Neerlandica extra Muros. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Heer Bommel en de literaire canon
| |
[pagina 21]
| |
Schijnhelden en nepschurkenIn 1973 publiceerde ik met R.H. Fuchs het boek Schijnhelden en nepschurken, beschouwingen over het beeldverhaal. In Nederland was dit een van de eerste analytische publikaties over strips (dus aan de in de inleiding van dit artikel weergegeven trend hebben wij met enige waarschijnlijkheid bijgedragen). Het boek bevat een aantal hoofdstukken over strips en verschijnselen met betrekking tot dit medium. De algemeen als bijzonder beschouwde prestaties op stripgebied komen aan de orde, maar ook produkten die minder tot de sieraden van de stripcultuur gerekend moeten worden. Het is niet mijn bedoeling op deze plaats Schijnhelden en nepschurken nog eens dunnetjes over te doen. Maar bij wijze van plaatsbepaling voor de lezer die het boek niet kent, vermeld ik wat mijn eigen voorkeuren betreft het volgende: Goede strips zijn strips die fantasie en intellect van de lezer (ook wel ‘kijklezer’ genoemd) prikkelen. Het gaat hier om strips waarin de maker zijn publiek op een verrassende manier meevoert door de wereld van zijn geest of confronteert met bijzondere inzichten met betrekking tot de mens en zijn weedom. Ook op het gebied van strips verschillen smaken. Een strip die de een het summum van stupiditeit vindt, zal een ander met rode oren tot zich nemen. Toch zijn er strips gemaakt waarover de meningen in lovende zin niet of nauwelijks verschillen, met als absolute hoogtepunten Little Nemo, van Winsor McCay (gemaakt tussen 1905 en 1911 en tussen 1924 en 1927) en Krazy Kat, door George Herriman (tussen 1910 en 1940). Beide strips laten zien waarin de strip zich als eigen kunstvorm op een unieke wijze kan onderscheiden. | |
Gedroomde landschappenUit: Little Nemo
Little Nemo vertelt het verhaal van een jongetje dat in zijn dromen op zoek gaat naar Sluimerland, dat bestierd wordt door koning Morfeus. Deze koning heeft besloten dat de kleine Nemo zijn dochter gezelschap moet komen houden. Op weg naar Sluimerland raakt Nemo verdwaald en verward in velerlei doolhoven. De strip, die in kleur verscheen op de eerste pagina van de destijds befaamde vierbladige comic section van de New York Herald, ontleent zijn kracht aan de schitterende manier waarop de verhalen in beeld zijn gebracht. Deze picturale schoonheid heeft bij het voortgaan van de tijd alleen nog maar aan glans gewonnen. Hier zien wij de Amerikaanse strip in zijn ontdekkingsfase. Er is nog geen sprake van geliktheid, het voortborduren op door anderen allang platgetreden paden. Niemand kan wijzen op stripmakers die hetzelfde al eens beter of anders hebben gedaan. | |
[pagina 22]
| |
Kijken naar de afleveringen van Little Nemo betekent het binnentreden in een unieke wereld. Wat een fantasie! Wat een liefde voor het detail! In dit geval zal het zelfs de meest verbaal ingestelde lezer nauwelijks storen dat het woord bij al dat fraais een ondergeschikte functie vervult. Uit: Krazy Kat
Krazy Kat, de tweede strip die als een absoluut hoogtepunt van de stripcultuur geldt, verscheen gedurende vierendertig jaar dagelijks in tientallen Amerikaanse kranten, met op zondag een grote aflevering in kleur. In de jaren zestig is getracht de strip ook in Nederland meer bekendheid te geven; het destijds befaamde jongerenblad Hitweek publiceerde hem een aantal keren en bij de Real Free Press in Amsterdam verschenen enkele afleveringen van Krazy Kat Komix, maar daar bleef het bij.Ga naar eind(1) Het basisverhaal van Krazy Kat is eenvoudig, zij het bizar, en daarbij psychologisch gecompliceerd. | |
[pagina 23]
| |
Krazy Kat is verliefd op de muis Ignatz. De muis gooit bakstenen naar het hoofd van de kat. Deze raakt daarvan niet treurig of in de war, maar beschouwt de steniging als een bewijs van liefde. De derde hoofdpersoon, de politieman Pupp ziet er vanwege zijn affectie voor Krazy op toe dat de muis zo min mogelijk stenen gooit: omdat deze dat toch niet nalaat, verblijft hij geregeld in de gevangenis. Pupp, die de wet tracht te handhaven, staat dus uit liefde Krazy's beleving van de liefde in de weg. Het verhaal speelt zich af in een geheimzinnig land, Coconino, waar zon en maan elkaar, als dat zo uitkomt, spoorslags afwisselen. George Herriman, de maker van de strip, speelt niet alleen met de taal (zijn figuren voegen elkaar een soort fonetisch opgetekende teksten toe), maar ook met de tekenpen. Dit gaat bij voorbeeld op de volgende manier: in een bepaalde strip tekent de muis, om voor één keer de agent te plezieren, een gevangenis en zet er zichzelf in gevangen. Pupp koopt vervolgens een groot vlakgom om de gevangenis weer uit te vlakken. Waarom immers een gevangenis? De muis heeft op dat moment nog geen steen gegooid. Er is dus geen enkele reden voor Pupp hem gevangen te zetten. Op het laatste plaatje zweeft Ignatz slapend op zijn stoel in de lucht: de gevangenis is uitgevlakt. Krazy ziet hem en vraagt: ‘Will wunda's nevva sizz?’ (‘Will wonders never cease?’) Het spel speelt zich dus zowel af op picturaal niveau als op dat van de taal! K. Schippers, die zich na de introductie van Krazy Kat in Nederland door T.M.F. Steen als geen ander heeft ingespannen om de strip bekendheid te geven, ziet Herriman als een entertainer, wiens taalspel verwant is aan dat van schrijvers als Queneau en Joyce, terwijl de wijze waarop hij als tekenaar met ideeën speelt vergeleken kan worden met het werk van de schilder Magritte. Daarbij mag dan wel gesteld worden dat Herriman de hier genoemden wel enige tijd vóór was.Ga naar eind(2) Als Little Nemo, op zijn geheel eigen en fantastische manier, een voorbeeld vormt van het soort strips waarin avonturen het uitgangspunt vormen, dan is Krazy Kat dat van de humorstrip. Uit het bovenstaande mag duidelijk worden dat deze strip meer is dan alleen een verzameling humoristische scènes en dialogen. Mij bij voorbeeld spreekt de melancholie aan, die tenslotte inherent is aan het Leitmotiv van de strip. In de beide aangegeven genres zijn vanzelfsprekend nog veel meer strips verschenen die om verschillende redenen bijzonder de moeite waard zijn. | |
[pagina 24]
| |
Uit: Krazy Kat
Strips waarin de maker een grote picturale inventiviteit tentoonspreidt, of veel humor. Soms combineren strips beide elementen. Bekende en populaire voorbeelden van dit laatste vormen strips als Kuifje (een van de absolute klassiekers in het genre), Astérix en Lucky Luke. Een bekend, wellicht het bekendste, voorbeeld van een strip waarin via humor een sterk psychologisch getinte visie op het moderne leven wordt gegeven, is Peanuts van Charles M. Schulz, een strip die sinds de jaren vijftig verschijnt en die zich - ook door het uitgekiende op de markt brengen van Peanuts-artikelen - een wereldwijde populariteit heeft verworven. Wie in algemene zin over strips schrijft, grijpt in principe steeds weer terug op de grote momenten binnen het genre, de evergreens of klassiekers, die het gemiddelde overstijgen. Vanzelfsprekend: strips verschijnen er nog iedere dag overal ter wereld in grote hoeveelheden. Sommige van de nieuwe strips brengen het internationaal of in het eigen taalgebied tot grote populariteit, maar de werkelijk grote momenten van het genre liggen in het verleden. Wat mij betreft geeft dat te denken. Zou het kunnen dat het genre strip in een bepaald opzicht toch te beperkt van aard is om onbeperkt aanleiding te kunnen geven tot het scheppen van meesterwerken? Omdat in dit artikel de vraag centraal staat of strips in het onderwijs als gelijkwaardig aan literaire werken kunnen worden beschouwd, zal ik mij niet aan algemene uitspraken over de toekomst van het genre wagen en mij bepalen tot een antwoord op die vraag. In het kader daarvan is het noodzakelijk nader in te gaan op de rol die de taal speelt in strips. | |
[pagina 25]
| |
Taal en beeldStrips bestaan meestal uit beeld en taal. De taaluitingen in het merendeel van de strips worden weergegeven via spreekballonnen (ze zouden, omdat ze uit de mond van de figuurtjes komen, ook ‘spreekwolkjes’ kunnen heten). Uitzondering op de ballonstrips vormen strips met ondertekst: in Nederland is de Bommel-strip het belangrijkste voorbeeld van dit genre. Maar ook destijds populaire strips als Kapitein Rob en Eric de Noorman zijn gebouwd op het principe van de ondertekst. De series plaatjes vormen de picturale begeleiding van het in de tekst vertelde verhaal. Beelden en tekst vertellen in principe hetzelfde. Lezen wij bij voorbeeld in het deeltje van de serie Kapitein Rob over de zeerover Peer de Schuymer: ‘maar dan ziet hij (=de zeerover - RG) tot zijn grote schrik dat één der pektonnen precies in 't ruim neersuist, waar het kruit is opgeslagen’, dan zien wij op de begeleidende beelden allereerst een brandend vat dat op het punt staat in het scheepsruim neer te vallen, terwijl