Neerlandica extra Muros. Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
BoekbesprekingenC.F.A. van Dam, H.Th. Oostendorp: Gramática neerlandesa, 3a edición a cargo de Hans Tromp y Enrique Bernárdez. Madrid: Ministerio de Educación y Ciencia, 1982.Het ‘buitengewoon elementaire’Ga naar eind1 niveau van de grammatica's van het Nederlands die zich op de Spaanse markt richten, was voor H. Tromp en E. Bernárdez van de Universidad Complutense te Madrid aanleiding om de reeds lang uitverkochte 2e uitgave van de Gramática holandesa van Van Dam en Oostendorp te bewerken en opnieuw uit te geven. Het boek behandelt voornamelijk morfologische aspecten van het Nederlands. Na een hoofdstukje over de uitspraak en spelling en een over woordaccent, volgen hoofdstukken over de traditionele woordsoorten en ‘het bijwoord er’. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de traditionele zinscategorieën en de volgorde van hun constituenten. Volgens de inleiding bij deze uitgave (die van de 1e en 2e zijn weggelaten) gaat het om een ‘uitgebreid en systematisch naslagwerk in het Spaans’ dat moet voorzien in de behoefte aan grammaticale informatie van zowel de ‘minder ingevoerde lezer’ als van ‘geïnteresseerden in de taalkunde’. Een lofwaardig en niet gering streven dat geleid heeft tot een in het Spaans geschreven grammatica van het Nederlands die tegelijkertijd ‘descriptief en, tot op zekere hoogte, contrastief’ wil zijn. De samenstellers hebben zeer zeker een grote hoeveelheid gegevens over het Nederlands bijeengebracht die men niet in een elementaire grammatica zal aantreffen en zij hebben daarbij inderdaad aandacht geschonken - hoewel niet systematisch - aan de specifieke problemen die Spaanstaligen met het Nederlands hebben. Daarmee is het echter nog geen ‘uitgebreid en systematisch naslagwerk’ voor Spanjaarden die Nederlands leren of taalkundig geïnteresseerd zijn. Voor beide groepen van gebruikers zijn de regels en aanwijzingen vaak te weinig duidelijk en precies, vooral wanneer het om het gebruik van de onderscheiden morfologische categogorieën gaat. Als bron van taalkundige gegevens zal dit werk bovendien niet voldoen omdat niet gestreefd is naar volledigheid en evenmin gepoogd is om een analyse van de taalfeiten te geven maar volstaan wordt met een niet-exhaustieve inventarisatie volgens a-prioristische categorieën. De gevorderde lezer wordt verwezen naar de Nederlandse Spraakkunst van Rijpma, Schuringa & Van Bakel en de Nederlandse Grammatica van M.C. van den Toorn. Het is daarom jammer dat nagelaten is om naast de Spaanse terminologie ook de Nederlandse te geven. Ter illustratie enkele voorbeelden van de vage en verwarrende regels waarmee de lezer wordt geconfronteerd. De aanwijzingen voor de uitspraak bevatten veelvuldig vergelijkingen met het Engels, het Duits en het Frans, maar niet systematisch met het Spaans in tegenstelling tot wat men zou verwachten in een grammaticaboek voor Spaanssprekenden. Zo wordt van de e-klank in been en beren eerst gezegd dat hij wordt uitgesproken als de Castiliaanse e, maar ‘een beetje meer gesloten’, terwijl de e-klank in bed en bedden opener en korter genoemd wordt dan die in been en be- | |
