Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Nederlands en de oertaalIn encyclopedieen wordt meestal vermeld dat [Joannes Goropius] Becanus [of Jan Geertszone van Gorp] dacht dat het Nederlands de oertaal was, of nog krasser: de taal van Adam en Eva. Maar dat is een te gemakkelijke vereenvoudiging van wat hij werkelijk beweerde. Becanus meende dat het Nederlands de enige taal was die direct van de oertaal afstamde en er nog erg op leek. Alle andere talen waren in zijn ogen het product van de Babylonische spraakverwarring. Bij de bouw van de toren van Babel werd de oertaal door goddelijke tussenkomst veranderd in een heleboel onderling onverstaanbare talen. De Antwerpenaren echter zouden afstammen van Jafet, een van de drie zonen van Noach. De nakomelingen van Jafet hadden niet meegebouwd aan de toren van Babel, en dus hadden zij de oertaal bewaard - zij het in verbasterde vorm. De oertaal was volgens Becanus dus een oude, ‘zuivere’ vorm van het Nederlands, een soort proto-Nederlands of oer-Nederlands - zelf gebruikte hij er het woord Cimbrisch voor - en alle andere talen zouden tot dit oer-Nederlands te herleiden zijn. Taalkundige en godsdienstige argumenten lopen in zijn boek door elkaar heen. Becanus moest natuurlijk verklaren hoe de nakomelingen van Jafet uiteindelijk in Antwerpen terecht waren gekomen en ontwierp daartoe zijn eigen geschiedenis: een zeer persoonlijke interpretatie van de Bijbel en allerlei bij elkaar geraapte weetjes uit eigentijdse, middeleeuwse en antieke bronnen. (uit: Berthold van Maris, ‘“Afleidingen, die aan krankzinnigheid grenzen” - De etymologische speculaties van de 16de-eeuwse geleerde Bedanus’. In: Onze Taal, jg. 75 (2007), nr. 5, pp. 122-125) | |
Dialect, standaardtaal en tussentaal in VlaanderenHoe ziet u de relatie tussen standaardtaal en dialect? Tot een paar decennia geleden sprak iedereen nog dialect. Een grote meerderheid was opgevoed in het dialect en sprak het in zeer veel situaties. Op school leerde men dan het Standaardnederlands. In de jaren 60-70 echter is de maatschappelijke ontwikkeling in een stroomversnelling terechtgekomen: Vlaanderen evolueerde van een hoofdzakelijk agrarische samenleving naar een industriële maatschappij, wat de levensvormen ingrijpend veranderde. De mobiliteit nam spectaculair toe en taalcontacten gingen over veel langere afstanden plaatshebben, niet alleen doordat de mensen zich fysiek meer verplaatsten, maar ook door de moderne communicatiemedia: eerst de telefoon, later het internet. In die nieuwe situatie gingen Vlamingen zich realiseren dat ze qua standaartaalkennis een serieuze achterstand hadden ten opzichte van Franstalig België, Nederland en andere ons omringende landen. Die achterstand ervaren ze als een echte sociale handicap, en ze wijzen daarvoor het dialect aan als grote schuldige. Onterecht: niet de dialecten zijn er de oorzaak van dat veel Vlamingen geen fatsoenlijk Nederlands kunnen spreken en schrijven, maar wel het feit dat het algemeen Nederlands hier in het verleden vrijwel geen ontwikkelingskansen heeft gekregen. Gedurende lange tijd was het Frans hier de cultuurtaal en dus ook de prestigetaal. Maar het idee dat de dialecten de doorbraak van het AN verhinderen, leidt nu eenmaal een hardnekkig bestaan in Vlaanderen. Het gevolg daarvan is dat tegenwoordig een meerderheid van de jonge ouders het dialect als thuistaal heeft afgezworen, en haar kinderen opvoedt in een algemener soort Nederlands. Dat beschaafdere Nederlands is in de meeste gevallen níét het AN, zoals dat bijvoorbeeld te horen is bij de VRT, maar veeleer een poging tot standaardtaal van een generatie die zelf nog in het dialect is opgevoed. Op die manier ontstaat ‘tussentaal’: een waaier van variëteiten die geen dialecten meer zijn, maar ook nog geen standaardtaal. Moet die tussentaal afgekeurd en bestreden worden? Neen, ik zie niet in waarom we tussentaal zouden moeten bestrijden, en bovendien is het de vraag hoe men dat zou kunnen doen. Tussentaal is een gegeven in Vlaanderen: het is mijns inziens een natuurlijk stadium in de evolutie van dialect naar standaardtaal. Wel moet men er in het moedertaalonderwijs de leerlingen van doordringen dat tussentaal geen standaardtaal is, en dat een goede beheersing van het AN een grote sociale troef is. (uit: Stephanie Nijst & Ils Sterckx, ‘Magda Devos over dialect in Vlaanderen’. In: Over taal, jg. 46 (2007), nr. 3, pp. 70-72) | |
Taalvaardigheid op de paboMet de taalvaardigheid van eerstejaars pabostudenten is het in veel opzichten slecht gesteld, is de teneur. Wat is eraan te doen? | |