op het volgende beeld een exploderend schip wordt getoond. Uit deze beelden kan de lezer opmaken dat het vat in de kruitkamer terechtkwam. Niet in beelden getoond maar wel verteld in woorden wordt de schrik van de zeerover wanneer hij ziet hoe het onheil zich voltrekt. Dit betekent dat de beelden een illustratie vormen bij hoogtepunten van het vertelde verhaal. Deze letterlijk gezichtsbepalende beelden zorgen ervoor dat iedere lezer eenzelfde voorstelling van het uiterlijk van de figuren in zich kan opnemen. Bommel is niet alleen een persoonlijkheid door wat hij zegt, maar ook door zijn voorkomen, zijn houdingen en gelaatsuitdrukkingen. In literaire werken moeten de lezers dat soort details zelf verzinnen, hetgeen vanzelfsprekend de interpretatiemogelijkheden (en soms -moeilijkheden) vergroot.
Ballonstrips kunnen, wat betreft de functie van het taalgebruik, globaal in twee soorten worden onderscheiden: de verhalende avonturenstrips (al of niet humoristisch) en de zuivere comic van het type Krazy Kat en Peanuts. In deze laatste strip wordt in vaak niet meer dan vier plaatjes een compleet kort verhaal verteld, eindigend in een verrassende ontknoping die de lezer tot lachen (en soms nadenken) moet aanzetten. In vrijwel alle strips gaat het niet alleen om de handeling, die meestal eenvoudig gevolgd kan worden zonder de tekst te raadplegen, maar ook om de motivatie van die handeling. Deze kan alleen in taal worden weergegeven. De beelden vertellen het verhaal op het niveau van de handeling. Omdat er in ballonstrips veel minder ruimte is voor tekst en dus voor de handeling verklarende uitleg dan bij strips met onderschrift, zullen deze strips in hun beelden explicieter moeten zijn. Het probleem bij ballonstrips is evenwel dat er relatief maar weinig tot zeer weinig ruimte is voor tekst, terwijl de handelingsmotivaties in principe nogal wat uitleg noodzakelijk maken. Zonder die motivaties kunnen wij de zin of onzin van de handelingen moeilijk bepalen.
Een aardige illustratie van de relatie tussen beeld- en woordtaal geeft de in de | |
[pagina 26]
| |
jaren vijftig vooral bij moeders van schoolgaande kinderen beruchte strip Dick Bos, in werkelijkheid een detective-strip met enig gooi- en smijtwerk, maar verder van grote onschuld. Tientallen bladzijden lang mogen wij meemaken hoe held en schurken in een adembenemend tempo van de ene hinderlaag naar de andere rennen. Ten slotte volgt, na ontmaskering van de schurk, een aantal bladzijden waar met behulp van veel tekst de handelingen achteraf worden verklaard. Op die bladzijden neemt de tekst zelfs een overwegende plaats in. Uit: Dick Bos door A. Mazure actie
Uit: Dick Bos door A. Mazure uitleg
Via kennis van de in taal weergegeven beweegredenen van stripfiguren komen wij meer te weten over hun psychische gesteldheid. In het algemeen kunnen wij zeggen dat de figuren om de hierboven geschetste redenen weinig gecompliceerd, vaak zelfs triviaal zijn wat betreft hun karakterstructuur. Dit geldt in het bijzonder voor de verhalende avonturenstrips. Meestal kan al van tevoren worden aangegeven hoe een bepaalde figuur op een situatie zal reageren (dit laatste vooral in de humoristische strips, waar dit herhalingselement de slapstick-effecten versterkt). Het verschil tussen de figuren uit bij voorbeeld Peanuts en die uit Kuifje is daarbij dat de eersten als het ware geregeld aan hun stereotiepe handelingen proberen te ontkomen doordat zij in de strip over hun situatie nadenken. Dit laatste komt erop neer dat zij, via hun schaarse taaluitingen, de lezer ertoe aanzetten na te denken. Strips van het genre Peanuts wijken af van de avonturenstrips doordat in feite iedere aflevering op zichzelf staat en met een grap moet worden afgerond. Deze is steeds gericht op en komt voort uit de aan de lezers bekende levensomstandigheden of specifieke geestesgesteldheid (‘tics’) van een of meer der protagonisten. Het verschil tussen deze meer | |
[pagina 27]
| |