[pagina 87]
| |
ren. De lezer is geneigd hieruit af te leiden dat de e in bed en bedden klinkt als de Castiliaanse e. Of dit zo is, wordt niet bevestigd, maar wel leert hij dat de e van bed ‘een beetje meer open is dan de Catalaanse e in net, de Engelse in bet en de Duitse in Feld’. Onduidelijk en niet precies is b.v. de regel voor het gebruik van die/dat: ‘In plaats van het persoonlijk vnw. kan het Nederlands het aanwijzend vnw. die (dat met betrekking tot zelfstandige nw. van de klasse het) gebruiken, maar alleen als het om een nominatief of accusatief gaat’ (par. 7.1.6.4). Er wordt niet uitgelegd of deze optie altijd aanwezig is of gebonden is aan bepaalde contexten (verwijzing naar de relevante paragrafen 13.2.3 en 13.2.4.3 over de plaats van de voornaamwoorden ontbreekt zelfs) en ook niet of er enig verschil is in boodschap of stijl. Volgens deze regel zou de keuze van die (vs. hem) in ‘Mag ik je handdoek lenen? Ja, hier heb je die’ (vs. ‘Ja, die heb je hier’ als we rekening houden met 13.2.3 en 13.2.4.3) even gebruikelijk zijn als de keuze van die (vs. hij) in ‘Waar heb je de brief gelaten? O, die ligt hier’ (par. 7.1.6.4). Voorts worden meer dan eens ‘regels’ gegeven waartegen men gemakkelijk tegenvoorbeelden kan bedenken. Bijvoorbeeld deze: ‘De onbepaalde vnw. met ontkennende betekenis kunnen niet worden gebruikt naast andere ontkennende vormen, aangezien het Nederlands geen dubbele ontkenning kent. De eerste ontkenning is altijd voldoende’ (p. 148); echter: ‘Hier heeft niemand niets te doen’ (Iedereen heeft wel wat) vs. ‘Hier heeft niemand iets te doen’, of ‘Niemand had geen das om’ vs. ‘Niemand had een das om’. Het komt ook niet zelden voor dat de lezer in verwarring wordt gebracht door een ongelukkige formulering. Twee voorbeelden. ‘[X] altijd ch [geschreven], maar g aan het eind van het woord’ (p. 31). Bedoeld wordt waarschijnlijk ‘... maar ook g aan het eind van het woord’, immers: noch, toch, pech, lach, zich, etc. In par. 4.4.2 wordt gesteld dat ‘een aantal woorden de stamvocaal veranderen in het meervoud, ten gevolge waarvan de spellingsregels niet opgaan’ (b.v. dak - daken). Er wordt hier bedoeld dat conform de eerder gegeven spellingsregels (par. 4.4.1.2) bij deze verandering van stamvocaal geen dubbele medeklinker geschreven wordt. Weinig of geen (praktisch noch wetenschappelijk) houvast heeft de gebruiker tenslotte aan mededelingen als ‘In het Nederlands wordt de lijdende vorm vaker gebruikt dan in het Spaans’ (p. 208), of ‘Houdt er rekening mee dat de betekenis van het Nederlandse perfectum absoluut niet dezelfde is als die van het Spaanse’ (p. 217), of ‘Het bezittelijk vnw. heeft geen verbuiging, reden waarom het onveranderlijk blijft’ (p. 126). Het zal duidelijk zijn dat mijn oordeel over deze grammatica niet onverdeeld gunstig is. Wanneer men de beloften die de bewerkers in hun Inleiding doen als uitgangspunt neemt, stelt het boek teleur. Beziet men het echter als de traditionele, pedagogische grammatica die het is, dan heeft het ontegenzeggelijk aanzienlijk veel meer te bieden dan wat er verder voor Spaanstaligen aan grammatica's van het Nederlands is geschrevem.
