| |
| |
| |
Boekbesprekingen en -aankondigingen
J. De Vries en F. de Tollenaere, met medewerking van A.J. Persijn, Etymologisch Woordenboek. Vijftiende druk, vermeerderd en verbeterd door F. de Tollenaere. Het Spectrum, 1991. f 37,50. ISBN 90-274-26772.
Dit beknopte etymologische woordenboek is een grondig herziene versie van het gelijknamige woordenboek dat met de ondertitel Waar komen onze woorden vandaan? als Aula-pocket sinds 1958 veertien drukken beleefde. De vijftiende druk is niet alleen verbeterd en vermeerderd, maar ziet er ook anders uit: het boek is fraai gebonden.
Natuurlijk berust dit handwoordenboek op de etymologische standaardwerken: het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal van J. Franck en N. van Wijk uit 1912, op het Supplement bij dit woordenboek uit 1936 van C.B. van Haeringen (samen met het woordenboek gepubliceerd), en het Nederlands Etymologisch Woordenboek van J. de Vries uit 1971. In deze werken kan men voor uitvoerige informatie terecht. Maar dit beknopte woordenboek is niet alleen een compilatie van de genoemde standaardwerken. De etymologische wetenschap maakt vorderingen en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), dat de geschiedenis van de woordenschat na 1500 beschrijft, is bijna voltooid. Al in de eerste drukken werd zo nauwkeurig mogelijk van ieder woord het jaartal aangegeven van de eerste vindplaats. In het voorwoord van de vijftiende druk merkt F. de Tollenaere - terecht - wat bitter op: ‘Voordat deze nieuwe bewerking werd gedrukt, werd ik onaangenaam verrast toen ik in een in 1989 uitgekomen “Etymologisch Woordenboek” de meeste dateringen terugvond die ik, na tijdrovend zoeken, in de 13e druk van dit werk had gepubliceerd. Dat overnemen gebeurde zonder toestemming van uitgever en auteur en zonder bronvermelding’. Bedoeld is het woordenboek van Van Veen, dat door Van Dale Lexicografie is uitgegeven.
Het woordenboek heeft nog een nieuwigheid: de sterretjes (asterisken) voor de wortels zijn weggelaten. In overeenstemming met recente etymologische inzichten vormen de ‘wortels’ geen geconstrueerde woorden, ‘maar buiten tijd en ruimte staande, veranderlijke, abstracte constructies’. De tijd waarin men het Onze Vader in het Indo-Europees (Indogermaans) reconstrueerde, ligt al meer dan een eeuw achter ons.
De Tollenaere, die zich al zeer verdienstelijk had gemaakt als redacteur van het WNT (het ver-traject is een voorbeeld van filologische acribie) en als stichter van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, heeft de Nederlandse taalkunde
| |
| |
opnieuw een dienst bewezen. Iedere neerlandicus zou dit betaalbare etymologische woordenboek in zijn bezit dienen te hebben, zoals iedere student Nederlands de Inleiding van Jan de Vries zou moeten lezen: een fraaie inwijding in het etymologische handbedrijf.
J.W. de Vries (Leiden)
| |
P.G.J. van Sterkenburg, in samenwerking met M.C. van Dalen, M.J.M. Hooyman en M.E. Verburg, Groot woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden. Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie bv, XXV + 1240 blz. f 150. ISBN 90-6648-303-2.
Een groot synoniemenwoordenboek ontbrak nog voor het Nederlands. In dit woordenboek vindt men meer dan 45 000 trefwoorden. Bij ieder trefwoord staan de betekenisvarianten vermeld, waarvan het merendeel uit synoniemen bestaat. Veel van deze varianten vormen het uitgangspunt voor anderssoortige informatie: woorden met een tegengestelde, een beperktere of een ruimere betekenis. Het woordenboek bevat bovendien een lijst van ongeveer 7 500 vaste verbindingen als ‘met hangende pootjes’ met betekenisdefinities, in dit geval ‘beschaamd’. Bij ieder trefwoord en de varianten ervan wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen betekenisverschillen en register- of stijlverschillen. De voor de Vlaamse taalgemeenschap karakteristieke synoniemen worden ook vermeld, en wel met de toevoeging ‘Belg.’, dus ‘Belgisch’, en niet ‘Vlaams’.
