| |
| |
| |
Recensies
Een nieuwe editie van een gezaghebbend medisch woordenboek
J.J.E. van Everdingen, A.M.M. van den Eerenbeemt, S. Klazinga, J. Pols (red.), Pinkhof Geneeskundig Woordenboek, elfde, herziene en uitgebreide druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2006, xii + 1303 pp., ISBN 90 313 4837 6. Prijs: € 95,-. In België gedistribueerd door Standaard Uitgeverij / Manteau.
Het jargon van de medicus is bijzonder uitgebreid. De Amerikaanse thesaurus Medical Subject Headings (vrij te raadplegen op http://www.nlm.nih.gov/mesh/) doet zijn best om voor alle medische concepten slechts één ideale Engelse term naar voren te schuiven en komt daarmee al aan 22.997 trefwoorden. Maar de medische terminologie wordt geplaagd door tal van synoniemen. Hopelijk hebt u nooit van de ziekte van Dercum gehoord; maar u mag ook lipomatosis dolorosa zeggen, of lipomatosis symmetrica dolorosa. En ook als u last hebt van adipositas dolorosa, is dat eigenlijk weer dezelfde kwaal.
De Medical Subject Headings heeft er daarom ook nog eens 24.050 synoniemen tegenaan gegooid en bovendien een apart ‘lijstje’ aangemaakt van Supplementary Concept Records, dat nog eens zo'n 151.000 begrippen benoemt.
Een volledig medisch woordenboek samenstellen is dus een behoorlijke klus en de redacteuren van de nieuwe Pinkhof, zonder twijfel het meest gedegen medische woordenboek van ons taalgebied, haasten zich dan ook om in hun Woord vooraf (p. ix) te benadrukken dat hun naslagwerk ‘nimmer compleet en actueel’ kan zijn. Ook niet actueel, want de geneeskunde is een dynamisch vakgebied en het aantal vaktermen groeit jaarlijks.
Toch reikt de Pinkhof - genoemd naar de oorspronkelijke auteur, Herman Pinkhof - al 47.000 trefwoorden aan (p. x), wat niet niks is. Al moet gezegd worden dat heel wat termen niet alleen als hoofdtrefwoord in het boek staan, maar ook nog eens als subtrefwoord. Zo is structuurgen een hoofdtrefwoord, maar het wordt ook nog eens als subtrefwoord vermeld onder gen. Ook vind ik kanaal van Horne als subtrefwoord onder Horne, Johannes van, maar verder nog eens onder kanaal, wat uiteraard gebruiksvriendelijk is. Dit soort gevallen is legio en het is me niet duidelijk of ze dubbel zijn geteld.
Wie de Pinkhof al kende, is in elk geval verrast door de toegenomen omvang. Er zijn liefst 450 bladzijden bij gekomen, en die hebben veel te maken met de 4000 toegevoegde trefwoorden. Maar ook inhoudelijk is er vernieuwing. Het is kennelijk de bedoeling om het naslagwerk een meer encyclopedisch cachet te geven. De duidelijkste stap in die richting zijn de 250 ‘profieltermen’. Het gaat om belangrijke concepten, met name de vaker voorkomende kwalen - zoals sinusitis - die omstandiger worden uitgewerkt: oorzaak, symptomen, diagnostiek, therapie enzovoort worden uit de doeken gedaan, telkens met verwijzing naar andere relevante termen.
Over die profieltermen ben ik erg enthousiast geworden nadat ik één ervan uittestte bij een correctietaak. Ik moest namelijk veertig Nederlandse examenvertalingen van een Engelse tekst over osteoporose corrigeren. Net als andere vertalers en revisoren ga ik voor de vertaling van een mij minder bekende term algauw de gismethode gebruiken: bone loss zou wel eens botverlies kunnen zijn. Dus typ ik botverlies in het zoekvenster van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (www.ntvg.nl) en ja hoor: 58 resultaten.
De gereputeerde medisch vertaalster Karin Band zou me gelijk geven: via mijn zoektocht vind ik de term in echte, primaire documenten zoals de medici die schrijven, en ik kan zelfs nog nagaan of de documenten wel van recente datum zijn. Veel beter, zou zij zeggen, dan woordenboeken raadplegen, want dat zijn secundaire bronnen en ze zijn vaak ook niet actueel.