F.C.M. van Putte, R.U. Leiden | |
[pagina 88]
| |
A.M. Fontein, A. Pescher-Ter Meer en L. Zijlmans, ‘Zal ik U even helpen?’. Deel 3 van ‘Help’, een cursus Nederlands voor buitenlanders. Uitgegeven door de Stichting Nederlands Centrum Buitenlanders (N.C.B.) te Utrecht, 1983. Bestelnummer 8090020. Prijs f 30, -, 3 cassettes f 60,-.De cursus Nederlands ‘Help’ is bestemd voor hen die in Nederland een opleiding op middelbaar of hoger niveau willen volgen, zoals in de inleiding wordt uiteengezet. De auteurs meenden er goed aan te doen het 3e deel met als ondertitel ‘Zal ik u even helpen?’ het eerst te publiceren omdat, zoals zij zeggen, er zo weinig cursusmateriaal voor gevorderden is. (De eerste twee delen zullen respectievelijk heten ‘Kunt u mij helpen?’ en ‘Kunt u mij even helpen?’. De titels zijn ‘zodanig gekozen dat hiermee de ontwikkeling in taalvaardigheid van hulpeloosheid tot onafhankelijkheid wordt uitgedrukt’, aldus de auteurs.) Het boek bestaat uit negen lessen, allemaal volgens hetzelfde systeem opgebouwd: sectie A een tekst (vaak uit de krant) waaraan verbonden allerlei soorten oefeningen over woordvorming, woordbetekenissen, grammatica etc. Sectie B biedt oefeningen over andere grammaticale stof (herhalingen van grammatica), sectie C geeft speciaal oefeningen over vocabulaire en idioom. Sectie D en E geven spreek- en luisteroefeningen waarbij cassettes behoren. Om van het boek met deze zo paniekerige titel profijt te kunnen hebben, wordt de student verondersteld een elementaire kennis van het Nederlands met een vocabulaire van 2000 woorden te bezitten. De auteurs zijn voorts van mening, dat de student met een Nederlands verklarend woordenboek toe kan. Deze mening deel ik niet, want de woordenschat in het boek is zo uitgebreid en van zo'n hoog niveau dat de student met zijn 2000 woorden te weinig kan begrijpen en met zijn beperkte vocabulaire ook nog niet in staat is de omschrijvingen in zo'n Nederlands verklarend woordenboek te volgen. Naar mijn idee is het boek daarom veel te moeilijk voor studenten van bovengenoemd niveau. Ze zullen, denk ik, de meeste tijd verbruiken door met hun neus in het (contrastieve) woordenboek te zitten, voordat ze iets van de teksten en oefeningen begrijpen. Een doorslaggevend bezwaar is dit echter niet: men kan als docent altijd in een later stadium van hun kennis met het boek gaan werken. Weinig praktisch is het dat bij de opdrachten de voor iedere buitenlander zo ondoorzichtige Nederlandse terminologie wordt gehanteerd - de auteurs houden zelfs vast aan afkortingen als o.t.t., o.v.t. enz. De doorsnee buitenlander is in grammaticale termen nu eenmaal evenmin thuis als de doorsnee Nederlander, maar zo hij er al iets van afweet, dan zijn termen als ‘presens’, ‘imperfectum’, ‘conjunctie’, ‘relatief’ etc. voor hem althans te doorzien. Wat begint zo iemand nu met de term ‘voornaamwoordelijke aanduiding’ (oefeningen in les 9)! Bij deze les staan trouwens oefeningen waarin ook indefinita en ‘er’ als plaatssubject moeten worden ingevuld, zodat de term bovendien niet goed is gebruikt. Veel van deze oefeningen zijn helemaal geen oefeningen maar gewoon ‘testen’ die kennis veronderstellen, zoals b.v. op blz. 39 waar de opdracht luidt: ‘Maak van de werkw. tussen haakjes een zelfst. nw. | |
[pagina 89]
| |
