Dialectenboek
Véronique De Tier, Ronny Keulen & Jos Swanenberg (red.), Dialect in het spel - Het Dialectenboek 9. Stichting Nederlandse Dialecten, Groesbeek, 2007, 432 pp., ISBN 978 90 73869 09 7. Prijs: € 15,-.
Beurtelings in Nederland en België houdt de Stichting Nederlandse Dialecten haar dialectendag. Telkens wordt dan een nieuw dialectenboek gepresenteerd. Dat was ook zo op 17 maart in Mechelen. In deze stad met speelgoedmuseum was het thema dan ook het kinderspel. Inleidend bespreekt Rob Belemans (pp. 13-36) de dialectenquête. Hierbij valt op dat zowel bij vrouwen als bij mannen de woorden voor de schommel het best bekend gebleven zijn, verder dat bij de mannen de knikkers beter scoren dan de glijbaan en dat bij vrouwen de step en het hobbelpaard hoger gerangschikt staan dan het springtouw. De opstellers van de enquête hebben gemeend ook navraag te moeten doen naar dialectwoorden voor moderne spelen, met vaak een Engelse naam, nl. barbie, skateboard, flippo, frisbee, gameboy, sims, x-box, beyblades, waarvoor de oogst uiteraard uiterst mager uitvalt, vooral bij de ouderen. Belemans hield in zijn referaat een warm pleidooi voor het gebruik van het woord houwtouw, hoewel geen speelgoed. Ik had ook graag gehoord dat hij het woord schaatsplank zou hebben aanbevolen i.p.v. het ook in het Dialectenboek gebruikte skateboard.
Het hoofdbestanddeel van het boek zijn de 14 bijdragen over de namen voor kinderspelen in de diverse dialecten, van West- en Frans-Vlaanderen tot Nederlands-Limburg en van Vlaams-Brabant tot Groningen en Friesland. Het gaat vooral om de namen voor schommel, knikkers, glijbaan, verstoppertje, springtouw, step, wip, katapult, hobbelpaard (terloops: waarom gebruikt de redactie hiervoor telkens het woord schommelpaard, hoewel hobbelpaard in de Nederlanden veruit het gebruikelijkste woord is?), tikkertje, vlieger, kaarten, bikkels, hinkelen, tol, haasje-over, hoepel, proppenschieter, zandbak, mens-erger-je-niet. Op pp. 178-179 vinden we een taalkaart uit de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland met de in het hele taalgebied zo gediversifieerde woordenschat voor schommel: schop, schoppel, schommel, schok, joek, schokkel, schoggel, touter, talter, telt, stuur, bijs, bizebijs, zwik, zwikzwak, wip, wipwap, ruts, rutseko, vaar, singel, zwingel, slinger, suie, rui, ruik, hus, bungel, bengel, bommel, schingel, zeelke, renne, renneko, ritse, ritseko, juteko, rijdeko, balançoire, barlans, bascule, rijtak, witak, karis, zwier, holeers, hangwieg, litse enz.
Zoals telkens wordt het boek afgesloten met de uiterst praktische Wegwijzer Nederlandse Dialectologie (pp. 379-432), met bibliografie van handboeken, overzichten, hulpmiddelen, taalatlassen, tijdschriften, publicaties per regio, namen en adressen van landelijke instituten en instellingen, bibliotheken, ook per regio. Ook het register van afbeeldingen en kaarten is handig voor het gebruik van het boek. (FD)