| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Jelle Stegeman, Nederlands. Taalcursus voor buitenlanders. Deel 2. Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam 1983.
In NEM-41 heb ik aan het eerste deel van deze nieuwe Nederlandse cursus en aan zijn algehele opzet reeds een korte bespreking gewijd. Hier volgt de beloofde voortzetting.
Jelle Stegemans deel 2 bevat niet alleen de in het vooruitzicht gestelde informatie over België, wij maken ook met allerlei tekstsoorten kennis. De Van der Molens uit Utrecht zijn nu verleden tijd, in deze lessen gaat het o.a. om Nederlandstalige stripverhalen, een ‘Kronkel’ van Carmiggelt, een kranteartikel en een ingezonden stuk naar aanleiding van een recensie, zakelijke brieven en teksten (circulaire, prospectus, advertentie, sollicitatie, curriculum vitae), om literaire, culturele en wetenschappelijke onderwerpen. Daarnaast bevat het tweede deel een volledige samenvatting van de in de cursus behandelde grammatica, een woordenlijst en een beknopte bibliografie voor de buitenlandse student.
Bij het bestuderen van Stegemans boeken is mij weer eens gebleken dat de doelen in het talenonderwijs en in de talendidactiek meer en meer op de functies van het taalgebruik gericht zijn. Wat vroeger het onderwijs bepaalde (kenmerkend was immers het leren van woorden en rijtjes...), is vandaag doorgaans slechts een hulpmiddel.
Wie moet met deze leergang wat bereiken? Collega Stegeman heeft over deze vraag jaren nagedacht en verschillende versies van zijn cursus aan de Universität Zürich getoetst, voordat hij hem liet uitgeven. Hij heeft in de voorbereidingsfase dus met groepen volwassenen uit het wetenschappelijk onderwijs gewerkt - voor hen is deze cursus bestemd. Zijn doelgroep bestaat uit taalkundig behoorlijk onderlegde mensen die de vereiste kennis of bekwaamheid bezitten om zijn boeken en cassettes met of zonder docent door te kunnen werken.
Deze duidelijke ‘gerichtheid’ hoeft geen bezwaar te zijn als men haar onderkent, zeker niet voor docenten aan universiteiten en vergelijkbare instellingen in het buitenland. Wie hier in betrekkelijk korte tijd vrij veel Nederlands zal kunnen leren, staat dus vast. Het wat heb ik in het najaar al uiteengezet: Stegeman gaat bij de taalverwerving uit van het Certificaat Nederlands als vreemde taal (deel 1 leidt op voor het examen Elementaire kennis, deel 2 voor het examen Basiskennis). Daarmee is ook het wat gedefinieerd.
Beantwoordt de cursus aan de verwachtingen die deze bondige constateringen zouden kunnen wekken? Stegeman weet dat het onmogelijk is daar volledig in te slagen. Hij heeft wel een aardige manier gevonden om een antwoord op deze vraag te krijgen. In deel 2 vindt de gebruiker namelijk een inlegvel, bestemd voor docenten èn studenten. Zij worden verzocht allerlei informatie te verstrekken. Behalve naar de onderwijssituatie en de persoonlijke achtergrond van de studenten (bijvoorbeeld hun moedertaal) gaat Stegemans belangstelling uit naar een beoordeling van de teksten en de grammatica (o.a. uitleg en omvang) alsmede van de schriftelijke, mondelin- | |
| |
ge en vertaaloefeningen. De laatste zijn er trouwens niet omdat de cursus in de doeltaal is geschreven, maar de wenselijkheid van vertaaloefeningen Nederlands-moedertaal en moedertaal-Nederlands kan worden aangegeven. Ik hoop dat vele studenten en docenten deze vragenlijst zullen invullen.