‘menselijke’ stripfiguren en het merendeel van de figuren uit de avonturenstrips ligt in wat zij zeggen. Een sjablonefiguur als kapitein Haddock uit Kuifje wordt door de maker Hergé begiftigd met een groot aantal komische scheldwoorden, die in allerlei situaties worden geuit, nadat hiervoor een aanleiding is gecreëerd. Als Haddock bij voorbeeld op zijn teen wordt getrapt, scheldt hij uitgebreid en hartgrondig. Hij doet dat, gezien vanuit de optiek van de maker, echter uitsluitend om de lezers aan het lachen te maken. De pijnuiting heeft dus een bewust gekozen slapstick-effect. Hetzelfde effectbejag zien wij natuurlijk bij de figuurtjes uit Peanuts en Krazy Kat. Toch zijn dezen wat dat betreft meer ‘literair’, omdat hun uitingen van pijn en ongenoegen altijd psychologische wortels hebben in de lezer zelf, die eigen problematieken in de stripfiguren gereflecteerd kan zien. Analyse van de buitenwereld en die van de eigen beleving kan alleen in taal plaatsvinden. Het beeld kan wat dit betreft veel suggereren, maar de uitleg van die suggestie, of hypotheses met betrekking tot een mogelijke verklaring, kunnen het niet zonder taal stellen. Dat in strips met een minimum aan taalmiddelen verrassende, intellectueel hoogstaande en soms zelfs ontroerende resultaten behaald worden, laten comics als Krazy Kat en Peanuts overduidelijk zien. Van de strips met een, voor het medium, maximum aan taalmiddelen heeft de Bommel-strip het vanwege dit verbale vertoon van de maker tot grote faam gebracht. Op geraffineerde wijze preluderen deze strips jaar in jaar uit op dezelfde thema's, met behulp van deels dezelfde gegevens, en creëren zo bewuste stereotiepen, die noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de strip. Het is zelfs noodzakelijk om deze stereotiepen te kennen, teneinde er meer van te kunnen genieten (vergelijk wat dit betreft Engelse komische series, zoals het in de Tweede Wereldoorlog gesitueerde 'Allo 'Allo). Het is aan de lezer te bepalen hoe lang hij met de stripmaker in de cirkel wil meedraaien. De geschiedenis en de verkoopcijfers van de Nederlandse strip laten zien dat heel wat lezers bereid zijn Marten Toonder tot zelfs na het schrijven en tekenen van zijn laatste strip te blijven volgen. Anderen raken uitgekeken op het weinig verrassende altijd maar voortgaande verhaal. Uit: Krazy Kat
| |
[pagina 28]
| |
Strips en literatuurDit artikel gaat over strips en literatuur. En natuurlijk ook op het terrein van de literatuur zijn er veel schrijvers die steeds dezelfde thema's aansnijden of hun werken in hetzelfde (geboorte)stadje situeren. Dit neemt evenwel niet weg dat literatuur voor honderd procent uit taal bestaat en dat het er bij literatuuronderwijs om gaat leerlingen met die literaire taaluitingen vertrouwd te maken. Het gaat erom ze te leren door welke specifieke eigenschappen literatuur zich onderscheidt van andere taaluitingen en op welke wijze juist deze eigenschappen kunnen bijdragen aan de creatie van unieke uitingen van het menselijke taalvermogen. Maar de Bommel-strip dan, zal men geneigd zijn te vragen. Die munt toch juist zo uit in zijn taalgebruik? De Bommel-strip is wat het taalgebruik betreft in het (humoristisch)-verhalende genre inderdaad een uitzondering. In het algemeen zijn de teksten bij strips van het genre Kapitein Rob stilistisch volstrekt oninteressant, en vaak zelfs triviaal. Dat komt onder meer doordat ze zo ‘vlak’ zijn geschreven. Omdat de Bommel-strip unieke talige eigenschappen vertoont, kan hij, als uitzondering, op het niveau van de tekst als literair hoogstaand beschouwd worden. (Het ligt er daarbij vanzelfsprekend aan welke stilistische maatstaven de lezer hanteert.) Maar uiteindelijk heeft Toonder niet voor niets Heer Bommel en Tom Poes in een stripverhaal neergezet, een combinatie dus van taaluitingen en beeld. Zonder plaatjes zou ook de Bommel-strip een belangrijke dimensie verliezen. Het merendeel der literaire werken daarentegen zou er door toevoeging van zelfs maar de geringste hoeveelheid illustraties weinig tot niets op vooruitgaan.Ga naar eind(3) Kortom: wie literatuur onderwijst zet de leerlingen in principe op een dwaalspoor als hij strips - dus ook de Bommel-strip - gelijkstelt met ‘puur’ literaire werken. En hoe zit het met de pure comic-strips, die inhoudelijk en in psychologisch opzicht soms bijzonder interessant zijn? Een probleem bij het gebruik van tekstballonnen is altijd het gebrek aan ruimte, waardoor alle taaluitingen kort moeten zijn. De geringe functie die de taal vervult in dit soort strips plaatst de lezer voor problemen met betrekking tot de interpretatie. Dat aspect speelt vanzelfsprekend ook een belangrijke rol bij het lezen van literaire werken. Maar doordat de taaluitingen in ballonstrips zo | |
[pagina 29]
| |
minimaal (moeten) zijn, blijven andere essentiële, in het bijzonder stilistische eigenschappen van literatuur in deze strips onbelicht.
