Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||
Cultuurgeschiedenis
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||
Van Zuid-Nederlandse afkomstWie was Anna Maria van Schurman eigenlijk? Uit de recentere literatuur komt vrij eensgezindGa naar eind5 de volgende levensgeschiedenis naar voren, die mede berust op haar autobiografie Eucleria, haar brieven en haar werk op het gebied van de kunsten en wetenschappen, en de talloze getuigenissen van tijdgenoten en bewonderaars door de eeuwen heen.
Anna Maria van Schurman werd op 5 november 1607 in Keulen geboren. Haar Antwerpse grootouders van vaders zijde hadden, net als de ouders van Vondel, hun stad moeten verlaten vanwege hun calvinistische geloofsovertuiging. Tussen 1585, de val van Antwerpen, en augustus 1589 verlieten volgens BrielsGa naar eind6 zo'n 28.000 mensen de stad, waarmee in een viertal jaren het inwonertal werd gehalveerd. Daarna bleef de stroom vluchtelingen nog voortgaan tot in de jaren twintig van de zeventiende eeuw. Anna Maria's grootouders kwamen via Frankfort aan de Main in 1593 in het naar verhouding tolerante Keulen terecht, waar zij zich bij de protestanten konden aansluiten. Daar werd op 5 november 1602 het huwelijk voltrokken van Anna Maria's ouders, de zeer bemiddelde Frederik van Schurman en de adellijke Eva von Harff. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren: Hendrik-Frederik, Johan Godschalk, Anna Maria en Willem. De familie trok, toen ook Keulen niet meer veilig bleek voor de protestantse ballingen, in 1610 (Anna Maria was toen drie jaar) naar het familiekasteel Dreiborn in Schleiden en vervolgens in 1615 naar Utrecht, waar Anna Maria het grootste deel van haar leven heeft gewoond, op het adres Achter de Dom 8.
Titelblad van Dissertatio, uitgegeven in 1641
| |||||||||||||||||||||||||
Si vir esset ... de lange weg naar de universiteitIn haar autobiografieGa naar eind7 vertelt Anna Maria hoe zij op elfjarige leeftijd samen met haar broers les had gekregen van haar vader. Haar oudere broers kregen Latijn, zij kreeg Frans. Toen zij haar broers bij het maken een oefening tot verbazing van haar vader verbeterde, besloot deze dat ze dezelfde lessen moest hebben als haar broers. Hij legde haar Seneca voor (‘door welken Schrijver ik zeer vermaakt was’ (Eucl. 21), en bracht haar spelenderwijs tijdens wandelingen in de tuin de Latijnse grammatica bij. Behalve tekenen, knipselkunst (zij kreeg lessen van de graveerster Magdalena van der Passe) en dichten kreeg het zeer begaafde kind lessen in geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde en theologie. In 1620, Anna Maria is dan pas 13, werd zij al opgemerkt door Anna Roemers Visscher: Sijt gegroet, ô Jonge Bloem
Van wiens kennis dat ik roem
Die ik acht en die ik minne,
Die ik hou voor mijn vriendinne:
Die in toecomende tijdt
(Immers soo 't den Hemel lijdt)
'T puijk sal wesen van die maechden,
Die ooijt wetenschap bejaechden.
[...]
Ook de bekende raadspensionaris van Zeeland, Jacob Cats, leerde zij in die tijd kennen. Zij beheerste het Latijn nu zo goed dat ze voor hem een gedicht had geschreven. In 1637 zou hij Trouringh aan Anna Maria, dit ‘Wonder Stuck van onsen tijt’ opdragen. Ook Revius stuurde haar enkele lofdichten (in: Overysselsche sangen en dichten), die ze met een Latijns gedicht beantwoordde.
Van 1623, het jaar dat haar vader overleed, tot 1626 verbleef het gezin in Franeker, in het Martenahuis in de Voorstraat (het huidige Museum Martena!) ten behoeve van de studie van broer Johan Godschalk. Door hem leerde zij nadien het intellectuele leven kennen. Beiden zijn nooit getrouwd en hebben, terug in Utrecht, samen een geleerde kennissenkring opgebouwd. Schurman ontmoette weldra dichters als Heinsius, Barlaeus en Huygens, die later (1649), van Amersfoort op weg naar Anna Maria in Utrecht, twaalf epigrammen aan haar zou opdragen: Epigrammata Trajectina. Met Huygens zijn wij ook beland bij de Muiderkring, waar P.C. Hooft de elite onder de literatuurbeoefenaars, mannen én vrouwen, ontving en waar Anna Maria's kring zich uitbreidde.