De volgende druk van deze cursus zal er dus ongetwijfeld anders uitzien, als Jelle Stegeman alle op- en aanmerkingen verwerkt. Ik wil de door mij geconstateerde fouten en tekortkomingen daarom ook niet breed uitmeten. Anders zou mijn bespreking misschien op de recensie in NRC Handelsblad van 12 januari j.l. gaan lijken, waarin onder de kop ‘Niet foutloos, wel een mijlpaal’ het nieuwe woordenboek Duits-Nederlands van Van Dale werd beoordeeld. Zij bevatte in de eerste plaats kritiek, de ‘mijlpaal’ werd niet eens toegelicht... Van de cursus van collega Stegeman wil ik liever zeggen dat hij misschien nog geen mijlpaal is, maar dat zeker kan worden. Voor wie met het Certificaat Nederlands als vreemde taal te maken heeft, is hij dat nu al.
Erich Püschel
| |
B.C. Donaldson, Dutch. A linguistic history of Holland and Belgium. Nijhoff, Leiden 1983, xii-200 p. Prijs f 39,50. ISBN 90 247 9166 9
‘Why Dutch?’ - die vraag werd me een paar jaar geleden in Amerika gesteld door een Canadese linguïst. ‘What is so interesting about Dutch? Why not study some unknown language with intriguing, exotic properties?’ Ik moet eerlijk bekennen, dat ik toen, net uit Nederland, niet direct een antwoord klaar had op zijn rechtstreekse vragen. Ja, natuurlijk, Nederlands is mijn moedertaal, en ik was er net in afgestudeerd. Maar eigenlijk zijn dat geen antwoorden. Ik kon niet even kort en snel vertellen wat dat Nederlands nu voor taal is, wat er de karakteristieke eigenschappen van zijn, en wat er bijzonder aan is in vergelijking met andere talen. In Nederland word je met dergelijke vragen niet zo direct geconfronteerd. Nederlands studeren roept daar eerder de vraag op, waarom je iets zou gaan studeren wat je toch al kent. Maar de Neerlandistiek extra muros krijgt met dit soort vragen wel geregeld te maken, omdat ze haar bestaansrecht vaak nog moet bewijzen. Of gewoon, omdat het om een kleine en onbekende taal gaat.
Voor de buitenlandse belangstelling die er voor het Nederlands zeker is, had de binnenlandse Neerlandistiek tot nu toe maar weinig te bieden. In dit gat is onlangs reeds gedeeltelijk voorzien met de brochures van de Stichting Ons Erfdeel (zie NEM 41, p. 80-81). Maar nu is er ook uit de Engelstalige wereld een bijdrage, het tweede boek alweer van Bruce Donaldson. Na zijn Dutch Reference Grammar van 1981 (zie NEM 39, p. 171-174) draagt de Australische neerlandistiek opnieuw een steentje bij aan de bevordering van de studie van het Nederlands in de wereld. Een bewonderenswaardige produktiviteit.
Met dit nieuwe boek mikt D. op twee doelgroepen. Allereerst is het bedoeld voor de geïnteresseerde leek, die informatie wil over het Nederlands, in het bijzonder ook in vergelijking met grotere en meer algemeen bekende talen als Duits en Engels. Daarnaast wil D., voor studenten die al
| |
| |
enigszins gevorderd zijn en een diepere belangstelling hebben voor het Nederlands en zijn geschiedenis, een synthetisch overzicht geven van de in Nederland wel aanwezige, maar daarbuiten doorgaans niet toegankelijke kennis op dit gebied.
Het boek bevat achttien hoofdstukken, verdeeld over drie afdelingen: I. The Present, een schets van het Nederlands van nu, II. The Past, deel A. externe geschiedenis van het Nederlands, en deel B. interne geschiedenis, vooral van de fonologie en morfologie. Aan elk hoofdstuk is een nuttige lijst van aanbevolen werken toegevoegd, waarin D. kort en bondig de voornaamste kwaliteiten ervan belicht. Het boek wordt besloten met een praktische lijst van gebruikte termen met vertaling en definitie, een goede bibliografie en een uitvoerige index. Er zijn negentien bladzijden met illustraties, waaronder elf duidelijke kaarten.