Een synoniemenwoordenboek is een onmisbaar hulpmiddel voor hen die veel schrijven of vertalen, en voorts ook voor puzzelaars en buitenlanders die graag willen weten wat het correcte en gepaste woord is. De bruikbaarheid van een dergelijk woordenboek hangt dan ook in hoge mate af van de toegankelijkheid, zoals de bruikbaarheid van ieder systematisch geordend woordenboek. In dit opzicht stelt het woordenboek zeker niet teleur, maar dan moet de zeven pagina's lange gebruiksaanwijzing eerst goed worden gelezen, en men moet bovendien snel vertrouwd raken met afkortingen en symbolen. De gebruiksaanwijzing blinkt uit door helderheid en overzichtelijkheid. Achtereenvolgens worden aan de orde gesteld: Ingangen, Betekenisnummers, Resumés (aanduidingen bij woorden met meer betekenissen waarvan uit de omliggende termen niet op te maken valt om welke betekenis het gaat), Woordgroepen (in een aparte lijst opgenomen) en weergave van de verschillende betekenisrelaties (voorkeurs-synoniemen en perifere synoniemen worden onderscheiden; synoniemen worden verduidelijkt met markeringen als gebruikssfeer, stijllaag, sociale groep, attitude en vakgebied; associatieve relaties als tussen flink en volhouden worden vermeld; antoniemen en hyponiemen krijgen zonodig ruime aandacht).
Het materiaal voor het woordenboek is ontleend aan de reeks grote vertaalwoordenboeken voor hedendaags taalgebruik van Van Dale, de vaste verbindingen komen uit Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands
| |
| |
uit 1988 (NN; een tweede, herziene druk verscheen in 1991). Aldus staat te lezen in ‘Totstandkoming van het woordenboek’ (XII-XIII), een paragraaf die naar mijn mening uitgebreider had kunnen zijn: wellicht is voor de gebruiker van het woordenboek meer informatie niet nodig, de taalkundige zou er meer van willen weten. De door de computer geselecteerde woorden zijn opnieuw gerangschikt en in zogenaamde boomstructuren ondergebracht. Hoe dat gebeurd is, wordt niet uiteengezet. Volstaan wordt met de mededeling dat het uiteindelijke resultaat van de structurering ongeveer 2 000 ‘bomen’ opleverde, waarbij iedere ‘boom’ één ‘concept’ representeert met een top (er is geen hoger ‘begrip’) en een uitgestrekte ‘bodem’ met veel woorden: vervoermiddel is zo'n concept. De ‘bomen’ worden - terecht - niet vermeld; het zou immers voor een gebruiker ondoenlijk zijn een woord binnen zo'n ‘boom’ te vinden. Om de bruikbaarheid te vergroten zijn er slechts twee niveaus weergegeven: de ingang, het hyperoniem met alle directe hyponiemen. Verwijzingen leiden vervolgens naar andere niveaus. De systematische ordening (geen ideologische!) wordt op deze wijze in toegankelijke stukken verdeeld. Lexicografisch zeer bevredigend, maar in lexicologisch opzicht minder: de criteria op grond waarvan de woordenschat in ‘concepten’ verdeeld is, blijven onbekend. Pragmatische overwegingen hebben geprevaleerd.
Het Groot woordenboek van Synoniemen is een buitengewoon handig woordenboek, ook voor de neerlandistiek extra muros. Wat mogen we nu nog van Van Dale Lexicografie verwachten? Een verbeterd Etymologisch Woordenboek?
J.W. de Vries (Leiden)
| |
D. Bouman-Noordermeer e.a., Beter Nederlands 2. Grammaticaal hulpboek voor anderstaligen. Muiderberg: Coutinho, 1991. f. 19,50. ISBN 90-6283-796-4.