Gaandeweg ontwikkelde zij zich vanuit ‘vermaak in studien en konsten’ (35) tot een van de geleerdste vrouwen in het toenmalige Europa, die door Christina van Zweden tot Cartesius (Descartes) gekend werd. Daar moet wel aan worden toegevoegd dat haar rijkdom, adel én ongehuwde staat er de pijlers van vormden, zoals Van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||
Het schrijfkistje van Anna Maria met een brief aan Geraldo Thibaut uit 1623
Beek (2004) hierbij terecht aangeeft. Anna Maria's vader had in dat ongehuwd zijn zeker de hand gehad: op zijn sterfbed waarschuwde hij zijn begaafde dochter - zij was toen 16 jaar - niet toe te geven aan de wereldse geneugten. Hij heeft mij, zo schreef ze in haar autobiografie Eucleria (35/36), ‘inzonderheit ernstlijk en vieriglijk (vurig) zijn doot vermaant, dat ik my van dien onontwarlijken verdorven wereltschen huwlijks-bant (...) zou wachten. Welken vaderlijken raat ik daarna niet heb in den wind geslagen [...].’Ga naar eind8
Schurman was voor haar schreden op het wetenschappelijke pad verder in hoge mate schatplichtig aan prof. Voetius (1589-1676), haar Utrechtse buurman en mentor. Bij deze gereformeerde predikant en hoogleraar theologie en oosterse talen volgde zij aan de Utrechtse Hogeschool de colleges. Dat kon omdat Voetius haar toestond zijn colleges te volgen vanuit een soort afgeschermde loge, zodat zij onzichtbaar was voor haar mannelijke medestudenten. Van der Stighelen (21) schrijft daarover: ‘In de wand van één der auditoria werd een opening gemaakt die met bepleisterd weefsel werd bespannen. Van achter dit scherm, waarin enkele gaten waren geboord, kon Schurman zonder zelf gezien te worden, ongestoord de theologische discussies volgen.’ Op dezelfde manier kon zij tevens colleges in de letteren en de geneeskunde volgen. Deze uitzonderlijke gang van zaken kwam mede voort uit haar bekend zijn met de nieuwe rector, Schotanus, en haar kring van vrienden en bekenden als vermeld, wat de erkenning van de begaafdheid van deze vrouw in feite onderstreept. Het was Huygens die in een brief aan Barlaeus uit 1636 verzuchtte: ‘[...] si vir esset, posset lectiones professorum audire securius [...]’. [als zij een man was, zou zij de colleges van de professoren onbelemmerd kunnen volgen]. Het was allemaal ook niet vanzelf gegaan: jaren daarvóór was Schurman al bezig met het vraagstuk vrouwen en studie. Ze correspondeerde er al enkele jaren over met de Fransman André Rivet (1572-1651), hoogleraar in Leiden en opvoeder van prins Willem II. Maar het was pas in 1636 dat ze zich in het openbaar over de toelating van vrouwen tot de universiteit kon uitspreken bij de opening van de Utrechtse Hogeschool (later Universiteit). Voor die gelegenheid werd Schurman, als BN'er zouden wij nu zeggen, uitgenodigd om een Latijns openingsgedicht te schrijven, aangezien zij bekendstond als de beste latinist van de stad. Daar liet zij het niet bij, ook een Frans en Nederlands gedicht droeg zij voor, als om haar kennis van meer talen kenbaar te maken.Ga naar eind9 Dat waren er vele, zij noemt ze in haar autobiografie: ‘Laat ons by voorbeeld de eenigste studie der Talen beschouwen, welke de Geleerde de vrachtwagens der wetenschappen noemen, aan welke ik voorzeker zeer veele uuren besteed heb, hoewel ik bevond datze my dikwijls ophielden.’ Zij leerde ‘de Grieksche en de Hebreeusche taal (...) als grond-talen van de H. Schrift (...) de andere Oosterse talen als dochters van de Hebreeuse, of als takken der zelve (...) byzonder de Syrische, de Arabische, en de Moorsche taal.’(45/46) In dat gedicht, waarin zij de stad Utrecht feliciteert met de nieuwe universiteit, wijst Van Beek op twee regels, die veelzeggend zijn in die context en op dat moment: Ast quae (forte rogas) agitant tua pectora curae?