In het eerste deel, The Present, geeft D. in acht hoofdstukken een vlot overzicht van de voornaamste kenmerken van het Nederlands van nu. Na een korte opheldering van de verwarring die in de engelstalige wereld bestaat rond de termen Dutch, Flemish, Hollands en Nederlands, worden in hfst. 2 de verschillende dialecten van het Nederlands behandeld en het probleem van de standaardtaal. Hfst. 3 gaat daarna over de taalkundige situatie in België. D. geeft hier een uitvoerig historisch overzicht, van de vroege middeleeuwen tot nu, en laat daarbij duidelijk de eigen ontwikkelingen zien: de langdurige en gecompliceerde taalstrijd, de andere positie van de dialecten tegenover de standaardtaal, en de tweezijdige discriminatie waaraan de Vlamingen blootstaan, zowel vanuit Noord-Nederland als uit het Franse taalgebied.
In hfst. 4 keert D. terug naar het heden met een beschouwing over de spelling. De geschiedenis vanaf De Vries en Te Winkel wordt daarbij ook behandeld, maar de spellingdiscussie der jaren zestig en zeventig ontbreekt. Pas daarna komt in hfst. 5 beknopt de klankleer aan de orde, met speciale aandacht voor de moeilijkheden die Engelstaligen hebben (de r, de diftongen). Ook behandelt D. hier typische uitspraakverschijnselen met een sociale waardering erbij (plat, Randstad, dialect, beschaafd). Hfst. 6 behandelt de morfologie, vooral die van de werkwoorden; bij de diminutief miste ik een overzicht van de morfeemvariatie. Hfst. 7 gaat heel kort over woordvolgorde, speciaal natuurlijk de tangconstructie. De syntaxis is in dit boek onderbedeeld: hfst. 7 heeft bij gebrek aan voorstudies ook geen historische tegenhanger in deel II.B. Hfst. 8 tenslotte behandelt de Nederlandse woordvoorraad, met ruime aandacht voor de invloed van Frans, Duits en Engels. Aantrekkelijke extra's zijn hier de paragrafen over de Jiddische en Maleise leenwoorden. Daarnaast vinden we ook in dit hfst., en niet in 6, aandacht voor de woordvorming.
In het middendeel van het boek voert D. ons in hoog tempo langs de hoofdpunten van de externe geschiedenis tot en met de negentiende eeuw. In hfst. 9 en 10 eerst de voorgeschiedenis vanaf de grote volksverhuizing tot ongeveer 1100: de opmars der Franken, die van het Christendom, de oudste overgeleverde documenten. Daarna in hfst. 11 het Middelnederlands van 1100 tot 1500, met name het ontstaan van het Brabantse overwicht en het begin van de boekdrukkunst. Dan volgt de zestiende eeuw
| |
| |
met de eerste bijbelvertaling, de val van Antwerpen, de opkomst van Amsterdam, het begin van de Nederlandse taalkunde met Kiliaen en Spiegel.
De resterende hoofdstukken gaan alleen over Noord-Nederland, omdat België al in hfst. 3 behandeld is. Bij de zeventiende eeuw komen aan de orde het belang van de Statenvertaling, de literaire bloei, de vorming van een standaard voor de schrijftaal met duidelijk Brabantse trekken, de expansie van het Nederlands in de wereld. Daarna ligt het accent meer op de geschiedenis van de taalkunde - met aandacht voor Huydecoper en Ten Kate in de achttiende eeuw, voor Bilderdijk, Siegenbeek, en later De Vries, Te Winkel en Roorda in de negentiende - dan op de taalgeschiedenis.
