de volgende zinnen:
‘(1) | De banden van mijn auto zijn niet meer zo goed. |
(2) | Er is altijd een nauwe band geweest tussen die twee landen. |
(3) | Om de twee partijen te onderscheiden, droeg de ene een rode en de andere een witte band om de arm. |
(4) | Wij hebben dit radioprogramma op de band opgenomen.’
(Basiswoordenboek Nederlands, 1983, p. 33). |
Hoewel die 4 zinnen een verschillende betekenis van band illustreren (de zgn. ‘beweeglijke symbolisatie van de vorm’) is er toch ergens een gezamenlijke kern die maakt dat er een verband bestaat tussen die woorden. In het VTO is het nu de taak van de leraar inzicht bij te brengen in dit polysemie-verschijnsel. Dit is overigens maar één van de verschijnselen in de woordbetekenis die functioneel kunnen zijn in het VTO, andere zoals homonymie, antonymie, synonymie moeten eveneens de aandacht gaande houden.
Een tweede aspect van de woordverwerving, waar in het verleden veel te weinig de klemtoon op gelegd is, betreft het syntactisch functioneren van het woord. Tot op heden heeft men een nogal strikte scheiding tussen grammatica en lexicon geëerbiedigd en het gevaar is niet denkbeeldig dat met de verschuiving van de focus naar de woordenschat, men die scheiding blijft handhaven, ditmaal ten koste van de grammatica. Dit zou mijns inziens voor het VTO een funeste ontwikkeling zijn. Functioneel en structureel inzicht in het taalgebruik wijst inderdaad uit dat grammatica en lexicon niet te scheiden zijn.
Vanuit een functioneel standpunt heeft bijvoorbeeld Halliday er al op gewezen dat ‘one cannot really separate vocabulary from grammar; the two form a single component in the linguistic system’ (Halliday 1973, xi).
Als grammatica en vocabulaire functioneel opgevat worden, dat wil zeggen als uitdrukkingsmiddelen van de betekenis, dan impliceert dat dat betekenisspecificatie in een samenspel van lexicale en grammaticale middelen gebeurt en dat die twee tot op zekere hoogte verwisselbaar zijn. Dat blijkt ook wel uit het taalgebruik. Zinnen als:
(1) | Van wie is dat huis dat op de hoek staat? |
(2) | Van wie is dat huis op de hoek? |
(3) | Van wie is dat hoekhuis? |
betekenen niettegenstaande hun verschillen in het gebruik van lexicale en grammaticale middelen, toch hetzelfde. Grammatica en lexicon zijn blijkbaar complementair functionerende middelen in dienst van de betekenis.
Dit inzicht in het ondergeschikte karakter van grammatica en lexicon en hun wederzijdse interactie ten dienste van de betekenis, brengt meteen ook een andere kijk op grammatica en syntaxis met zich mee. Syn-