Voorbeeld: Een erkende (filosoferen) = een erkende filosofie.’ Volgen werkwoorden als bewijzen, vinden, bieden, controleren, experimenteren enz. Een oefening dient om een (pas geleerde) regel of regels toe te passen. Maar een regel die ten grondslag ligt aan de afleiding van zelfstandige naamwoorden van de genoemde werkwoorden, bestaat niet. Hoe moet de student dan op de verlangde woorden komen? Hij moet ze eenvoudig weten. Een ander punt van kritiek is de troebelheid bij de instructies Op blz. 147 staat een oefening over voorwaardelijke zinnen en het voorbeeld luidt: ‘Hij was dom...’ te veranderen in: ‘Was hij maar niet zo dom geweest...’. Hier heeft het woordje ‘maar’, waardoor de zin een wenszin is, de auteurs parten gespeeld! Daardoor wordt de argeloze buitenlander op een verkeerd spoor gezet en zal hij zinnen maken als ‘Had de machinist maar niet op tijd geremd, dan was de trein ontspoord.’ De meeste onjuistheden trof ik aan in de talrijke bij de teksten behorende multiple choice opdrachten waarin een keuze gemaakt moet worden tussen drie gegeven omschrijvingen. Om te beginnen zijn de omschrijvingen vaak net zo moeilijk als of moeilijker dan de gegeven uitdrukking: blz. 37: ‘zich aanpassen’ = ‘zich schikken naar’ (waarom niet ‘zich regelen naar’?), blz. 83: ‘voor zover hij daar kijk op heeft’ = ‘voor zover hij daar inzicht in heeft’ etc. Vaak voldoen 2 omschrijvingen: blz. 83: ‘omsmelten’ = ‘smelten’/‘vloeibaar maken om het opnieuw te gebruiken’: beide omschrijvingen passen. Evenzo: blz. 187: ‘Ik wilde de verpleging in’ = ‘Ik wilde verpleegster worden’/‘Ik wilde in een ziekenhuis gaan werken’; ‘Ik heb er spijt van dat ik toen niet heb doorgezet’ = ‘niet heb doorgewerkt’/ ‘...de opleiding niet heb afgemaakt’; ‘slordig’ = ‘rommelig’/‘nonchalant’. Blz. 211: ‘pronkstuk’ = ‘iets heel moois’/‘iets heel duurs’. Tenslotte zijn de omschrijvingen heel vaak slordig, net ernaast of absoluut onjuist. Ik kan ook hier slechts een paar voorbeelden geven, waarbij ik de ‘juiste’ omschrijving laat volgen: blz. 86: ‘optreden’ = ‘voorkomen’; blz. 108: ‘falen’ = ‘te kort schieten’; blz. 109: ‘aanspreken’ = ‘aandacht wekken’; blz. 188: ‘in de gaten houden’ = ‘opletten’; blz. 211: ‘tillen’ = ‘iets zwaars oplichten’; ‘zich op iets toeleggen’ = ‘zich ergens aan wijden’; blz. 212: ‘van harte gunnen’ = ‘leuk vinden dat een ander plezier aan iets heeft’; ‘terloops’ = ‘toevallig’; ‘afstaan’ = ‘iets geven met enige moeite’; blz. 237: ‘gemoedelijk’ = ‘gezellig en ontspannen’; ‘verstrooid’ = ‘vergeetachtig’; ‘iets overslaan’ = ‘iets, wat je meestal wèl doet, één keer niet doen’. De slechte kwaliteiten van dit boek zijn zo overheersend, dat de goede (de overvloed aan materiaal) althans voor mij daarbij in het niet zinken. Ik kan daarom het boek ervaren docenten niet aanraden. Onervaren docenten zou ik ‘Help’ sterk willen afraden want de kans bestaat, dat zowel docent als student dan van de wal in de sloot geholpen worden.
Drs. Nora van den Toorn-Danner | |
[pagina 90]
| |
Rita D. Trampus-Snel, Introduzione allo Studio della Lingua Neerlandese. Napoli: Simone 1982Al in 1982 is verschenen een Nederlandse grammatica speciaal voor Italianen: Introduzione allo Studio della Lingua Neerlandese van mw. Trampus-Snel. Deze grammatica is in zijn opzet sterk verwant aan de in een degelijke traditie wortelende Italiaanse grammatica's als die van Migliorini en Chiappelli, Manna en Luciano Satta, om er maar enkele te noemen; met dit verschil dat de Introduzione uitsluitend een grammatica is, en geen oefeningen bevat. In haar voorwoord zegt mw. Trampus dat een oefeningenboek op komst is en voorzover ik op de hoogte ben, is dat inmiddels ook verschenen. In het voorwoord schrijft mw. Trampus dat ze voor een traditionele beschrijving van de taalverschijnselen heeft gekozen. Ik vind dat een pluspunt; mijn ervaring is, dat de doorsnee-student die een vreemde taal leert, als hij tenminste zelf geen linguïst is, zich nog het makkelijkst grammatica eigen maakt op de ‘ouderwetse’ manier, waarvan hij nog wel (vage) herinneringen uit de eigen schooltijd heeft overgehouden en aangezien, zoals ik al