Ter voltooiing van dit drieluik volgt tenslotte in deel II.B een korte historische grammatica van het Nederlands, gebaseerd op Schönfeld en Van Bree. In hfst. 16 behandelt D. de plaats van het Nederlands in de Germaanse taalfamilie, met name in vergelijking met Duits, Engels en Gotisch. Daarna geeft hij in hfst. 17, als tegenhanger van de synchrone beschrijving in hfst. 4 en 5, een overzicht van de historische fonologie. Na een overzicht van de processen die de klankgeschiedenis bepalen (umlaut, diftongering, analogie, simplifikatie, e.d.) geeft D., uitgaande van het heden, per grafeem geordend, historische kanttekeningen over de vroegere taalstadia en de processen die aan de tegenwoordige toestand ten grondslag liggen. D. signaleert als algemene tendens, dat het Nederlands fonologisch conservatief is: het is niet meegegaan met de Hoogduitse klankverschuiving, er is geen umlaut in lange vocalen, het consonantsysteem is sinds de middeleeuwen globaal ongewijzigd.
Tenslotte volgt in hfst. 18, als tegenhanger van de hfst, 6 en 8, de historische morfologie. Het accent ligt weer vooral op de werkwoordsvormen, vooral die van de verschillende soorten onregelmatige werkwoorden; daarnaast worden ook de verschillende ogm. substantiefklassen besproken. Het Nederlands blijkt morfologisch progressief: de algemene tendens is er één tot simplificatie.
Het geheel overziende, wil ik de volgende kritische kanttekeningen maken. Mijn voornaamste bezwaar is, dat de indeling van de stof niet consequent is doorgevoerd. In deel I. The Present treffen we de Belgische geschiedenis aan; in deel II.A ook, maar alleen tot de zeventiende eeuw; de periode 1813-'31 treffen we dus niet in het hoofdstuk over de negentiende eeuw, maar op p. 25. De externe geschiedenis van het Gotisch wordt niet in hfst. 9 over de vroege middeleeuwen behandeld, maar pas bij de interne geschiedenis in hfst. 16. De Benrather en Uerdinger Linie worden twee keer behandeld, in hfst. 2 en 16.
Ik vraag me af of het boek niet zou winnen als het helemaal volgens het principe van hfst. 17 werd opgezet: telkens per onderwerp eerst het heden, en dan de daarbij behorende historische achtergrond. De indeling van het boek wordt dan systematisch: bijvoorbeeld eerst de taalsociologische situatie nu (dialecten, taalstrijd, sociale niveaus) met direct daarbij de voorgeschiedenis. Evenzo voor klank- en vormleer, spelling, leenwoorden, enzovoort. Met een dergelijke thematische ordening is mijns inziens een veel strakkere behandeling mogelijk. Nu moet de lezer wel erg vaak heen en weer bladeren.
| |
| |
Een andere suggestie ter versterking van het handboekkarakter is om bij een volgende druk voor buitenlandse studenten een lijst van de belangrijkste neerlandistische tijdschriften, organisaties, instituten en adressen op te nemen.
Als niet-Hollander kan ik me niet vinden in de ondertitel. Waarom niet A history of the language of the Low Countries? Hierbij denk ik aan Meijers letterkunde-handboek, ook een produkt van de Australische neerlandistiek, ook uitgegeven bij Nijhoff.
Tenslotte nog een paar losse opmerkingen. Na de Indonesische onafhankelijkheid zijn er niet 300.000 ‘Indonesians’ (p. 3) naar Nederland gekomen; dat waren Indische Nederlanders. Dat bij de behandeling van de klank steeds van het schrift wordt uitgegaan omdat de meeste mensen dat nu eenmaal zo gewend zijn, vind ik niet gelukkig. De combinatie van tekst en schema's op p. 121-122 is verwarrend. Er zijn weinig drukfouten. Twee storende: gutteral (p. 52, 186) en grampheme (p. 136).
Tot besluit merk ik op, dat D. een grote hoeveelheid vooral traditionele kennis over het Nederlands en zijn geschiedenis heeft verwerkt. Het boek bevat veel boeiende wetenswaardigheden en is aantrekkelijk om te lezen. Het is helder en levendig geschreven, duidelijk door een groot liefhebber van het Nederlands. Zoals hij zelf zegt: het is het resultaat van ‘my twelve year old “affair” with the Dutch language’ (p. vii). Het is voor de internationale neerlandistiek te hopen, dat deze affair nog vele jaren duren zal. Ik zie de vruchten ervan vol verwachting tegemoet.