Voor al de probleemtermen in mijn correctietaak gebruikte ik nu de gismethode, maar behalve in het Nederlands Tijdschrift (en ook wel andere bronnen als de Scholar Google) ging ik kijken of mijn term in de nieuwe Pinkhof stond.
| |
| |
Binnen de kortste keren werd mij duidelijk dat er een profielterm osteoporose in het woordenboek stond. En toen bleek dat heel wat van mijn probleemtermen al meteen in dit overzichtsartikel stonden. Bovendien werd hun onderlinge samenhang duidelijk en kon het woordenboek dadelijk een definitie geven van alle termen. Kortom, tegen mijn vooroordelen in moest ik toegeven dat Pinkhof sneller en duidelijker de informatie bracht die ik nodig had.
Er zijn nog redenen waarom dit werk lof verdient. Zo is er de aandacht voor spelling. Het boek past de nieuwste spelling toe, maar heeft ook oog voor de soms veelvuldige varianten die toch in de teksten worden gevonden. Het medische jargon gebruikt heel veel eponiemen, termen die verwijzen naar een dokter of geleerde die een fenomeen voor het eerst beschreef. Zo heeft de Duitse neuroloog Alzheimer zijn naam gegeven aan de Alzheimerdementie; maar volgens de Groene Spelling moet dat alzheimerdementie zijn. De nieuwe Pinkhof geeft alzheimerdementie voorop, maar vermeldt ook alzheimer-dementie en, in grijze letters, Alzheimer-dementie. Dat de grijze letters duiden op een afwijkende spelling, zal ieder intuïtief aanvoelen, maar ik vond het niet zo uitgelegd in de Aanwijzingen voor het gebruik (p. xi). In de ingang eponiem, waar uitgebreid wordt ingegaan op de spelling van dergelijke termen, staat ten onrechte dat de ondertussen afgekeurde spellingen ‘tussen haakjes’ staan; dat is waar in de elektronische versies, maar niet in het boek. De beslissing om in het boek met grijs te werken, is wellicht vrij laat gekomen; maar ze is typografisch zeer zeker verantwoord.
Als we het nu toch over typografie hebben, zou ik ervoor willen pleiten dat de subtrefwoorden nog duidelijker worden onderscheiden van de hoofdtrefwoorden. Wie alfabetisch op hoofdtrefwoorden zoekt, raakt nogal eens de draad kwijt door de vele tussenliggende subtrefwoorden, die onvoldoende onderscheiden zijn van het hoofdtrefwoord.
Dit soort moeilijkheid heb je niet met elektronische versies, en die bestaan dus ook. De nieuwe Pinkhof heeft een cd-romversie, een pda-versie en een intraneteditie. Ik kreeg toegang tot deze laatste en vond haar zeker een aanrader. Merkwaardig genoeg geeft de elektronische editie soms meer en ook soms minder informatie dan de papieren versie. Als ik structuurgen intik, krijg ik behalve de verhoopte definitie ook nog de definitie van het synoniem cistron. In de papieren versie wordt niet gezegd dat cistron een synoniem is. (Het staat wel vermeld in de ingang voor cistron zelf.) Maar omgekeerd, als ik Horne intik in de intranetversie, wordt mij iets verteld over het kanaal van Horne, maar dat Horne een Amsterdams chirurg uit de zeventiende eeuw is, is informatie die alleen de klassieke boekenwurm krijgt.
Omdat de medische wetenschap zo rijk is aan moeilijk te spellen woorden, is het jammer dat de intranetversie geen mogelijkheid biedt om woorden op basis van een gebrekkige spelling te vinden. Als ik de vaak voorkomende foute spelling arthrose intik, krijg ik ‘Uw zoekopdracht heeft geen resultaat opgeleverd!’. Ik moet dus echt artrose invoeren om succes te boeken. Zo ook helpt distrofine mij niet om dystrofine te vinden. Een ‘fuzzy search’ is blijkens de folder wel mogelijk in de cd-romversie; de functie wordt er omschreven als ‘onscherp zoeken’. De cd-rom biedt ook andere ‘intelligente’ zoekmogelijkheden: volgens de folder kun je de zoektocht bijvoorbeeld zo instellen dat je behalve je term ook verwante begrippen op het spoor komt.