zei, dit boek in de gedegen Italiaanse grammaticatraditie is opgezet, zal de Italiaanse student er gemakkelijk zijn weg in vinden. De titel ‘Introduzione’ dekt de lading allerminst, want in deze grammatica staat veel en veel meer dan in een doorsnee begin-grammatica van het Nederlands als vreemde taal. Ik kan in het korte bestek van deze bespreking slechts wat opsommen. Zo staat in het op zichzelf al uitgebreide eerste hoofdstuk over Spelling en Uitspraak een uitvoerig overzicht over de plaats van het accent, vooral in verband met pre- en suffixen. Heel veel aandacht wordt ook besteed aan allerlei over het werkwoord; daarbij bedoel ik niet - wat vanzelfsprekend is - alles over de vervoeging en de indeling in regelmatig en onregelmatig enz., maar veel over allerlei soorten hulpwerkwoorden en de constructie met korte/lange en dubbele infinitief, over transitieve en intransitieve ww., over het participium presentis en het Nederlandse equivalent voor het Italiaanse gerundio, over het onpersoonlijke ww., en over het samengestelde ww., met een aparte lijst van de verschillende prefixen en de problemen van het accent. Er worden alle mogelijke voegwoorden gegeven met hun respectievelijke constructies (nauwelijks... of, hetzij... hetzij enz.). Het typisch idiomatische jè (jè van hèt) staat vermeld bij de pronomina. De preposities zijn in een lijst geordend volgens het systeem ‘di luogo/di tempi/non dimensionato’ (‘van tijd/van plaats/niet-dimensioneel’) en expliciet wordt aandacht geschonken aan de positie achter het substantief, aan adjectivisch en substantivisch gebruik en aan het voorzetselvoorwerp. De woordvorming krijgt grote aandacht in de hoofdstukken over het substantief (in verband met het genusgebruik), over de samengestelde en afgeleide werkwoorden, over het adverbium (afgeleide bijwoorden met suffixen zoals -lijk(s), -ling, -waarts, -gewijs, -wijs, -halve en het diminutiefsuffix) en voorts is er als appendix een groot schema over het wel of niet voorkomen van het bindfoneem e/en/s bij samenstellingen. Terecht heeft mw. Trampus ook enige aandacht geschonken aan Zuidnederlands taalgebruik en wel in verband met de voornaamwoor- | |
[pagina 91]
| |
delijke aanduiding van de substantieven, het pronomen gij en het diminutiefsuffix -ke. Hier en daar heb ik ook wel enige vraagtekens geplaatst. De uitspraak van restaurant b.v. (p. 4) zou ik niet meer met een genasaliseerde vocaal propageren; in het levend Nederlands om ons heen horen we toch duidelijk de -n-. Naast de schrijfwijze -eau voor bureau en cadeau (p. 16) had ik erbij vermeld dat we tegenwoordig ook buro en kado zien. Onduidelijk is waarom mw. Trampus bij haar groepering van de substantieven onder de categorie ‘singolaria tantum’ woorden als as/bril/broek/schaar/nijptang/tweeling/vakantie geeft (alle in het Italiaans wel pluralia tantum; vandaar haar onderscheid?); ze krijgen immers een doodgewoon meervoud (p. 49). Als voorbeeld van een oude vorm op -e van de eerste persoon staat ‘Gelieve te zenden’ er een beetje zonderling bij; hier hebben we toch zeker met een imperatief of een conjunctief te doen (p. 152). Voor mij althans te dogmatisch is wat er over het relatief voornaamw. bijw. staat: waaraan/waarop enz. is te gebruiken bij dingen en bij het-woorden die personen aanduiden. Voor de-woorden echter die personen aanduiden, komt dit gebruik weliswaar voor, maar het advies is vooral in de geschreven taal prepositie + wie te gebruiken omdat dat juister is. De scheiding in het gebruik tussen het- en de-woorden is m.i. in ons levend Nederlands niet zo scherp en ook worden het voornaamw. bijw. en de prepositie + wie zelfs in geschreven taal door elkaar gebruikt (p. 100). Als een zin met