Reinier Salverda
Fakultas Sastra, Universitas Indonesia
| |
Bruce Donaldson, A Dutch Vocabulary. Melbourne, Australasian Educa Press, 1983 (96 pp.)
De auteur, Bruce Donaldson, heeft zich al vaak verdienstelijk gemaakt op het gebied van de Neerlandistiek en ook op het vlak van publikaties, maar het ter bespreking voorgelegde boekje geeft de lezer een onbehaaglijk gevoel.
Voor de eerste wereldoorlog steunden heel wat taalcursussen (Nederlands, Engels, Duits, enz.) op zogenaamde belangstellingscentra. De gevaren waren vrij talrijk: (a) een éénzijdige nadruk op de kennis van substantieven, (b) vaak uit zinsverband gerukt, (c) met daarbij de drang naar encyclopedische volledigheid. Dat leidde tot ellenlange tweetalige woordenlijsten (van buiten te leren) met een aantal items, die soms de moedertaalspreker nog niet kende.
Als de auteur in zijn inleiding stelt, dat een dergelijke benadering voor het Nederlands niet bestaat en hij een leemte wil opvullen, is dat ongetwijfeld aan zijn jeugdige leeftijd te wijten. De langdurige nawerking van de vertaalmethode en de invloed van het Latijn hebben vrij lang inspanningen op het gebied van woordfrequentie, contextueel taalgebruik afgeremd, maar wij dachten, dat het ergste nu al wel geleden was.
De auteur vervalt in de fouten van het vroegere systeem, hij geeft ons, gegroepeerd per tien, bijvoorbeeld 130 namen van dieren te leren,
| |
| |
een hele diergaarde; hij stelt ons de studie van 120 ‘onderdelen’ van de mens voor, evenveel voor onze garderobe, enz. Alsof er nooit studies over woordfrequentie, bruikbaarheid, enz. zijn verschenen.
Afgezien van bovenstaand verwijt heb ik ernstige bedenkingen bij de raad van de auteur de woordgroepjes ook voor gesprekken en opstellen te gebruiken. Ik vraag mij af hoe de door hem voorgestelde benamingen van fecaliën, genitaliën ook echt in de omgang te gebruiken zijn. Ook al is de tijd van een preutse vormelijkheid misschien voorbij, toch zie ik nog niet zo gauw een gesprek (in een vreemde taal) op gang komen over dergelijke onderwerpen.
Eigenlijk vind ik het doodjammer zo negatief te moeten recenseren, omdat de werkkracht en de toewijding van iemand als Donaldson echt vruchtbaar werk kan opleveren voor de Neerlandistiek.
Fr. van Passel
Noot: ik had dit liever niet geschreven...
| |
Cornelia Niekus Moore (ed.), Insulinde. Selected Translations from Dutch Writers of Three Centuries on the Indonesian Archipelago. Hawaii z.j. (1978). Asian Studies at Hawaii, no. 20. 188 bladzijden, prijs $10,50. Bestellen bij: The University Press of Hawaii, 2840 Kolowalu Street, Honolulu, Hawaii 96822
Mevrouw Moore is assistant professor Nederlands en Duits aan het Department of European Languages and Literature van de Universiteit van Hawaii. Haar bloemlezing uit de Indische belletrie ‘Insulinde’ is al weer van 1978 maar kwam pas kort geleden onder onze aandacht. Hoewel het boek dus al weer enige jaren geleden verschenen is, willen we het toch nog signaleren, omdat het vooral voor de collega's in het Engelse taalgebied niet zonder belang is. Indische belletrie werd immers, getuige de lijst vertalingen die achterin het boek is opgenomen, ook in Engelse vertaling graag gelezen. Maar van al die vertalingen bleek er, aldus mevrouw Moore in haar inleiding, in 1978 slechts één verkrijgbaar. Aan de weinig gelukkige omstandigheid is door het verschijnen van deze bundel dus een einde gekomen.
