De toeristen komen!
Een inspectietocht door de binnenlanden van Suriname
Alida Neslo
Ik ben nog maar pas terug in Suriname en nog nieuwsgierig naar alles. Als twee ngo's mij dus als notulist meevragen op een inspectietocht naar aanleiding van verstrekte hulp na de recente grote watersnoodramp, aarzel ik geen moment!
We vertrekken vanuit Paramaribo om zes uur 's ochtends na een kort gebed voor een behouden reis. Dat is hier echt nodig, omdat we door twee jungles moeten: het verkeer van de hoofdstad en de sula's in het binnenland.
Na een roodgekleurde hobbeltocht kunnen we niet verder. De weg loopt dood, de Surinamerivier strekt zich voor ons uit: Atjonie is de plek waar iedereen aan boord van een korjaal stapt om zijn weg te vervolgen langs de dorpen, gelegen aan de Boven-Surinamerivier. Zo ook ons gezelschap. We zitten na enig onderhandelen aan boord van de boot van stuurman Fowroe, die zichzelf een faja pa* noemt, en leggen ons lot vol vertrouwen in zijn handen...
Het eerste gehucht waar kort aangemeerd wordt, heet Pamboko. Daar werkt men hard aan een verhoging van de dijk. We bekijken ook even de de school, die er verlaten bij ligt, het is duidelijk vakantie. Op de licht verweerde muren van de open lokalen staan verschillende slogans: ‘no suku moro fara, bun skoro na yu tamara’. En dan nog iets dat mij verrast: een leesplank met afbeeldingen van ‘de aardbei’, ‘de erwt’... wat zouden deze woorden de kinderen die hier naar school gaan, zeggen?
Er zijn niet veel recreatiemogelijkheden voor tijdens de pauze - een basketbalveldje ziet er maar troosteloos uit. Het schiet door me heen dat de firma V. hier een mooi betonnen speelvlak zou kunnen gieten, bij wijze van sponsoring. In ruil voor ... een goede beurt maken in de ogen van de reguliere klanten? Of in afwachting van de voorspelde ‘toeristengolf’?
Een uur en twee sula's later komen we aan bij Tan Luku, de plek waar we zullen bivakkeren. Gelegen aan een machtige stroomversnelling die ons brullend voortdurend aan haar aanwezigheid herrinnert, heeft dit plaatsje alle mogelijkheden om uit te groeien tot een lieflijk toeristenoord. Maar voorlopig hebben we alleen oog voor de catering: zo'n lange reis in de tropische hitte maakt hongerig en dorstig tegelijk. Stilte alom dus...
Laat in de middag zetten we koers naar het dorp Nieuw Aurora, alwaar we op verzoek van de kapitein en bestuursleden een krutu zullen bijwonen. Nieuw Aurora is een heel groot dorp met een verdeelde gemeenschap. De jongere generatie voelt zich niet meer aangesproken door de ouderen, die het van oudsher in het binnenland voor het zeggen hadden. Men trekt weg, naar de stad, on the road to the urban life, zoals op de schaarse televisiezenders verkondigd wordt, of men gaat gewoon een potje voetballen in plaats van met ouderen te praten. Dat is te merken als wij op de plaats waar de krutu gehouden zal worden aankomen: de gemiddelde leeftijd van degenen die ons verwelkomen in de kale recreatiezaal, is ongeveer veertig jaar!
De kapitein verklaart plechtig dat hij op de hoogte is van onze komst, vanwege de brief die men verstuurd heeft. Hij is benieuwd naar wat we te zeggen hebben. Hij besluit zijn betoog karakteristiek met de vraag ‘un jee’. De vrouwelijke basja antwoordt instemmend eveneens met ‘un jee’. Ik vraag me af wat er gebeurt als iemand zou zeggen ‘mi no jee so bun’. Zou het gezegde dan herhaald worden? Als dat zo is zou deze vorm van vergaderen een verbeterde versie zijn van het zogeroemde poldermodel, waar men na een interview of een ‘gevoelige’ vergadering vaak beweert ‘verkeerd geciteerd’ te zijn door de media. Men heeft zijn of haar woorden ‘niet goed gehoord’ of ‘verkeerd geïnterpreteerd’, maar dit terzijde...
Bigi Pa, zo noem ik hem maar even, omdat hij de oudste van het gezelschap lijkt te zijn, wordt gevraagd om een gebed (vaak in liedvorm) aan te heffen voor een goed verloop van de krutu. Het wordt stil, men buigt het hoofd, Bigi Pa prevelt zachtjes; ook de dorpshaan doet onverwachts een duit in het zakje. Het is toevallig het uur van de vespers, het gebruikelijke middaggebed in katholieke kloosters. Bigi Pa's gezang klinkt in mijn verbeelding bijna gregoriaans...
Het valt mij op dat er veel gebeden wordt, Suriname is echt een religieus land, waar verbazingwekkend genoeg geen enkele godsdienst de heerschappij opeist. Men gaat soms naar twee verschillende gebedshuizen als de familieomstandigheden dat vragen - om de lieve vrede te bewaren. Opmerkelijk in een wereld waar de schrille schreeuwers, zoals enkelen in het huidige Nederlandse en Vlaamse parlement, het meest gehoord schijnen te worden.
De basja geeft aan dat de vergadering kan beginnen...
Na de plechtige afsluiting varen we terug naar Tan Luku. Alweer hongerig natuurlijk, maar ik heb nu meer oog voor de indrukwekkende omgeving, onderstreept door de ondergaande zon. Groen, geel, blauw in de felste kleuren: het zou Van Gogh misschien gelukkig hebben gemaakt als hij naar hier gekomen was, een beetje in de geest van wat er na diens vertrek met Gauguin gebeurde...
Wat mij echter zeer verontrust, is de hoeveelheid plastic flessen die ik her en der in het water zie drijven. Terug in Tan Luku valt mij ook meer op hoe slordig men omgaat met ‘stadse’ - niet afbreekbare - goederen. Hier ontbreekt duidelijk een goede voorlichting over hoe om te gaan met vreemde elementen in de natuur. Natuurlijk, het vroegere inpak-materiaal bestond uit bananenbladeren of katoenen stoffen,