Grammatica mag weer in het vreemde-talenonderwijs. Dat blijkt onder meer uit het verschijnen van nieuwe grammaticale hulpboekjes en pedagogische grammatica's, maar ook uit het opnieuw opduiken van grammaticale overzichtjes in de nieuwste leergangen. Voor het Nederlands als vreemde taal was er tot nog toe weinig voorhanden op het gebied van grammaticale oefenboekjes (zie NEM XXIX, 2, 1991: 34), toch is er ondertussen alweer een tweede deel verschenen van Beter Nederlands. Dit tweede grammaticale hulpboek stelt zich, net als zijn voorganger, tot doel de moeilijke aspecten van de Nederlandse grammatica zo aan te bieden dat de leerder ze systematisch kan aanpakken en ze zich via aangepaste oefeningen geleidelijk eigen kan maken. Beter Nederlands is dus geen grammatica en evenmin is het een gestructureerde leergang Nederlandse grammatica. Het uitgangspunt van de opstellers is geweest dat grammatica een ondersteunende functie moet hebben en nooit doel op zichzelf mag zijn. Dat heeft ertoe geleid dat dit hulpboek is opgevat als een bundel knelpunten uit de
| |
| |
Nederlandse spraakkunst. Elk knelpunt krijgt een aparte behandeling en aparte oefeningen in een op zichzelf staand hoofdstukje. De bedoeling van een dergelijk opzet wordt door de auteurs als volgt toegelicht: ‘Wij hebben afgezien van een cursorische opbouw, omdat nu de docenten en cursisten zelf aan de hand van de geconstateerde lacunes een selectie uit de aangeboden stof kunnen maken. Deze mozaïekachtige aanpak heeft het aperte voordeel dat het boek gemakkelijk occasioneel naast eender welke leergang kan worden gebruikt. De docent vindt naar aanleiding van een in zijn leergang opduikende moeilijkere structuur meteen een systematische behandeling en aanvullend oefenmateriaal om de betreffende structuur in te slijpen. Voor de die-hards van de ‘natuurlijke methode’, die niet geloven in de waarde van een grammaticale aanpak en die menen dat grammaticale instructie bij het v.t.o. uit den boze is, kan ik misschien verwijzen naar de interessante studie van Long (1983) die na een grondige analyse van allerlei empirisch onderzoek over het nut van grammatica-onderwijs in het v.t.o. tot het besluit kwam dat grammaticale instructie drie positieve effecten kan hebben:
(a) | ze kan de leerders uiteindelijk zover brengen dat ze op de duur de correcte structuren gebruiken; |
(b) | ze kan het verwervingsproces versnellen; |
(c) | ze draagt ertoe bij dat leerders gemakkelijker het niveau van de moedertaalspreker kunnen benaderen. |
Dat dit drie effecten zijn die tot de expliciete doelstellingen van het vreemde-talenonderwijs behoren behoeft mijns inziens geen betoog.
Wat nu de aanpak van Beter Nederlands 2 betreft: die steunt op de trits instructie, herkenning, produktie. Eerst krijgt de gebruiker simpele, exemplarische voorbeelden met toelichting: dat is het instructiegedeelte, dat in de achterin toegevoegde ‘theorie voor de docent’ verder wordt uitgespit. Zo staat bij het werkwoord weten te als pregnante voorbeeldzin: Hij wist een ongeluk te voorkomen.
Die zin krijgt als uitleg:
a. | Hij wist hoe hij het moest doen. |
en
b. | Wat hij moest doen is gelukt. |
Vervolgens moet de gebruiker de gegeven betekenis ‘herkennen’ in zinnen van het type: Het oudste meisje wist de brand te blussen.
Pas in het laatste stadium moet de leerder zelf zinnen ‘produceren’ met de constructie weten te.
Deze drietrapsaanpak wordt voor elk van de acht onderwerpen herhaald. Op zichzelf een aardige didactische benadering, alleen is de presentatie van de toelichting erg saai en wordt er te weinig gebruik gemaakt van lay-out-mogelijkheden, schema's of illustraties. Het boek richt zich met zijn nagenoeg exclusief verbale aanpak tot meer cerebraal ingestelde leerders, waarvan af en toe ook erg veel kennis van grammatica-termen wordt verondersteld. Een enkele keer is bovendien het toelichtingscommentaar volkomen nietszeggend.
| |
| |
Als bij de zinnen je ziet dat hij ouder wordt en je ziet hem ouder worden wordt gezegd ‘Typerend is dat we in dit soort zinnen meestal het onbepaalde “je” gebruiken’, dan ontgaat mij ten enenmale de zin en de bedoeling van het commentaar.
Toch is Beter Nederlands 2 nuttig werkmateriaal voor gevorderde studenten. De behandelde elementen (er, scheidbare ww., mogen, laten, etc.) zijn de echte grammaticale struikelblokken voor anderstalige leerders en het geselecteerde oefenmateriaal is functioneel gekozen. Samen met Beter Nederlands 1 biedt het een representatieve staalkaart van wat een gevorderde cursus Nederlands voor anderstaligen op het gebied van grammatica kan omvatten.
L. Beheydt (Louvain-la-Neuve)
Long, M.H. ‘Does second language instruction make a difference?’, TESOL Quarterly 17 (1983), p. 359-382.
| |
Johan P. Snapper, De Spiegel der Verlossing in het Werk van Gerard Reve. Utrecht/Antwerpen: Veen Uitgevers, 1990. 199 blz. ISBN 90-204-1941-2.
