Politiek
Kamerlid Kraneveldt over ‘Nederlands in de grondwet’:
‘De tijd is er nu rijp voor’
Pauline Beernink
PvdA-kamerlid Margot Kraneveldt was een van de vier Kamerleden die op 30 oktober 2004 acte de présence gaven tijdens de door de werkgroep Taal & Taalbeleid van het Algemeen-Nederlands Verbond georganiseerde conferentie ‘Nederlands in de Grondwet’. Toen nog lid van een andere partij, de LPF, heeft zij in het huidige kabinet-Balkenende IV de portefeuille overgenomen van haar voorgangster Mariëtte Hamer, die, evenals de destijds aanwezige kamerleden van het CDA en CU, tijdens de conferentie (opnieuw) verklaarde - in 1995 was een soortgelijk voorstel gedaan - een poging te wagen een initiatiefwetsvoorstel in te dienen om de positie van het Nederlands in de grondwet vast te leggen. Het werd wat stil, niet zo verwonderlijk wanneer men bedenkt wat er komt kijken bij een grondwetswijziging. Het is een zware en veeleisende procedure; wetsvoorstellen moeten door een meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen bij ten minste twee derde van de stemmen én er zijn twee lezingen nodig met verkiezingen ertussen.
De verkiezingen zijn achter de rug. Balkenende IV is aangetreden en in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet-Balkenende wordt een passage gewijd aan een voor Nederland volstrekt nieuw fenomeen: een voornemen tot een grondwetsartikel waarin wordt vastgelegd dat het Nederlands de officiële taal van Nederland is.
Neerlandia heeft, met die wetenschap in het achterhoofd, vanaf dat moment een aantal artikelen aan dit onderwerp gewijd. De redactie bekeek onder meer de staat van de landstaal in de diverse grondwetten van Europa en heeft uit de formuleringen ervan de eenvoudigste en duidelijkste wetstekst gezeefd: ‘De officiële taal van Nederland is het Nederlands.’
In dit artikel gaan we een stapje verder. Hoe is de stand van zaken nu? Hoe denken de Kamerleden die destijds op de conferentie een toezegging deden, op dit moment over verankering van het Nederlands in de grondwet?