Dat het woordenboek niet volledig zou zijn, hadden we zoals gezegd al verwacht en het zou niet fair zijn daar al te zeer over te mopperen. Het woord femurhals, dat ik nodig had voor mijn vertaaltekst, vond ik bijvoorbeeld niet in de Pinkhof. Mijn oude gismethode via het Nederlands Tijdschrift leverde wel 29 resultaten op. En wie nu eenmaal een verworven afwijking heeft om overal foutjes op het spoor te komen, zal een klein aantal van die zetduiveltjes ook wel vinden in dit lijvige werk. Zo trof ik foutjes aan in de tekst over botverlies en in die over Nomina Anatomica. Dergelijke schoonheidsvlekjes mogen overigens worden gemeld; je krijgt er een vriendelijk bedankje voor. Dystrofinegen wordt op pagina 339 eerst als één woord gespeld, maar verderop in hetzelfde artikel - over de profielterm dystropfinopathie - wordt dystrofine-gen gebruikt. Beide spellingen zijn verdedigbaar, maar de variatie staat een beetje gek in één artikel. Bij bernardsyndroom staat verkeerdelijk dat zowel de oude als de nieuwe spelling bernardsyndroom is; de oude spelling is Bernardsyndroom (of vaker nog Claude Bernardsyndroom). Bij priorkans wordt doorverwezen naar kans en daarin het subtrefwoord a-priorikans, maar je kunt a-priorikans ook als hoofdtrefwoord raadplegen. In het artikel over eponiemen wordt als voorbeeld hajekulcus / hajek-ulcus/ Hajek-ulcus genomen, terwijl die term verder niet in het woordenboek voorkomt. Maar nu ben ik echt wel aan het vitten.
Tijd dus om terug te keren naar mijn uitgangspunt: de nieuwe Pinkhof is een uitstekend werk en ons taalgebied mag er trots op zijn een dergelijk medisch woordenboek te hebben. Het is uiteraard niet echt een werk voor de leek; maar die is al ruimschoots bediend door tal van populariserende medische encyclopedieën en patiëntensites. Tussen die populariserende werken en de Pinkhof in heeft ons taalgebied ook nog het zeer verdienstelijke Zakwoordenboek der Geneeskunde of Coëlho, dat vooral in verpleegopleidingen wordt gebruikt. In 2006 is ook hiervan een editie verschenen die de nieuwste spelling toe- | |
| |
past en een cd-romversie heeft (de uitgever is Elsevier Gezondheidszorg). Het boekwerk heet nog steeds Zakwoordenboek, maar je moet er ondertussen wel erg grote zakken voor hebben. Wat vertaalwoordenboeken aangaat, zijn we nog wat minder goed bedeeld. Heel wat van de medische literatuur verschijnt eerst in het Engels. Om die informatie voor het Nederlands te ontsluiten, kan een vertaalwoordenboek als dat van F. Mostert (bij dezelfde uitgever als de Pinkhof) wel helpen, maar in de praktijk laat het je toch nog geregeld in de steek.
Als de Pinkhof nu al wat een encyclopedische richting inslaat, is dat blijkbaar maar een vingeroefening. Het Woord vooraf laat verstaan dat het de bedoeling is om de encyclopedische diepgang in de toekomstige edities te vergroten (p. ix). Sommige artikelen gaan duidelijk al die richting uit. De huidige besprekingen van in-vitrofertilisatie of lever, bijvoorbeeld, zijn erg omstandig en zouden gemakkelijk tot profieltermen kunnen worden omgewerkt (maar die zijn nu beperkt tot ziekten.) Is er een markt voor een encyclopedisch medisch woordenboek? Misschien wel. Aan de ene kant zijn er al medische encyclopedieën, maar sommige bevatten ettelijke volumes of zijn duidelijk populariserend. Aan de andere kant bestaat er zoiets als de Nederlandse versie van de Merck Manual (Bohn Stafleu van Loghum) en de Codex Medicus (Elsevier), maar die zijn dan weer systematisch ingedeeld, niet alfabetisch. Iets als een gezaghebbend encyclopedisch woordenboek, in de trant van Larousse Illustré of Verschueren Groot encyclopedisch woordenboek, maar dan medisch, zou best wel een plaats kunnen veroveren.
Ik kijk dan ook met belangstelling uit naar wat de uitgever nog in petto houdt binnen dit vakgebied.
Joost Buysschaert, Hogeschool Gent
| |
Voetbalwoordenboek
Kees van der Waerden, Groot Voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal, Tirion, Baarn, 2006, 239 pp., ISBN 90 4390 839 8. Prijs: € 14,95.