Van de naoorlogse ‘Grote Drie’, Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch en Gerard Reve, is laatstgenoemde auteur buiten Nederland waarschijnlijk het minst bekend. Overeenkomstig Hermans en anders dan Mulisch, is Reves literaire talent zo nauw verbonden met de bijzondere manier waarmee hij de taal manipuleert - in het bijzonder in de wijze waarop hij conflicterende stijlvormen naast elkaar plaatst - dat zijn werk een grote uitdaging vormt voor iedere vertaler in spe.
Ook thematisch is hij ‘moeilijk’. Komen er in Mulisch' De aanslag voldoende prototypen (of stereotypen) voor om deze roman ook nog begrijpelijk te maken voor de Californische jeugd van de jaren negentig, en kan Hermans' De donkere kamer van Damocles gelezen worden als melodrama (alhoewel dit de plank misslaat), dan lijkt het werk van Reve moeilijker te situeren. Wat moet men in Boston of Peoria aan met zoiets als De avonden, laat staan met Lieve Jongens? Wat zouden onze collega's Anglicisten en Germanisten van Frits van Egters maken (anders dan hem als een vreemde Nederlandse versie van Holden Caulfield - de held van Catcher in the Rye - te beschouwen) of van de gedichten in Nader tot U, die hebben geleid tot Reves fameuze ‘ezel-proces’? Zelfs de latere Reve, de Reve van nu, is en blijft Reve, geen Allen Ginsberg of James Baldwin. Begrip voor Reves werk vereist een benadering van zijn literaire loopbaan in zijn specifieke context.
Snapper heeft een uitstekend boek geschreven dat, in een pleidooi voor de essentiële eenheid in Reves oeuvre, bijdraagt tot een dergelijk begrip. De Spiegel
| |
| |
der Verlossing is in de vijf hoofdstukken waarin het is opgedeeld gericht op de eerste 25 jaar van Reves literaire produktie.
De eerste drie hoofdstukken, waarvan er twee ten dele een verdieping zijn van eerder verschenen essays van Snapper in Dutch Studies en PAANS, behandelen uiterst gedetailleerd de verschillende aspecten van tijd, ruimte en karaktervorming in Reves werk, vanaf De avonden tot aan De Taal der Liefde. Afwezig is het verwachte ‘klassieke’ vierde hoofdstuk over intrige. Snapper beargumenteert deze keuze in zijn inleiding, waarin hij zegt dat over de eenheid van handeling niet veel valt op te merken, om de eenvoudige reden dat veel van Reves werk weinig of geen plot bevat. Daarentegen treft de lezer een vierde hoofdstuk aan dat de rol van ‘het schrijven’ en ‘het Boek’ behandelt. Dat dit een centraal thema bij Reve is, zal duidelijk zijn voor ieder die bekend is met Het Boek van het Violet en de Dood. Het afsluitende hoofdstuk, een terugblik, maakt nieuwsgierig naar een vervolg. In dit hoofdstuk toont Snapper namelijk aan dat de eenheid die de vroege Reve karakteriseert evenzeer aanwezig is in een typisch later werk, Oud en Eenzaam, gepubliceerd in 1978.
De Spiegel der Verlossing is een zeer rijk boek, zo rijk dat het vrijwel ondoenlijk is in het korte bestek van een recensie een goede weergave te geven van alle facetten die in dit boek aan de orde komen.
Hoewel alle hoofdstukken van belang zijn, is wellicht het derde hoofdstuk met zijn diepgaande discussie over De Ander, mens en dier, God als dier en dier als God, het meest essentieel voor het begrijpen van Reves werk. Meer dan de talrijke spiegels en ramen in Reves werk, zijn het deze ‘acteurs’ die de Revische protagonist ‘spiegelen’. Maar of en hoe deze ‘spiegeling’ leidt tot de ‘verlossing’ in de titel, is een ingewikkelde zaak. Laat mij volstaan met de opmerking dat, wat Reves unieke relatie met God betreft, alles aan bod komt, met inbegrip van de gedichten die hebben geleid tot het ‘ezel-proces’. De ontwikkeling van heimelijke tot openlijke homosexuele thema's krijgt de aandacht die het toekomt, maar niet meer dan dat. Snapper legt de nadruk, en mijns inziens terecht, op Reves artistieke prestatie en op de wijze waarop volgens Snapper ‘de fictieve Revische wereld is opgebouwd en functioneert’ (p. 11). Gezien de betekenis van De Ander, de spiegels en het ‘afspiegelen’ in zowel stilistische als psychologische zin, is er ongetwijfeld voldoende materiaal in Reves werk voor de psychoanalist van zowel de Lacaniaanse als de Kohutiaanse school. Voor deze werkwijze heeft Professor Snapper echter niet gekozen.
