De hielen van de tijd. Kroniek van de poëzie
Theo Hermans
Vraag: ‘Wordt het nu geen tijd voor je verzamelde gedichten, nu je al die poëzie geschreven hebt?’ Antwoord: ‘Ja, dat moet wel eens.’ Vraag: ‘Hoe zou je dat doen? Een complete uitgave van alles of zou je gaan selecteren?’ Antwoord: ‘Ik denk dat ik er wel wat uit zou halen, want als je zo'n negenhonderd gedichten aan een lezer overhandigt, dan is dat wel veel om te lezen.’ Dat was in 1974, de dichter Hans Andreus in gesprek met criticus Jan van der Vegt. Het interview werd onlangs opnieuw gedrukt in het eerste deel van het door Hans Dütting samengestelde Archief De Vijftigers (Baarn, De Prom 1983; 2 delen, f 28, - per deel), een verzameling in de tijd verspreide gesprekken met de leidende figuren van de Beweging van Vijftig: Andreus, Campert, Claus, Elburg en Hanlo in deel één, Kouwenaar, Lucebert, Polet, Rodenko, Schierbeek en Vinkenoog in deel twee. Voor ieder van deze dichters - behalve Rodenko - heeft Dütting tenminste twee interviews uitgezocht, zodat we een gevarieerd beeld krijgen.
Tien jaar geleden kon Andreus niet vermoeden dat hij nog slechts tijd voor één bundel zou hebben: Holte van licht (1975). Zijn Laatste gedichten verschenen in 1977, kort na zijn dood. Nog tijdens zijn leven bracht Andreus zelf zijn Gedichten 1968-1974 bij elkaar, maar hij deed dit op de hierboven beschreven dichterlijke manier, er hier en daar iets uithalend, af en toe wat verschikkend. Jan van der Vegt, die vorig jaar het boekje Dichter bij het licht (Uitgeverij Bzztôh) over Andreus schreef en een kritische bijdrage leverde voor het Andreus-nummer van Bzzlletin (september 1983), heeft nu te zamen met Gerrit Borgers en Pim de Vroomen op liefdevolle wijze de redactie verzorgd van Andreus' Verzamelde gedichten (Bert Bakker 1983; 1175 blz., f 69,50). Hierin zijn alle afzonderlijk verschenen bundels opgenomen en alle in tijdschriften of andere publikaties aangetroffen ongebundelde gedichten. Veel om te lezen, dat wel. Wie echter belang stelt in de naoorlogse dichtkunst, kan zich over deze uitgave alleen maar verheugen. Voor de echte liefhebbers komt er straks bovendien een tweede deel, dat het verhalend en kritisch proza en de dramatische teksten zal bevatten. De ware fanaten kunnen daarna nog rekenen op een deel ‘Verantwoording’ waarin alle varianten plus vertalingen en ‘onverhoopte omissies’ zullen worden afgedrukt.
Het volledige dichterlijke werk van Hans Andreus is nu dus beschikbaar in één band, een poëtisch dagboek dat zich moeiteloos laat lezen. Andreus' debuut, Muziek voor kijkdieren (1951), was indertijd één van de populairste vijftigersbundels, vol innemende, zingende, visuele verzen, bijvoorbeeld over steden waar huizen op zwemvogelvoeten zich maar eens per dag bewegen, honderd drieëntwintig torens glimlachend op hun tenen staan, smalle straten achteromziend wegkruipen en de bomen zich eens per jaar aankleden (‘De stad’). In 1954 maakte Andreus een zware geestelijke crisis door, die haar neerslag vindt in Het explosieve uur (1955) en nog blijft natrillen in bundels als Misschien (1956) en De sonnetten van de klei-