Het op zichzelf voor de hand liggende pleidooi voor inschakeling van literatuur bij het literatuuronderwijs, impliceert overigens geenszins dat leraren in het verlengde daarvan een soort kruistocht zouden moeten ondernemen tegen strips. Daarmee zouden zij waarschijnlijk een tegenovergesteld effect bereiken. Strips zijn onder meer daarom een populair medium geworden omdat de publieksgerichtheid ervan maximaal is. Door de combinatie van taal en beeld zijn ze bijzonder concreet, voorstelbaar. De lezer hoeft zich niet louter op basis van taal en talige beschrijvingen een beeld te vormen van de in het verhaal tot uiting gebrachte werkelijkheid. Figuren (vaak met een duidelijke karaktertrek op het gezicht getekend) en verhaalomgeving worden hem in de plaatjes getoond.Ga naar eind(4) Het relatief geringe beroep dat verhalende strips doen op het interpretatievermogen van de lezer, is overigens naar mijn stellige overtuiging deels verantwoordelijk voor de bijna uitzinnige geestdrift van veel academici voor de Bommel-strip. Deze strip mag dan inderdaad voor velen bijzonder leuk en spitsvondig zijn, maar stelt uiteindelijk toch weinig eisen op het gebied van de interpretatie. Maar omdat Bommel ‘literair’ geschreven is, kan men bij het uiten van zijn appreciatie daarnaar verwijzen, ten bewijze dat men zich niet met zo maar een strip bezighoudt, maar met een cultuuruiting op uitzonderlijk niveau. Ik zal, ook al omdat ik mij niet de woede van de uitgebreide Bommel-sekte op de hals wil halen, de laatste zijn om iets kwaads over deze strip te zeggen. Mijn opmerking refereert uitsluitend nogmaals aan de vraag hoe zinvol het is strips in het algemeen zonder meer bij de literaire canon te betrekken. | |
Stereotiepen en flower powerIn Schijnhelden en nepschurken hebben Fuchs en ik ons best gedaan, toegespitst op het medium strip, een aantal stereotiepen van de massamedia aan het licht te brengen. Stereotiepen en goede literatuur verdragen elkaar slecht: als zodanig was ons boek dan ook impliciet bedoeld als een pleidooi voor niet-stereotiepe cultuuruitingen. Helaas kwam dat in de besprekingen nauwelijks tot uiting. Want hoe ging dat in de jaren zeventig? Strips waren ‘in’. Je hoorde er, op de tonen van popmuziek, van te genieten. Daarom werd het boek op redacties van kranten dan ook veelal meegegeven aan de jongste reporter, en wel aan degene die het meest op Kuifje leek. Deze schreef er vervolgens een, meestal lovend, stukje over, dat niet inging op het belangrijkste thema van het boek. Leve de flower power; het zou best goed komen met de wereld en je moest vooral niet te zwaar op de hand zijn. In diezelfde euforie werden strips het onderwijs binnengehaald, vaak door jonge leraren die zelf net waren afgestudeerd in die dolle periode waarin op sommige universitaire instituten serieus onderzoek werd vervangen door gezamenlijk | |
[pagina 30]
| |
navelstaren en gestencilde berichten aan de heren Marx en Lenin dat hun boodschap in goede gezondheid was ontvangen, waarna over en sluiten.
De titel Schijnhelden en nepschurken had degenen die strips bij het literatuuronderwijs betrokken misschien te denken moeten geven. Hoewel, dat laatste klinkt toch enigszins aanmatigend; de ware liefhebbers van het genre zijn meer gebaat bij een duidelijk in beeld gebrachte knipoog. |
|