Naar aanleiding van het WK voetbal in Duitsland verscheen vorig jaar bij uitgeverij Tirion het Groot Voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal, samengesteld door Kees van der Waerden. Het Groot Voetbalwoordenboek is zeker niet het eerste woordenboek of lexicon dat helemaal gewijd is aan de terminologie van de voetbalsport en al haar randfenomenen, maar het is met meer dan 4000 lemma's tot nog toe wel het meest uitgebreide. Van geijkte termen als strafschopgebied, streekderby en buitenspelval over gelegenheidssamenstellingen als alibisliding ‘vooropgezette mislukte sliding, waarmee speler alleen zijn inzet wil tonen’ en doodlopendestraatvoetbal ‘speelwijze zonder resultaat’ tot al dan niet recente leenwoorden als assist, catenaccio, panna en torinstinct, allemaal krijgen ze een eenvoudige definitie met eventueel ook een of meer synoniemen en een korte voorbeeldzin (jammer genoeg vrijwel altijd zonder bronvermelding). Overigens is panna, een woord uit de Surinaamse jongerentaal, niet alleen een synoniem voor een poortje ‘de bal door de benen van de tegenstander spelen’, maar wordt het ook gebruikt als benaming voor (een bepaalde variant van) straatvoetbal, waarin dat soort trucjes uiteraard schering en inslag is. Die laatste betekenis wordt in het Groot Voetbalwoordenboek niet vermeld.
Die volledigheid is meteen de grote troef van het Groot Voetbalwoordenboek: voor wie op zoek is naar een zo uitgebreid mogelijke collectie woorden uit de Nederlandse voetbaltaal in al haar facetten, is dit het ultieme naslagwerk. De keerzijde van dat streven naar volledigheid in de opname is dat er weinig ruimte overblijft voor gedetailleerde woordverklaringen: de definities zijn meestal zeer summier en het woordenboek geeft erg weinig encyclopedische informatie. Je kunt je ook afvragen of het nou echt nodig was om woorden als analyseren (met definitie ‘ontleden’ en voorbeeldzin In de nabeschouwing werd de wedstrijd geanalyseerd) of rennen (met definitie ‘hard lopen’) als lemma op te nemen. Voor de gemiddelde voetbal- en taalliefhebber bieden boekjes als Boerenkoolvoetbal van Wim Daniëls (Sdu, 2000) of Voetbal! Van Rob Siekmann en Frans Duivis (Het Spectrum, 2000) wellicht meer leesplezier, met een minder groot aantal behandelde woorden maar veel meer ruimte voor anekdotiek.
Tot slot nog iets over de behandeling van Vlaamse woorden. Volgens de inleiding bevat het woordenboek zo'n 200 termen uit de Vlaamse voetbaltaal, waarbij erop werd gelet alleen woorden op te nemen die ‘tot het Zuid-Nederlands behoren’ (bedoeld wordt: uit het bovenregionale Belgische Nederlands), en geen woorden die uitsluitend voorkomen in afzonderlijke Vlaamse dialecten. Daardoor zitten woorden als centeren ‘voorzetten’, stilliggend (als in stilliggende fase ‘standaardsituatie, dode spelfase’) of doelwachter ‘keeper’ wel in het woordenboek, maar woorden zoals backschot ‘doeltrap’, eerste/tweede time
| |
| |
‘eerste/tweede helft’ of linekesman ‘grensrechter’ niet. Die poging om enig reliëf aan te brengen in de Vlaamse voetbaltaal is lovenswaardig, alleen is het jammer dat er niet wat meer informatie wordt gegeven over de criteria die daarbij gebruikt zijn. Uit sommige definities blijkt overigens duidelijk dat de auteur veel minder voeling heeft met de Vlaamse dan met de Nederlandse voetbaltaal. Zo betekent cafévoetbal in Vlaanderen meer dan ‘voetbal tussen teams van cafés’ en is het een algemene benaming voor wat in Nederland doorgaans recreatie- of recreantenvoetbal heet. In Vlaanderen is ook de term liefhebbersvoetbal gangbaar, die in het woordenboek ontbreekt. En voor minivoetbal mag de verklaring ‘kaboutervoetbal, voetbal voor mini-F-pupillen’ dan wel correct zijn in een Nederlandse context, in Vlaanderen wordt daar doorgaans iets heel anders onder verstaan, nl. een bepaalde variant van het indoorvoetbal, met kleinere doelen en zonder keeper. Verder valt op dat de geijkte Vlaamse alternatieve termen voor allerlei posities, spelregels, vaste spelsituaties enz. doorgaans wel zijn opgenomen, maar dat dat voor allerlei (mode)woorden uit de taal van de voetbalverslaggeving in Vlaanderen in veel mindere mate het geval is. Enkele willekeurige voorbeelden van nochtans vaak gehoorde woorden die geen plaatsje hebben gekregen, zijn champagnevoetbal (in Vlaanderen het meest gangbare alternatief voor wat in Nederland sprankelvoetbal of galavoetbal heet), eerredder ‘doelpunt dat de eer redt’, milderen ‘de achterstand met een of meer doelpunten terugbrengen’ (als in: Bij de rust stond het 3-0 voor Anderlecht, maar in de tweede helft kon Brugge nog milderen
tot 3-2), een gekadreerd schot ‘schot binnen de palen’ en tribunespeler (een pejoratieve benaming voor een speler die vooral gebrand is op persoonlijk succes - applaus van de tribunes - en zich verder weinig gelegen laat liggen aan het ploegbelang; overigens wordt de term ook steeds vaker in metaforische zin toegepast op andere domeinen, bijvoorbeeld in de politiek). Misschien kan aan deze en vergelijkbare lacunes iets worden gedaan in een volgende editie van het Groot Voetbalwoordenboek, die er hopelijk komt, in een volgend groot voetbaljaar.