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat Snappers boek niet bedoeld is voor de beginnende Reve-lezer. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Kummer en Verhaars alleszins nuttige Over De avonden van Gerard Reve (Synthesereeks, Amsterdam: Wetenschappelijke uitgeverij, 1976) kan De Spiegel der Verlossing niet als inleiding of spiekvertaling gebruikt worden. Wie iets wil opsteken van dit boek zal werkelijk al bekend moeten zijn met Reve en zijn werk. Wie aan die voorwaarde voldoet, heeft met De Spiegel een indrukwekkend Reve-boek
| |
| |
tot zijn beschikking gekregen: in 200 pagina's worden verbanden blootgelegd die de lezer wellicht al bekend waren (waarom zou men anders een tweede of derde boek van een auteur lezen?), maar die nu in alle klaarheid verder geanalyseerd en besproken kunnen worden.
Voor mijzelf was het hoofdstuk over tijd bijzonder stimulerend. Hierin worden op het eerste gezicht uiteenlopende thema's als het conflict tussen de innerlijke tijd van verschillende personages met de uiterlijke tijd van de wereld, Reves gebruik van treinen en treinbeelden, het wachten op de toekomst, en de eeuwigheid, bijeengebracht. Snapper toont zich een uiterst oplettende lezer die in staat is de betekenis bloot te leggen van een ogenschijnlijk onbenullige handeling als het in de woonkamer verveeld doorbladeren van een spoorwegboekje (waarom juist een spoorwegboekje?) door Frits van Egters.
Het is juist deze precisie die de lezer laat zien wat Reve tot Reve maakt. Oppervlakkig gezien zou men kunnen stellen dat Hermans' aandacht voor tijd geheel parallel loopt aan Reves aandacht voor tijd: beiden zijn immers ‘naoorlogse’ schrijvers. In De donkere kamer lezen we: ‘Zijn horloge stond op vijf over acht toen hij uit de blauwe tram stapte in Voorburg’. (Amsterdam: Van Oorschot, 1981, p. 46). Deze opmerking vertoont gelijkenis met een passage als: ‘Hij stampvoette, trok zijn kraag goed dicht en liep met gebogen hoofd voort. De uithangende klok van een bankkantoor wees achttien minuten over negen’ in De avonden (Amsterdam: Atheneum - Polak & Van Gennep, 1972, p. 71). Thematisch echter zijn Reves gebruik van tijd en de problemen die samenhangen met het begrip tijd van een geheel andere orde dan die van Hermans. Hoewel Snapper geen vergelijking maakt tussen Reve en Hermans, wordt door zijn ontleding van Reves universum duidelijk hoe verschillend deze twee ‘naoorlogse’ auteurs wel zijn.
Als linguïst wil ik er nog aan toevoegen dat ik Snappers bespreking van Reves taal zeer de moeite waard vond. Snapper wijst niet alleen op de ironische tweedeling in al het werk van Reve tussen de archaïsche stijl die gebruikt wordt in het verhaal en de spreektaal door Reves personages gebezigd, hij schenkt ook aandacht aan de subtiele verschuiving in wat de personages zeggen. Een schitterend voorbeeld hiervan is Frits van Egters of Erik Kylanders overgang van de eerste persoon enkelvoud naar de eerste persoon meervoud, niet (zoals men zou verwachten) tijdens een dialoog, maar wanneer zij in zichzelf spreken! Een dergelijke overgang dient niet verward te worden met wat in het Engels gebruikelijk is, wanneer een moeder zegt: ‘Let's wash our hands now Johnny’, in plaats van ‘Johnny wash your hands’. De ‘betekenis’ bevat zowel sociologische als psychologische aspecten die alleen ontcijferd kunnen worden door zorgvuldig na te gaan wat er gebeurt in de tekst, iedere keer wanneer deze overgang zich voordoet. Snapper schroomt niet de lezer een dergelijke analyse voor te schotelen.
