Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in het Vlaamse onderwijsDe Vlaamse minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke wil de lat hoog leggen voor talen in het onderwijs. Voor leerlingen én leraren. Dat blijkt uit zijn recente nota De lat hoog voor talen in iedere school, die vertrekt vanuit het besef van een complexe en gevoelige taalsituatie in Vlaanderen. [...] Hij wil zoveel mogelijk jongeren brengen tot het correct hanteren van de standaardtaal. De minister zingt niet mee in het koor van die sociolinguïsten die alle varianten omhelzen en in het stellen van een norm vaak al een democratische bedreiging zien: ‘Juist in een globaliserende omgeving is een actieve taalpolitiek, ook in het onderwijs, noodzakelijk.’ Taalbeleid is bij de minister gelijkekansenbeleid. [...] Taalachterstand leidt tot leerachterstand, zegt de minister. ‘Elke leraar is óók taalleraar’, heet het dan ook in de nota. De school moet dus een taalbeleid voeren. Uit recente cijfers van de OESO is gebleken dat de prestatiekloof tussen leerlingen die thuis de schooltaal (Nederlands) spreken en leerlingen die dat niet doen, nergens zo groot is als in Vlaanderen. Vooral in Brussel blijken veel leerlingen (in de eerste graad van het middelbaar onderwijs) de schooltaal onvoldoende te beheersen om de leerstof te begrijpen en te verwerken. De aanpak van taalvaardigheid in het Nederlands moet al beginnen in de kleuterklas. Klasgroepen moeten daar dus kleiner zijn en kleuteronderwijzers moeten intensiever begeleid worden in scholen met veel niet-Nederlandstalige kleuters. De taalvaardigheid van álle leraren moet omhoog. Lerarenopleiding, nascholing en begeleiding moeten hierop inspelen. (uit: Luc Devoldere, ‘Tussen de sterke en de zwakke is het de vrijheid die verdrukt en de wet die bevrijdt - Talen in het Vlaamse onderwijs’. In: Ons Erfdeel, jg. 50 (2007), nr. 1, pp. 189-191) | |
[pagina 45]
| |
GrammaticaonderwijsIk heb me de afgelopen zes jaar nog niet bemoeid met de lessen Nederlands van mijn zoon Anton, maar toen hij enkele weken geleden vroeg of ik hem even kon helpen met zinsontleding, deed ik wel een vreemde ontdekking. Anton weet dat een zin bestaat uit een onderwerp en een gezegde. Het gezegde is alles wat geen onderwerp is. Verder kan hij ook het verschil maken tussen een naamwoordelijk en een werkwoordelijk gezegde. Naamwoordelijke gezegdes worden gemaakt met zogenaamde zwabbels. Dat zijn de werkwoorden ‘zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen’. Vroeger heetten die gewoon koppelwerkwoorden, nu bestaat er een leuk letterwoord voor. Met die naamwoordelijke gezegdes wordt er verder niks gedaan in de les zinsontleding, de werkwoordelijke gezegdes worden dieper ontleed. Werkwoordelijke gezegdes vertellen wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt. In de werkwoordelijke gezegdes worden eerst voorwerpen gezocht. Dat zijn zinsdelen die ‘echt nodig zijn om de zin te snappen’. Als je op die manier de voorwerpen hebt gezocht, mag je alle zinsdelen die overblijven, bepalingen noemen. (uit: Marianne Boone, ‘De zwabbels van meester Babbels’. In: Ad Rem - Tijdschrift voor zakelijke communicatie, jg. 21 (2007), nr. 2, p. 1) | |
Nietszeggende bedrijfsnamenIn de energie- en watersector [...] zijn werkelijk álle nieuwe namen ontheemd - ook door al die fusies. Wie de afgelopen tien jaar in het buitenland woonde, herkent geen enkele naam meer. In 1994 ontstond Nuon. Edon was in 1993 het fusieproduct van Energiebedrijf IJsselmij en Energiebedrijf Groningen Drenthe, en ging in 1999 met de Noord-Brabantse/Limburgse PNEM/Mega Groep weer op in Essent. En net toen het een beetje tot de bewoners van Utrecht en omgeving was doorgedrongen dat hun drinkwater van Hydron kwam, werd die naam alweer omgewisseld voor Vitens. Hydron heette tot 2001 nog gewoon Waterleidingbedrijf Zuid-Holland Oost. Maar de huidige directeur van Vitens wéét dat waarschijnlijk niet eens. En klinkt Hydron nog enigszins naar water, Vitens helemaal niet meer. Je kunt makkelijk beweren dat Vitens Evean had kunnen heten, zoals het snel opstomende zorgconcern, en Evean Vitens - zo inwisselbaar zijn zulke namen. Het zijn typische fusienamen, net als Laurus, Arcuris, Orbis, Corbis Plus, Aedes, en ga maar door. Consensusnamen. Alle samengaande partijen moeten zich in de nieuwe naam herkennen en tegelijkertijd ook niet, want natuurlijk mag niemands oude bedrijfsnaam zichtbaar zijn in de nieuwe naam. [...] Naast fusies, overnames of (internationale) bedrijfsuitbreiding is er nog een belangrijke reden om als bedrijf je naam te veranderen in een naam die naar niks klinkt. Namelijk een slecht imago of een smet op je naam. Dat geldt voor Museumpark Orientalis. Dat heette tot half maart Bijbels Openluchtmuseum. Maar het museum heeft zich, zoals Orientalis in Heilig Landstichting bij Nijmegen zelf zegt, losgewrikt van de katholieke kerk en wil met zijn nieuwe naam breken met het verleden. Weer een historische naam weg - zoals het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden zich sinds 1998 Naturalis noemt. Het Bijbels Openluchtmuseum, een eenvoudige maar veelzeggende naam, een naam uit de cultuurcanon, wordt ingeruild voor een kreet. Orientalis. Een kreet die binnen een tel 2,6 miljoen Google-hits oplevert. (uit: Erwin Wijman, ‘Corus, Coris, Corio, Corbis, Cordares - Over nietszeggende bedrijfsnamen’. In: Onze Taal, jg. 76 (2007), nr. 4, pp. 76-79) | |
Grammatica of vaardigheden in taalonderwijsIn de eindtermen ligt de nadruk vooral op communicatieve vaardigheden, niet op grammatica. Vanwaar die ‘angst’ voor grammatica? Dat ligt aan de slingerbeweging in methodes. En aan een machtsstrijd om je overtuiging op te dringen. Om de zoveel decennia zie je in het taalonderwijs een verbeten antigrammaticabeweging. Dat was zo tussen 1870 en 1900 met ‘la méthode directe’, dan in de jaren 1960 met de audiomethodes, vervolgens in de jaren 1980 met Krashens natural approach. Zo'n antigrammaticasfeer bereikte het Belgisch taalonderwijs in het midden van de jaren 90. [...] Maar na jaren zie je dat er opnieuw te veel grammatica onderwezen wordt, dat de vaardigheden onvoldoende aan bod komen, en zo wordt het veld rijp gemaakt voor de volgende antigrammaticabeweging. Waarom leren we de les niet? Onder meer omdat er altijd maar weer nieuwe ‘experten’ opstaan die de onderzoeksgeschiedenis van het taalonderwijs niet kennen. Omdat we geen academische studierichtingen hebben die echte experts in taalonderwijs vormen. Daar zijn jaren studie voor nodig. (uit: Natalie Hulsen, ‘Wilfried Decoo over kennis en vaardigheden in het Vlaamse onderwijs’. In: Over taal, jg. 46 (2007), nr. 1, pp. 3-5) |
|