Non haec Virgineis pervia Sacra choris.
Maar, vraag je misschien, wat heb je op je hart?
Wel, vrouwen worden niet tot de universiteit toegelaten.Ga naar eind10
Haar openingsgedicht werd opgenomen in de bundel met inaugurele redes en afgedrukt in de Europese kranten. Talloze reacties kwamen uit binnen- en buitenland. | |||||||||||||||||||||||||
Christelijke vrouwen in wetenschap en kunstAnna Maria discussieerde met de al genoemde theoloog André Rivet over de vraag of het een christelijke vrouw wel betaamde om de wetenschap te beoefenen. Het moet niet altijd een bemoedigende briefwisseling zijn geweest: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||
Een voorbeeld van de knipkunst van Anna Maria, uit de periode rond 1650 (detail)
Rivet schrijft haar op 18 maart 1638 dat hij het een goede zaak achtte dat er maar weinig ontwikkelde vrouwen zijn, ‘[...] niet omdat ze misschien niet met meer zouden kunnen zijn, maar omdat het én niet van nut is én niet in het belang van de staat is [...]’Ga naar eind11, maar het komt ook maar weinig voor, besluit hij, want het is eigenlijk een wonder... Vervolgens schreef Schurman, inmiddels 34 jaar oud, haar verhandeling (Dissertatio, 1641) over de geschiktheid van de vrouwelijke geest voor de wetenschap en de letteren. Het gewicht van dit werk in de brede zin van het woord kunnen wij nauwelijks overschatten. Er kwam ook een stroom reacties op. De bekende Dordtse arts en vriend van Schurman Johan van Beverwijck schreef het voorwoord. Hij prees de bescheiden Anna Maria van Schurman en waarschuwde niet geheel voor niets: ‘En het gezegde ‘leef onopvallend’ is beslist zowel in uw eigen nadeel als in dat van anderen.’ Om te besluiten met: ‘Het geld voor deze uitgave hebben de geleerde theologen Colvius en Lydius bijeengebracht, samen met mij de grootste bewonderaars van uw kwaliteiten. Gegroet, sieraad van ons en wonder van niet alleen deze eeuw.’Ga naar eind12 Een herdruk kwam in 1648, in een uitgave met andere werken van haar onder de titel Opuscula [...], een uitgave die zeven herdrukken mocht meemaken. In deze Verhandeling verdedigde Schurman onder meer de stelling dat ‘vrouwen die door vrije tijd en andere hulpmiddelen bij uitstek toegerust zijn om wetenschap te beoefenen’,Ga naar eind13 kunnen en moeten studeren. Zij argumenteerde in de vorm van het aloude syllogisme en liet en passant zien dat zij het vak beheerste. Het ‘vrijgesteld zijn’ voor de wetenschap was overigens een geraffineerd argument, omdat dit in wezen voor de mannen gold en nooit wat sekse betreft van beperkende voorwaarden was voorzien. Van deze logica had men niet terug. Ook niet van haar kennis van de aloude logica. | |||||||||||||||||||||||||
Het artistieke werk onderschatDe beeldende kunsten zijn tot nu toe bijna buiten beschouwing gelaten. In wezen is dat een onbedoelde weergave van de werkelijkheid in de kunstgeschiedenis. En dat terwijl er een prachtig werk voorhanden is van Katlijne Van der Stighelen, die op deze constatering met een gedegen proefschrift een antwoord heeft gegeven: zie wat er allemaal nog is, welke mooie kunst het is en waar het zich bevindt. En zij waarschuwde al in het begin (11): ‘Uit wat volgt zal dan ook blijken dat Anna Maria van Schurman, die als artieste eerder overschat werd door haar tijdgenoten, in even sterke mate onderschat werd door kunsthistorici uit recentere tijden.’ Het is misschien tevens een onderschatting die ook door de (cultureel bepaalde) gekozen kunstgebieden wordt veroorzaakt: gegrafeerde glazen, met schaar geknipte voorstellingen, portretten in miniaturen, kalligrafie en niet te vergeten de borduurkunst, ‘in de tijd van drie uuren’ geleerd (25). Zij kennen in het kunstbewustzijn van de huidige cultuur weinig genade. Daar zullen de kunstwetenschappen zelf wat aan moeten doen door zich te ontworstelen aan de al te obligate blik op de kunst. Anna Maria van Schurman was de beeldende kunst in alle vormen zeer toegedaan en zij had er meer dan talent voor. De portretkunst had haar voorliefde. Zij maakte bij voorkeur miniaturen, met olieverf, gouache, potlood, pastelkrijt, was, bukshout, ivoor en de graveernaald.Ga naar eind14 Haar zelfportret in pastel (1640), is voor zover bekend de eerste pasteltekening van Noord-Nederlandse origine. | |||||||||||||||||||||||||
Jean de Labadie (1610-1674) en de labadistenDe vraag van Schurman over de christelijke vrouw en de wetenschap ging natuurlijk niet alleen over het vrouw zijn, maar ook over het christen zijn. De gehele opvoeding van Anna Maria was gericht op het geloof als centrale kracht, ook de wetenschap was uiteindelijk daaraan ondergeschikt. Bijbel en de bijbelexegese speelden daarin een belangrijke rol. Het geloof richtte haar studiekeuzes natuurlijk eerst op de drie heilige talen, naast Latijn, Hebreeuws en Grieks - talen die zij zeer goed beheerste - en andere oosterse talen ‘als dochters van de Hebreeuse’ (45-46). Dat zij van meet af aan ook theologie studeerde, gaf aan de calvinistische inslag nog een extra dimensie. Ook haar broer oefende daar invloed op uit. In een studie van Van Lieburg over het zeventiende-eeuwse piëtismeGa naar eind15 wordt Anna Maria's broer Godschalk gerekend tot de vergeten of weinig bekende vertegenwoordigers van de Nadere Refor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
matie: ‘In Franeker heeft het werk en het onderwijs van de reeds genoemde professor Amesius de nodige indruk op hem gemaakt. Vanuit een vruchtbare combinatie van orthodox Calvinisme en puriteinse geloofspraktijk leerde hij er de theologie verstaan als de leer van het “Gode leven”.’ Op theologisch gebied vonden broer en zus hun belangrijkste vriend natuurlijk in Gisbertus Voetius en de door hem geïdealiseerde band tussen godzaligheid en geleerdheid.
Na de dood van haar moeder (1637) kreeg Anna Maria van Schurman twee oude tantes te verzorgen, Sybilla en Agnes von Harff. Daardoor kwam er, zo schrijft zij, ‘een zekere groote veranderinge aangaande den stant van mijn leven en Studien’. Dat duurde bijna twintig jaar en in de tussentijd was zij nog met hen en met haar broer naar Keulen gereisd om daar oude bezittingen terug te krijgen. Na de dood van de tantes leerde zij, terug in Utrecht, via haar broer Jean de Labadie kennen. De ideeën van deze prediker, een ex-jezuïet uit Genève, betroffen de zuivere navolging van Jezus Christus en de reformatie der zeden. Zij spraken Anna Maria van Schurman dusdanig aan, dat zij zelfs diensten van hem volgde in Middelburg, waar hij was beroepen. Toen De Labadie de gereformeerde kerk verliet om een huisgemeente in Amsterdam te vormen (1669), sloot zij zich bij hem aan. De teleurstelling bij haar geloofsgenoten was groot, er was kritiek, maar dat deerde haar niet.
