vroegere werk: alsof dat alleen maar de functie heeft van voorstudie voor het latere ‘grote’ werk en niet een eigen onafhankelijke waarde heeft. Maar in dit geval is het wel zo dat de dominante thema's en motieven van Claus ook de kern van deze roman uitmaken. Door de hele roman heen klinkt het heimwee naar de onschuld van de jeugd en het verdriet en de schaamte om de onzuiverheid van het leven van de volwassenen. In een interiew met Jan Brokken, in de Haagse Post van 12 maart 1983, heeft Claus ook gezegd dat hij dit boek altijd in zijn achterhoofd heeft gehad, en dat wil ik geloven. Het lijkt me inderdaad een boek waar je als schrijver langzaam naar toe groeit. In dat interview verduidelijkte Claus ook waarom onder het eerste deel staat: november 1947. Ik heb daar even vreemd tegenaan gekeken en gedacht: dat kan toch niet, dan zou dat deel nog eerder geschreven zijn dan zijn eerste roman De Metsiers die toen voor iemand van negentien jaar al een geweldige prestatie was. Nee, zegt Claus bescheiden, zo was het niet, dan zou ik een genie zijn geweest. Die datum is deel van de tekst en duidt alleen aan dat ‘de hoofdpersoon het eerste deel zelf geschreven zou kunnen hebben’. Met die modale werkwoorden wil Claus waarschijnlijk het autobiografische karakter van de roman vervagen, maar hij wil wel toegeven dat het uiterlijk leven van Louis Seynaeve veel op het zijne lijkt, en hij vindt het ook niet erg om toe te geven dat hij in de oorlog sterk pro-Duits was: ‘zeg maar gerust pro-Nazi’, en hij heeft geen zin om dat als schuld of schaamte met zich mee te torsen.
Zoals altijd bij de boeken van Claus zijn de critici ook weer gevallen over de taal die hij gebruikt: het is geen echt Noordnederlands en geen echt Vlaams maar een eigengemaakt Lagelands. Als Jan Brokken in zijn interview tegen Claus zegt dat hij ‘geen gewoon Nederlands’ schrijft, verslikt Claus zich van verontwaardiging. Voor hem is het wel gewoon Nederlands, namelijk Zuidnederlands, dat niet ongewoner is dan Noordnederlands. Alle regionale uitdrukkingen die er in voorkomen, zegt hij, staan in Van Dale. Waarom zou hij die woorden niet mogen gebruiken, ‘waarom zou ik mij een paar ledematen laten afhakken?’ Claus heeft natuurlijk gelijk. Hij mag precies de taal gebruiken die hem het beste uitkomt, net als Joyce en Faulkner dat mochten. Toch zit er nog een ander kantje aan het taalgebruik van Claus dat in het interview niet ter sprake is gekomen. Het gaat er niet zozeer om dat er woorden en uitdrukkingen gebruikt worden die een Noordnederlander niet in de mond zal nemen - het is tenslotte een boek over Zuidnederlanders - maar de vraag is of er ook woorden en uitdrukkingen in voorkomen die een Vlaming niet gebruikt. Mijn kennis van het Vlaams schiet tekort om hier iets zinnigs over te kunnen zeggen. We zouden het Claus zelf kunnen vragen en hij zou zich misschien weer verslikken.
Zo klinkt de taal van Claus: ‘De tijden zijn slecht, zegt de radio, zeggen de gazetten. Nee, het verbetert er niet op, contrarie. Een vliegmachine met twee Duitse officieren die zo lamdronken zijn dat zij de Maas aanzien voor de Rijn landt recht in de fietsen van onze 13de Divisie. De officieren krijgen muilperen tot zij ontnuchterd zijn en worden dan ondervraagd, carbure-lampen in hun gezicht, derde graadsondervraging, gij liever dan ik. Zij antwoorden beleefd, die officieren, maar in één keer springt die Duitse majoor overeind en smijt een bundeltje papieren dat hij op zijn hart