervolgens terecht in een uitgestrekte tuin vol bomen, bloemen en andere bloeiende struiken. Hier voelt de struik zich gelukkig. Maar de eigenaars van het landgoed, een baron en barones ontdekken de vreemdeling: een ordinaire jasmijn midden in het rozenperk! De baron neemt maatregelen. Hij draagt zijn knechten op de struik te verwijderen. Met hun hakbijlen en zagen komen die bij het rozenperk. De baron en barones hadden voor deze gelegenheid hun speciale jachtkostuums aangetrokken. Ze verheugen zich enorm op zo'n verzetje. Maar de struik was helaas al weg. De diep onthutste zwervende struik komt nu terecht in een dennenbos, waar hij zijn wortels wil strekken. Hij wordt door een lange tak van een sparreboom op zijn bladeren getikt. ‘Zeg, vrind, wat doe je daar?’ vraagt de spar. ‘Ik wil me hier vestigen,’ zegt de struik. ‘Dat zou ik maar laten,’ zegt de spar. Nu mengen ook de andere denne- en sparrebomen zich in het gesprek. ‘Zie je niet dat je hier niet hoort?’ vraagt er een. ‘Je bent van een heel ander soort,’ zegt een andere. ‘Maak dat je wegkomt uit ons bos,’ roept een grote denneboom, die tot dan toe had gezwegen. ‘Vort!’ Vermoeid komt de struik weken later terug in het stadspark van vroeger. Als de andere struiken hem vragen hoe het in de wereld is, zegt de struik, gelaten, dat het overal hetzelfde is. ‘Maar je zult toch wel veel avonturen beleefd hebben?’ ‘Ja’, zegt de struik. ‘Ik heb het een en ander meegemaakt. Ik zal het jullie wel eens vertellen.’
Het verhaal eindigt met drie zinnetjes die een merkwaardige toepassing zijn op | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Minco's eigen zuinige verteltechniek: ‘Maar het duurde nog maanden voor hij zijn verhaal deed. Want het werd net winter. En in de winter zeggen struiken heel weinig.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
Geselecteerde bibliografie
|