Naast een korte inleiding over de Indische belletrie als zodanig bevat de bloemlezing fragmenten uit het werk van Bontekoe, Stavorinus, Multatuli, Couperus, Augusta de Wit, Johan Fabricius, Du Perron, Bep Vuyk, Friedericy, Alberts en Maria Dermoût, alle voorafgegaan door korte inleidingen over auteur en werk. Mevrouw Moore heeft grotendeels gekozen uit bestaande vertalingen; alleen de fragmenten uit Bontekoe en Stavorinus heeft ze zelf vertaald.
Een lijst Indonesische, Javaanse en Nederlandse woorden die in de teksten voorkomen en hun vertaling in het Engels, alsmede een bibliografie van in het Engels vertaalde Indische belletrie sluiten deze goed verzorgde uitgave af.
(hjb)
| |
| |
| |
F. Beermans e.a., Het certificaat Nederlands als vreemde taal. Brussel - Den Haag, 1983. 94 bladzijden, prijs 100 Bfr/ f 5,-
Deze nieuwe publikatie over het Certificaat Nederlands vervangt samen met de ‘Woordenlijst elementaire kennis’ de uitgave van 1976 ‘Het Certificaat Nederlands als vreemde taal’. De ‘Woordenlijst elementaire kennis’ (door F. Beermans en L. Beheydt, Brussel - Den Haag 1983, 80 bladzijden) is voor hetzelfde bedrag apart verkrijgbaar. Ook het verplichte vocabulaire voor het examen basiskennis is los uitgegeven: P. de Kleijn en E. Nieuwborg, Basiswoordenboek Nederlands. Leuven - Groningen 1983. 380 bladzijden, prijs 355 Bfr/ f 27,50.
De hier aangekondigde publikatie, ‘Het certificaat Nederlands als vreemde taal’ dus, geeft naast een ‘Algemene taxonomie van verbale communicatie’ (§3) de volledige informatie over de examens op de drie niveaus. De paragrafen over deze niveaus zijn alle op dezelfde manier opgebouwd en bevatten achtereenvolgens gegevens over de woordenlijst, de syntaxis, de toetsing en ten slotte een voorbeeld van examenopgaven. In § 7 wordt iets verteld over de beoordeling van de examens, in § 8 staat vermeld welke getuigschriften kunnen worden behaald en in § 9 kan de gebruiker vinden welke publikaties in het kader van het Certificaat beschikbaar zijn en waar ze besteld kunnen worden. Een onmisbare uitgave voor docenten extra muros van wie studenten aan de examens voor het Certificaat deelnemen.
(hjb)
| |
Neerlandica Wratislaviensia I. Acta Universitatis Wratislaviensis no. 764. Wrocƚaw, 1983.
De Universiteit van Wrocƚaw heeft een nieuwe reeks van start doen gaan, die Neerlandica Wratislaviensia genoemd is. Het is de bedoeling dat daarin studies van Poolse en andere neerlandici op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde en cultuur in ruime zin gepubliceerd zullen worden. Ook boekbesprekingen en informatie over belangrijke gebeurtenissen op neerlandistisch terrein kunnen er een plaats in vinden.
Het eerste deel van de serie is eind vorig jaar verschenen en bevat de tekst van de meeste voordrachten die gehouden zijn op de IIIe Internationale Neerlandistische Conferentie, die van 13 tot 15 mei 1981 in Wrocƚaw plaatsvond. De bijdragen handelen over letterkunde, taalkunde, didactiek en (cultuur) geschiedenis.
Wie een bijdrage (in het Nederlands, Duits of Engels) of een recensie-exemplaar van een boek wil insturen, kan dit doen aan de redacteur van de reeks: Prof. dr. Norbert Morciniec, Nederlandse Afdeling van de Universiteit van Wrocƚaw, Plac Nankiera 15, PL 50-140 Wrocƚaw.
(jdr)
|
|