| |
| |
Het is wellicht onvermijdelijk dat een recensent, geconfronteerd met een rijk en veelomvattend boek als De Spiegel, in haarkloverij vervalt. Zelf ben ik gecharmeerd van Reves verklaring over esthetische filosofie in het pseudo ‘Gesprek met Van het Reve’ en in zijn autobiografische korte verhalen ‘Haringgraten’ en ‘Lof der Scheepvaart’, opgenomen in Tien Vrolijke Verhalen (1961). Deze verhalen en hun relatie met ander werk hadden mijns inziens vollediger besproken kunnen worden. Wanneer Snapper zijdelings over Oud en Eenzaam zegt: ‘Het is altijd zeer opvallend hoeveel aandacht Reve besteedt aan de details van de plaatsen die hij noemt’ (p. 174) kunnen we een uiteenzetting hierover terugvinden in het pseudo-interview van twintig jaar geleden. Tevens verdient de relatie tussen de herinnering van concentratiekampslachtoffers in ‘Brief uit het Verleden’ (in Nader tot U), en de laatste pagina van ‘Lof der Scheepvaart’ meer aandacht dan de summiere verwijzing naar Tien Vrolijke Verhalen.
Maar zoals gezegd, het betreft hier slechts haarkloverij. De Spiegel der Verlossing is een belangrijke bijdrage tot onze kennis van de moderne Nederlandse literatuur. Het verdient de aandacht van onze collegae. Ik zou Professor Snapper aanraden een Engelse versie van zijn werk te publiceren, ook al zou dit betekenen dat hij zelf Reves passages zou moeten vertalen.
Wellicht zou een Engelse editie buitenlandse wetenschappers uiteindelijk ertoe aanzetten Gerard Reve de internationale bekendheid toe te kennen die hij verdient.
Robert S. Kirsner (Los Angeles)
| |
Kees Groeneboer, Het ABC voor Indië; Bibliografie van leermiddelen Nederlandse taal voor Nederlands-Indië. KITLV, Werkdocumenten 5, Leiden, 1991. 136 blz. f 30. ISBN 90-6718-029-7.
‘Lang voordat zich in Nederland arbeiders uit de landen rond de Middellandse Zee vestigden, bezonnen onderwijsdeskundigen in Indië zich al op de wijze waarop het Nederlands aan anderstaligen gegeven moest worden. Men was er zich ook al van bewust dat de “inlander” die het Nederlands als een volstrekt vreemde taal moest leren, een andere methode nodig had dan degene die het Nederlands in zijn eigen omgeving als tweede taal naast zijn moedertaal had te gebruiken. Uit recente verhandelingen over het onderwijs aan buitenlanders bijkt in het geheel niet dat de vooroorlogse literatuur over deze problematiek bekend is’. Met deze woorden geeft J.W. de Vries in zijn voorwoord het belang van deze bronnenpublikatie aan, niet alleen voor historici en neerlandici maar ook voor dialectici en toegepast-taalkundigen.
Groeneboer heeft in deze bibliografie de leermiddelen beschreven die speciaal werden vervaardigd voor het onderwijs Nederlands in Nederlands-Indië. Daarmee is niet al het leermateriaal bijeengebracht dat voor dat doel in de voormalige kolonie werd gebruikt. Want, zoals de samensteller in zijn inleiding opmerkt, tot
| |
| |
ongeveer 1900 werd het Nederlands op scholen in Indië ‘als moedertaal aangeboden en domweg als voertaal gebruikt, zonder rekening te houden met de daadwerkelijke moedertaal of -talen van de kinderen’. Dat zal dus ook wel betekend hebben: gebruik maken van voor de Nederlandse markt ontwikkelde leer- en leesboeken. In hoeverre die praktijk ook na 1900 nog bleef bestaan, is niet duidelijk.
Groeneboers bronnenpublikatie loopt van 1612 tot 1950 en telt 365 titels die 955 deeltjes omvatten. Slechts zo'n 30% daarvan is in een Nederlandse bibliotheek aanwezig, een even groot deel bevindt zich uitsluitend in Indonesië, terwijl 40% als verloren gegaan moet worden beschouwd. Omdat 1950 als eindjaar werd gekozen, heeft Groeneboer speciaal voor Nieuw-Guinea ontwikkelde taal- en leesboekjes - die waren er ook! - buiten beschouwing gelaten. Ook een reeks als Kinderen in Zonneland van mevrouw Renes-Boldingh waarvan ik vermoed dat die mede voor gebruik op dat eiland was samengesteld, ontbreekt. Was het niet beter geweest de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië als eindjaar van de bibliografie te nemen?