Het waarom van deze sektegang is waarschijnljk wel te beantwoorden, maar het deed en doet toch zeer: waar bleef deze geleerde vrouw die wij zo nodig hadden? Zelfs de kerkenraad deed een beroep op haar, terug te keren naar de gereformeerde kerk - en naar Utrecht natuurlijk. Er valt te wijzen op de dood van haar broer, wat haar er zeker toe gebracht zal hebben zich met nog meer overtuiging te wenden tot Jean de Labadie, naar wiens overtuiging haar broer op zijn sterfbed nog verwezen had. Op 8 september 1664 - zo schrijft Anna Maria van Schurman - ‘heeft het onzen God behaagt [...] dezen mijnen allerliefsten Broeder, en ook een zeer getrou dienstknecht van God, [...] door een dood, die waarlijk Christelijk was, die ook sijn oprechte Godvruchtigheit bekroonde, uit deze verdorven toestant der kerken, en uit den zomp van alle quaat, tot sijn hemels Vaderlant, en tot sijn volmaakte heilige Kerke, over te brengen.’ (226) Johan Godschalk werd in stilte op het Domkerkhof begraven en liet zijn zuster bedroefd en eenzaam achter. Wij kunnen op deze vraag ‘waarom?’ ook terugdenken aan de prachtige passage in Busken Huets Het land van Rembrandt over het bezoek van de beroemde filosoof Cartesius aan Anna Maria van Schurman twintig jaar eerder: ‘Toen hij op zekeren dag, in of omstreeks 1640, te Utrecht een bezoek aan Anna Maria van Schurman bragt, en hij de nederlandsche savante in een hebreeuwschen bijbel vond lezen, toen wekte hij niet weinig hare ergernis door den toon waarop hij in hare tegenwoordigheid over die uitspanning sprak. Eene vrouw van zooveel geest, haar tijd verdoende aan zulke beuzelingen! Anna Maria bleef het antwoord niet schuldig, en wees hem op het hooge belang dezer studie voor de naauwkeurige kennis van den geest Gods. Maar Descartes zeide: “Vroeger dacht ik evenzoo, en leerde [157] met dat doel de kwanswijs heilige taal. Ik las het eerste hoofdstuk van het boek Genesis. [...] Ik vatte niet wat Mozes eigenlijk had willen zeggen; en toen ik bemerkte dat zijn verhaal, in plaats van mij een licht te ontsteken, slechts diende om mij nog meer in verwarring te brengen, zette ik de lektuur niet verder voort.” De overlevering beweert dat de jonkvrouw Van Schurman daarna nooit weder met Descartes in betrekking is willen komen. [...] Er was in haar afkeer van Descartes niets personeels. Niet den man of den mensch haatte zij, maar zijne denkwijze; en niet de zijne alleen, maar de denkwijze van iederen tijdgenoot, hoe beroemd overigens, die hare kalvinistische bijbelvereering niet ook voor zich als het hoogste beschouwde.’ Onder die afkeuring viel tevens niemand minder dan Hugo de Groot, omdat hij het waagde de verdiensten van Luther en Calvijn te relativeeren. [...] Indien eene vrouw als Anna Maria van Schurman, blaauwkous zooveel gij wilt, maar blaauwkous van europesche vermaardheid, [...] indien zulk eene vrouw, vervoerd door het kalvinisme en rabbinisme harer omgeving, Hugo de Groot voor een hal-[160]ven gek en Descartes voor een godloochenaar heeft aangezien, dan kunnen wij
Portret van Anna Maria van Schurman op 72-jarige leeftijd (Bruhl)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
begrijpen hoe het destijds bij het groote publiek te onzent met het inzigt in de metafysica geschapen stond. [...] Tot eer van Descartes moet gezegd worden dat hij het ondergaan onzer beroemde landgenoot in de theologie, hartelijk bejammerde [...].’
Geleerdheid en vroomheid hebben het laatste hoofdstuk van Schurmans leven haast nog meer dan tevoren bepaald. Met de labadisten trok zij in 1670 naar Herford (Westfalen), waar een vroegere vriendin van haar, prinses Elisabeth van de Palts, de groep onderdak bood. Twee jaar later vestigde de groep zich vanwege oorlogsdreiging in Altona in Denemarken (nu Duitsland). Daar stierf Jean de Labadie in 1674. Het jaar erop betrok het gezelschap de Waltastate in het Friese Wieuwerd. Anna Maria van Schurman overleed daar op (1)4 mei 1678. Overeenkomstig haar laatste wilsbeschikking werd zij in alle eenvoud op het kerkhof van Wieuwerd begraven.
Si vir esset zijn misschien de bewoordingen die na deze feiten uit het leven van Anna Maria van Schurman zijn blijven hangen. Het zijn Huygens' woorden: aan hem en vele tijdgenoten heeft het niet gelegen dat pas in de vorige eeuw weer serieus de draad is opgepakt voor verdere bestudering van waar het ook bij Schurman om zou moeten gaan: haar werk. Als kunstenares bleef zij vooral via Arnold van Houbrakens De groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1718) bekend. Voor haar geleerdheid was er daarentegen steeds minder aandacht. Wel bleef bekend hoe gelovig zij was geweest, Schotel (1853) sprak zelfs van ‘levende vroomheid’. | |||||||||||||||||||||||||
BibliografieGeraadpleegde literatuur (zie verder de literatuuropgaven van Van Beek, De Baar en Van der Stighelen):
Tot en met 30 september kunt u de tentoonstelling over Anna Maria van Schurman bezoeken: Museum Martena, Voorstraat 35, NL-8801 LA Franeker, tel. 00 31 (0)517 39 21 92, e-mail info@museummartena.nl. |
|