hoewel op de hoofdzin volgt, worden volgens mw. Trampus de bijwoorden toch en maar niet gebruikt. Zo bijvoorbeeld: ‘Ze bleef thuis hoewel ze zin had uit te gaan’, in tegenstelling tot: ‘Hoewel ze zin had uit te gaan, bleef ze toch maar thuis’ (p. 228). Deze beperking is voor mij te rigoureus. Hoewel de stof zeer systematisch en uitvoerig behandeld wordt, zou ik bij enkele formuleringen een explicietere, scherpere beschrijving prefereren. Bij het meervoud monniken (p. 46) zou er duidelijkheidshalve bij kunnen worden vermeld, dat het accent de reden is dat hier geen verdubbeling van de -k optreedt. Bij de groep werkwoorden met onregelmatig presens en klinkerverandering in preteritum en/of participium (hebben, zullen, kunnen en mogen) mis ik willen/wou (p. 89). Bij het adjectief staat dat stofadjectieven niet predicatief voorkomen (p. 106) evenals toenmalig en voormalig; maar er zijn natuurlijk nog meer van dergelijke adjectieven. Bij de wenszin zou toegevoegd kunnen worden, dat maar onontbeerlijk is bij dit type zinnen (p. 153), evenals toch bij concessieve zinnen zo niet verplicht is, dan toch meestal voorkomt (p. 154). Ondanks de enkele vragen en wensen die het boek heeft opgeroepen, mag uit wat ik er in het begin over gezegd heb, duidelijk zijn, dat de Nederlandse grammatica hier niet alleen uitvoerig en overzichtelijk, maar ook zeer gewetensvol beschreven is, op een manier die de Italiaanse lezers, getraind in het verwerven van grammaticale kennis door de heldere structuur van hun eigen leerboeken, niet anders dan zeer vertrouwd zal moeten voorkomen.
Drs. Nora van den Toorn-Danner | |
[pagina 92]
| |
Folkert Kuiken en Ineke Vedder. Regelrecht. Een serie praktische grammatikaoefeningen voor buitenlanders. Deel 1 en deel 2. VU Boekhandel/Uitgeverij. Amsterdam 1984.Het verschijnen van Regelrecht 1 en 2 van Folkert Kuiken en Ineke Vedder is belangrijk voor het onderwijs van het Nederlands aan buitenlanders. Niet alleen voor de docenten maar ook voor hen die alleen werken (antwoorden bij de oefeningen zijn opgenomen) zijn deze twee boekjes van grote waarde. De auteurs zien als gebruikers van deze boekjes vooral de kursisten die ‘Levend Nederlands’ al grotendeels hebben doorgewerkt en hun kennis van de Nederlandse grammatika willen toetsen. Tot nu toe bestond er geen boek met dit soort grammatikaoefeningen als aansluiting op ‘Levend Nederlands’. Grammatika kennen wil nog niet zeggen dat men deze ook gemakkelijk kan toepassen. Hiervoor zijn oefeningen nodig. De teksten zijn modern en aangenaam om te lezen zonder dat ze te moeilijk zijn. Bovendien zijn ze gevariëerd. De opbouw is duidelijk. Iedere les (tekst + oefeningen) heeft een appendix, waar men in het kort de in de les toe te passen grammatika terugvindt, zodat de kursist ook nog de grammatika kan repeteren. Misschien hadden de auteurs voor bepaalde moeilijke grammatikale onderwerpen wat meer oefeningen kunnen maken (b.v. imperfektum en perfektum; samengestelde werkwoorden; voornaamwoordelijke bijwoorden). Het gebruik van het diminutief in het Nederlands is zeer frequent en specifiek. Zou daar geen les voor moeten worden gemaakt? Als konklusie zou ik willen zeggen dat het leerboek ‘Levend Nederlands’ veel meer waarde heeft gekregen met deze twee aanvullende oefenboeken, maar dat deze twee delen ‘Regelrecht’ heel goed ook zonder ‘Levend Nederlands’ te gebruiken zijn en een eigen leven kunnen leiden.
Liesbeth Pascal-de Graaff, Université de Besançon
Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen is verhuisd naar Zoetermeer, Europaweg no. 4. Het postadres is: Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer. Telefonisch is het Ministerie te bereiken onder nummer 079-531911. |
|