Voor het overige niets dan lof voor dit pionierswerk, dat onder onvoorstelbaar moeilijke omstandigheden, in de bloed-hete magazijnen van de Nationale Bibliotheek in Jakarta, werd uitgevoerd. De titels zijn alfabetisch op auteursnaam opgenomen in verschillende rubrieken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen taal- en leesboeken, en publikaties vóór en na 1900. Dank zij een auteursnaam- en een zakenregister zijn alle titels snel te vinden. En nu maar hopen dat de auteur ‘het er niet bij laat zitten’ zoals De Vries in zijn inleiding verzucht, en zijn dissertatie over de taalpolitiek inzake de Nederlandse taal in Nederlands-Indië tot een goed einde brengt.
H.J. Boukema (Ankara)
| |
Van Nu & Toen. Staalkaart van artikelen uit Ons Erfdeel. Rekkem, Stichting Ons Erfdeel, 1990. 360 blz., Bfr. 950 / f 55. ISBN 90-70831-29-5.
Septentrion, le dialogue permanent. Choix de textes publiés dans Septentrion, revue de culture néerlandaise. Rekkem, Stichting Ons Erfdeel, 1990. 208 blz. Bfr. 750 / f 43. ISBN 90-70831-31-7.
Niet alleen in de beperkte kring van de intra- en extramurale neerlandistiek, niet alleen in de zoveel bredere culturele wereld als zodanig, maar ver daarbuiten is het tijdschrift Ons Erfdeel een begrip geworden. Daar heeft het dynamische en mediabewuste optreden van hoofdredacteur Jozef Deleu zeker toe bijgedragen. De belangrijkste reden ligt ongetwijfeld in de kwaliteit van het blad zelf. Ons Erfdeel is geen tijdschrift dat in wetenschappelijk opzicht grensverleggend wil zijn, maar dat andere barrières wegneemt door, in de best mogelijke zin van het woord, populariserend te werk te gaan - onafhankelijk, kritisch, en met steun van een groot aantal deskundigen op diverse terreinen. In laatste instantie dankt het blad zijn fenomenale succes aan de professionele en bijzonder intelligente wijze
| |
| |
waarop het aan cultuurverspreiding doet, ook buiten het culturele circuit in enge zin.
Grenzen en met name grensoverschrijdingen zijn overigens niet van Ons Erfdeel los te denken, niet zozeer omdat het administratieve centrum van de Stichting, zoals bekend, op spuugafstand van Frankrijk ligt, maar vooral omdat de fundamentele doelstellingen van Ons Erfdeel in die termen beschreven staan. Binnen het Nederlandse taalgebied wil de Stichting de culturele samenwerking over de rijksgrens heen bevorderen, in het buitenland wil zij de Nederlandse cultuur in zijn geheel meer bekendheid geven. Dat die doelstellingen met idealistische voortvarendheid én commercieel inzicht worden nagestreefd, blijkt uit de cijfers, die zonder meer duizelingwekkend zijn. Van het tijdschrift Ons Erfdeel, opgericht in 1957, worden 12 000 exemplaren verkocht; van het Franstalige Septentrion, opgericht in 1972, 7 000 exemplaren; van het tweetalige jaarboek De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas français, opgericht in 1976, 2000 exemplaren. De brochure over het Nederlands, uit 1981, is momenteel beschikbaar in tien talen; die over de geschiedenis van de Lage Landen, uit 1987, in zeven talen. In totaal zijn van deze beide brochures zowat tweehonderdduizend exemplaren verspreid. Binnenkort verschijnt een derde brochure, Hedendaagse Nederlandstalige prozaschrijvers, in vier talen. Er is een meer dan gewone dosis vasthoudendheid en initiatief nodig om zoiets tot stand te brengen.