Timothy Colleman
| |
Zeeuwse familienamen
Lo van Driel, Van Aarnoudse tot Zachariasse. Zeeuwse familienamen, Uitgeverij ADZ, Vlissingen, 2007, 144 pp., ISBN 978 90 72838 41 4. Prijs: € 12,-.
Dit boek is een bundeling van stukjes over Zeeuwse achternamen, die van 5 oktober 2004 tot 30 januari 2007 verschenen in de Provinciale Zeeuwse Courant. De stukjes gaan niet over genealogie of familiegeschiedenis, ze behandelen de namen taalkundig, dat wil zeggen dat de huidige naamvorm tot de oorspronkelijke grondvorm wordt teruggebracht, zodat de betekenis eruit afgeleid kan worden. De namen Giliam, Guequièrre, Cijsouw, Caljouw, Midavaine, Becu, Sponselee, Lobbezoo zouden namelijk duister blijven als je ze niet kon terugvoeren tot Guillaume ‘Willem’, Ga(s)quière, Frans Jachère ‘braakliggend veld’, Cinq saules ‘vijf wilgen’, Caillau ‘kei’, Muis d'avaine ‘mud haver’, Bécue, becude ‘snip’, Poncelet ‘brugje’, l'Aubigeois ‘Albigens, van Albi’. De auteur geeft in zijn nawoord ruiterlijk toe dat hij dankbaar gebruik heeft kunnen maken van ons Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Het spreekt namelijk bijna vanzelf dat heel wat Zeeuwse familienamen uit Vlaanderen en zelfs uit Wallonië en Frankrijk stammen. Naast het zuiver taal- en naamkundige aspect heeft de regionale spreiding van de namen de schrijver geboeid: ‘Zo komt Mulders nauwelijks in Zeeland voor, wel Meulenaar en ook wel eens Muller. In Zeeland is het Janse, hooguit Jansen, nooit Janssens. Ook de gebieden in Zeeland waar een naam vooral voorkomt (Geuze op Tholen en in West-Zeeuws-Vlaanderen) en de aantallen naamdragers’ vond Lo van Driel verrassend en boeiend.
Aangezien het uiteraard om een vulgariserende publicatie gaat, bestemd voor de belangstellende lezer zonder taalkundige opleiding, zijn de stukjes in verhaaltjes gegoten. Centrale verhaalfiguur en rode draad in het hele boek is de wel intrigerende Trudy Murre, zodat lezers zich wel eens afvroegen: ‘Wat doet die Trudy Murre er toch steeds bij?’
Het boek wordt afgesloten met beschouwingen over Namen (pp. 126-136), een Nawoord (pp. 137-138), een lijst met Geraadpleegde literatuur (p. 139) en een alfabetisch Register (pp. 140-144). Op pp. 132-133 gaat de auteur even in op de voor Zeeland zo typische patroniemen op -se, bv. Aalbrechtse, Aarnoudse, Abrahamse, Adriaanse. Hij meent dat dat in overeenstemming is ‘met een karakteristieke eigenaardigheid van de Zeeuwse dialecten om woorden uit te breiden met een -e: een biet is beête. In aansluiting daarop zien we dan ook dat in Zeeland namen als Van den Broeck of Broek worden uitgebreid met een -e: Willem van den Broecke en Jos Broeke.’ Dat is het enige punt in het boekje waarover ik het met de auteur niet eens kan zijn. Ik beschouw Aalbrechtse veeleer als een reductie van Aal-brechtsen<Aalbrechtszoon. Want het is niet zo dat het Zeeuws een -e heeft toegevoegd aan beet, Van den Broek. Bete, kerke zijn de oorspronkelijke zwakke vormen en Van den Broeke is de oude datiefvorm. In het Brabants en het Hollands is die eind-e geapocopeerd. Deze kleine aanmerking zal er wel niemand van kunnen weerhouden om het boekje te kopen en te lezen.
Frans Debrabandere
|
|