[pagina 46]
| |
Eerst moet duidelijk zijn hoe het zover heeft kunnen komen. Volgens Marit de Jong liggen de oorzaken van het steeds verder teruglopende niveau van taalvaardigheid in het basis- en het voortgezet onderwijs: ‘Grammatica komt na de brugklas nauwelijks nog aan bod. En dan nog: verder dan onderwerp en persoonsvorm hoeft het tegenwoordig niet te gaan. Het probleem ontstaat al op de basisschool. De kerndoelen waarin omschreven staat wat de leerlingen nu eigenlijk moeten leren, zijn vaag. Daardoor wordt er op basisscholen zeer verschillend lesgegeven, vooral in grammatica. Die verschillen werken natuurlijk door in het voortgezet onderwijs. Spelling krijgt op de middelbare school minder aandacht. Spelfouten in opstellen worden nauwelijks meegerekend, ook in het eindexamen niet. Dan krijgt spelling onherroepelijk minder gewicht en dus minder aandacht.’ ‘Maar zoals gezegd: als de norm iets wordt versoepeld, slaagt een ruime meerderheid van de eerstejaars.’ Met de invoering van de basisvorming in 1993 is het schoolvak Nederlands flink overhoopgehaald. De nadruk kwam te liggen op communicatieve vaardigheden, zoals argumenteren en discussiëren, informatie verzamelen en op basis daarvan verslagen schrijven. Dat ging ten koste van onderdelen als spelling en zinsontleding. Dat is een politieke keuze geweest, maar wel op voorspraak van vakcommissies. Daarin zijn ook docenten Nederlands vertegenwoordigd. De aandacht in het onderwijs Nederlands is dus verschoven en dat heeft zo z'n gevolgen gehad. Ook positieve. Alom beamen pabo-docenten dat hun huidige studenten beslist beter zijn in ‘communiceren’ dan vorige generaties. (uit: Jan Erik Grezel, ‘“Die spelfouten maken toch niks uit?” - Zorgen over taalvaardigheid van studenten’. In: Onze Taal, jg. 75 (2007), nr. 6, pp. 148-151) | |
De neerlandistiek in Franstalig BelgiëEigenaardig genoeg hebben alle Franstalige universiteiten in België ongeveer hetzelfde aantal studenten: tussen veertig en vijftig in het eerste jaar. Daarvan blijft in het tweede jaar nog maar de helft over. Dit lage slaagpercentage heeft uiteraard alles te maken met het feit dat er in België geen algemeen eindexamen voor het middelbaar onderwijs bestaat. Iedereen kan zomaar, zonder toelatingsexamen, naar de universiteit komen om Germaanse talen te studeren. De meeste studenten zijn dan ook heel zwak, zwakker dan enkele jaren geleden, zeggen enkele collega's Daar staat echter tegenover dat er een soort ‘elite’ is ontstaan van studenten die dankzij een vrij sterke basis (als gevolg van deelname aan uitwisselingsprogramma's e.d.) beter dan vroeger zijn toegerust voor de studie Nederlands. Het aantal eerstejaars is sinds een vijftal jaren stabiel, maar in vergelijking met tien of twintig jaar geleden valt er een duidelijk dalende tendens te constateren. [...] Ondanks het stagnerende aantal eerstejaarsstudenten, althans aan de universiteit, zit het Nederlands in Franstalig België sinds een paar jaar in de lift, voornamelijk om pragmatische redenen. Het toenemende succes van het zogenaamde immersie-onderwijs, de enorme vraag naar avondlessen, bijscholingen en stages en zelfs de verdienstelijke - hoewel soms hilarische - pogingen van Waalse politici om Nederlands te spreken, getuigen van de hogere status van het Nederlands in Brussel en in Wallonië. Over het algemeen zijn de neerlandici van mening dat de belangstelling voor de neerlandistiek in Franstalig België gegarandeerd zal blijven zolang het Nederlands in de Benelux (en ook daarbuiten) in economisch en cultureel opzicht een sterke positie zal innemen. Enkele collega's vrezen echter dat door de soms nefaste invloed van de politieke wereld en de toenemende mediatisering van de tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië (en Brussel?) de negatieve houding tegenover het Nederlands, die nog steeds bij een deel van de Franstalige bevolking leeft (die het dan ook meestal over ‘le flamand’ heeft en niet over ‘le néerlandais’), zou kunnen toenemen. [...] Uiteraard zal de belangstelling voor het Nederlands, en dus ook voor de neerlandistiek, in Franstalig België afhangen van de evolutie van België. Mocht België uiteenvallen in twee aparte staten (met een ‘Europese’ oplossing voor Brussel?), dan ziet de toekomst van het Nederlands en de neerlandistiek in Franstalig België er minder rooskleurig uit. (uit: Siegfried Theissen, ‘De neerlandistiek in Franstalig België en in Frankrijk’. In: Ons Erfdeel, jg. 50 (2007), nr. 2, pp. 90-96) |
|