Hoewel het blad Ons Erfdeel al langer bestond, werd de Stichting Ons Erfdeel pas in 1970 opgericht. Ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van deze Stichting verschenen vorig jaar twee bloemlezingen, één uit het Nederlandstalige tijdschrift en één uit Septentrion. In Van Nu & Toen staan veertig artikelen, het Franstalige boek telt er 32. Beide boeken dienen zich aan als staalkaarten en globaal gezien zijn zij dat ook. De presentatie en de inhoudelijke spreiding van de artikelen bieden een getrouwe weerspiegeling van de twee tijdschriften. Zoals ook de tijdschriften naast elkaar bestaan en elkaar slechts incidenteel overlappen, zo zijn ook de raakpunten tussen de beide boeken bijna toevallig. Het stuk van Philippe Noble over de Nederlandse literatuur in Frankrijk kan men weliswaar twee keer lezen, maar de twee andere auteurs die in beide boeken staan, Herman de Coninck en Anne Marie Musschoot, behandelen telkens andere onderwerpen. Net als het blad is ook het boek Septentrion op Frankrijk gericht, terwijl Van Nu & Toen, zoals Ons Erfdeel, meer aandacht heeft voor de culturele verscheidenheid / eenheid van de Nederlanden en voor de Nederlanden in de wijde wereld. In beide boeken worden, begrijpelijkerwijs, de grote namen ten tonele gevoerd: in Septentrion is de langste bijdrage van de hand van Annie Romein-Verschoor, maar ook Malraux over Du Perron staat er nadrukkelijk in; in Van Nu & Toen is het langste stuk van Hella Haasse, en zorgen auteurs als André Brink, Carmiggelt en Marten Toonder voor meer luister. De academische wereld is eveneens met gevestigde reputaties vertegenwoordigd. Al met al dus twee goed verzorgde, zeer solide en uitermate gevarieerde verzamelingen, evenbeelden van de betreffende tijdschriften.
| |
| |
Wat dit laatste aangaat zijn de bloemlezingen hun doel wellicht zelfs voorbijgeschoten. Het boek Septentrion bestaat voor driekwart uit bijdragen die in de jaren tachtig in het tijdschrift verschenen. In Van Nu & Toen is meer dan de helft van de artikelen afkomstig uit de laatste vijf (van de 32) jaargangen van Ons Erfdeel. We hebben dus te maken met staalkaarten van de zeer recente geschiedenis van de beide bladen. Maar misschien zit ook daar een nuchtere bedoeling achter. Tenslotte hebben deze boeken minder een terugblikkende dan een wervende functie, en die ligt ook en vooral buiten de academische omheining waar men de geschiedenis van Ons Erfdeel tenslotte met gebruikmaking van drie delen bibliografie kan afgrazen.
Theo Hermans (Londen)
Onlangs verscheen bij het ‘Centre for Low Countries Studies’ in Londen een Engelstalige feestbundel voor R.P. Meijer, die van 1971 tot 1988 hoogleraar Nederlandse taal - en letterkunde was aan de Universiteit van Londen. Het boek, onder redactie van Jane Fenoulhet en Theo Hermans, heeft als titel Standing Clear en bevat bijdragen van Margaretha Schenkeveld (over Werther Nieland), Lesley Gilbert (over Elsschots Kaas), Jane Fenoulhet (over Vestdijk), Dick Boukema (over de criticus P.M. Reinders), Frida Balk-Smit Duyzentkunst (over Achterberg), William Woods (over Nijhoff), Kees Snoek (over G.J. Resink), Karel Bostoen (over Jan van der Noot), Theo Hermans (over vertaalopvattingen in de Renaissance), Peter King (over schilderkunst en toneel in de zeventiende eeuw), Ton Broos (over J.C. Weyerman), J.W. de Vries (over Nederlandse invloed op het Indonesisch) en Reinier Salverda (over de taalkundige H.J. Pos). Standing Clear (237 blz.) verschijnt als deel 1 in een nieuwe reeks ‘Crossways’, die naast het tijdschrift Dutch Crossing wordt uitgebracht. Standing Clear is verkrijgbaar in een gebonden en een paperback-uitgave, prijs respectievelijk f 85.50 en f 42.50 (of £ 25.50 en £ 12.50). Inlichtingen en bestellingen bij het Centre for Low Countries Studies, Foster Court Room 35, University College London, Gower Street, London WC1E 6BT, Engeland.
Uitgerekend tijdens het Elfde Colloquium Neerlandicum verscheen Studies over Nederlandse vertalingen: een bibliografische lijst, samengesteld door Theo Hermans. De lijst, die zowat 1400 titels van studies over in het Nederlands vertaalde literatuur vermeldt en een veelzijdig register bevat, vormt deel 1 van de nieuwe reeks ‘Vertaalhistorie’. De volgende vijf delen in de serie, te verschijnen in de komende twee à drie jaar, zullen bestaan uit materiaalverzamelingen met primaire teksten over vertalen in de Nederlanden van de Renaissance tot de Tweede Wereldoorlog. Studies over Nederlandse vertalingen (140 blz.; ISBN 90-71313-34-4) kost f 27.50. Intekenen op de hele reeks (mét korting) is mogelijk rechtstreeks bij de uitgever: Stichting Bibliographia Neerlandica, Antwoordnummer 93011, 2500 XM 's-Gravenhage.
|
|