Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||
Hoe Nederlands is het Oudnederlands eigenlijk?Op het eerste gezicht lijkt het wat merkwaardig om je af te vragen hoe Nederlands het Oudnederlands is. Veel overgeleverde woorden zijn voor de leek op Oudgermaans gebied niet meteen te herkennen als Nederlands. Dat komt natuurlijk omdat talloze klankontwikkelingen nog niet hebben plaatsgevonden, zodat het Oudnederlands ver van het Nieuwnederlands af staat. Sommige teksten zijn ontstaan in een grensgebied en hebben kenmerken van verschillende talen. Bovendien zijn sommige teksten bewerkingen van een origineel uit anderstalige gebieden, zoals de Wachtendonckse Psalmen (Middelfrankisch) en de Leidse Willeram (Oostfrankisch). Door een veelal letterlijke overname uit de legger, de tekst waarvan de kopiisten in een scriptorium afschriften maakten, worden kenmerken van de brontaal vaak meegekopieerd. Laten we eens wat Oudnederlandse voorbeelden nader bekijken.
(WP, 9de of 10de eeuw) Ne sint spraken noh uuort thero ne gihorda stemmen iro. Er zijn geen talen of woorden, waarin hun stemmen niet gehoord worden.
Deze passage bevat geen niet-Oudnederlandse kenmerken. De woorden die erin voorkomen, zijn goed herkenbaar als Nederlands, bv. spraken ‘talen’, uuort (= wort) ‘woorden’, gihorda ‘gehoord’ en stemmen ‘stemmen’. Maar dat wil niet zeggen dat de Oudnederlandse psalmen geheel ‘van vreemde smetten vrij’ zijn. Er zitten woorden in die soms als Oudengels bestempeld worden, zoals ālūhtan ‘verlich ten’, Oudeng. ālīhtan (tegenover verderop in de psalmen irliohtan) en hlōtha ‘buit’, Oudeng. hlóđ, Eng. loot.
(pennenprobeersel, 11de eeuw) hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hic enda thu uuat unbidan uue nu Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Wat wachten wij nu?
De meeste woorden zijn wel te herkennen als Nederlands. Sommige taalkundigen bestempelen de zin als Oud-WestVlaams, mede door de vorm olla met een o. In een recente studie over dit vaak besproken zinnetje stelt de Vlaamse taalkundige Luc De Grauwe (2004) dat het net zo goed - maar niet noodzakelijk - van Oudengelse (Kentse) origine zou kunnen zijn, vooral door woorden als hagunnan (Oudengels aginnan, Oudhoogduits biginnan ‘beginnen’) en unbidan (Oudengels o.a. abīdan, onbidian tegenover Oudhoogduits irbītan, intbeitōn ‘wachten (op)’). Paleograaf Erik Kwakkel (2005) stelt echter dat het handschrift van de schrijver absoluut op een continentale achtergrond wijst.
Vooral de Leidse Willeram en de Middelfrankische Rijmbijbel staan bol van ‘verschoven’ vormen. Dat zijn woordvormen die de zgn. tweede of Hoogduitse klankverschuiving ondergaan hebben, een uitspraakverschijnsel dat ontstond in de 6de of 7de eeuw en ervoor zorgde dat de Hoogduitse dialecten zich sterk van de andere gingen onderscheiden. De West-Germaanse p, t en k worden daar tot pf, ff, ts, s, ss en kch, ch (Ned. pan vs. Dui. Pfanne, wapen - Waffe, tien - zehn, dat - das, water - Wasser, kind - (dial.) (k)chind, maken - machen). Het regelmatige voorkomen van verschoven vormen in de Willeram en de Rijmbijbel betekent geenszins dat die klankverschuiving ook in het Oudnederlands voorkwam en dat ze later weer verdwenen zou zijn. Zoals hiervoor gezegd, is de Willeram een tekst met veel letterlijk gekopieerde woordvormen uit een Hoogduitse legger en is de Rijmbijbel een verduitste tekst van een Oudnederlandse legger. In beide teksten komen zowel verschoven als niet-verschoven vormen voor, wat op een gedeeltelijke aanpassing aan het eigen dialect wijst. Waarschijnlijk waren verschoven vormen voor het Oudnederlandse oog en oor zeker niet onbegrijpelijk en bestond er dus geen noodzaak ze allemaal in onverschoven vormen om te zetten. Zo kan het dus voorkomen dat een zin zowel verschoven als niet-verschoven woorden bevat, wat klaarblijkelijk niets afdeed aan het begrip:
(LW 52, 13) Ther disk ther lighet uffa siluerinen sulen. De tafel rust op zilveren zuilen. (ter vergelijking LW 52, 18) Thiu lineberga zo themo dische thiu is guldin. De omranding van die tafel is van goud. (RB, r. 359) That se sagent that ist gelógen, thes ist thaz arme uolc bedrogon. Wat ze zeggen, dat is gelogen, daarmee wordt het arme volk bedrogen.
In de eerste voorbeeldzin zien we het onverschoven disk ‘tafel’ naast het verschoven uffa ‘op’, waar we in de tweede zin een verschoven vorm van disk zien, nl. dische. In het derde voorbeeld zien we twee keer een onverschoven vorm that ‘dat’ naast het verschoven thaz. | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
Uitgelicht: de Leidse WilleramLaten wij nu eens wat nader ingaan op de tekst van de Leidse Willeram, waarvan het handschrift te bezichtigen is in de Leidse universiteitsbibliotheek. Deze tekst van abt Williram moet bijzonder populair geweest zijn, want er zijn tientallen kopieën van overgeleverd. Welk exemplaar precies als voorbeeld voor de Oudnederlandse bewerker heeft gediend, is niet bekend. Hoewel het hier om een afschrift gaat, verraden spelling, morfologie en woordkeus wel degelijk iets van het dialect van de schrijver. Blijkbaar vond de bewerker sommige woordvormen onduidelijk of ongewoon en verving hij ze door een passende Oudnederlandse vorm. Het is ook duidelijk dat hij met sommige (Oudhoogduitse) woorden geen raad wist en in die gevallen iets fouts of soms ook gewoon niets overschreef, waardoor er in enkele gevallen leemten in de tekst zijn. Zo liet hij stelselmatig het Oudhoogduitse wabo ‘honingraat’ onvertaald, wat doet vermoeden dat hij het woord niet kende of er geen Nederlands equivalent voor wist. Inderdaad blijkt uit de uitvoerige studie van Willy Sanders (Der Leidener Willeram - Untersuchungen zu Handschrift, Text und Sprachform, München, 1974) dat het woord slechts in het zuidelijke Duitse taalgebied gebruikelijk is geweest. De Middelduitse tegenhanger was Namelijk rāze ‘raat’. Morfologische aanpassingen aan het Oudnederlands zijn o.a. te zien in cuomst ‘komst’, terwijl in het origineel waarschijnlijk cúonft heeft gestaan, siecheduom ‘ziekte’ voor sîechetágon, gehorsamegheyd ‘gehoorzaamheid’ voor gehôrsame, untfahon ‘ontvangen’ voor inpfâhon, verdrank ‘verdronk’ voor irtránk en erbevede ‘beefde’ voor erbíbenêta. Oudhoogduitse woorden die de bewerker blijkbaar niet kende of tenminste ongewoon vond, zijn o.a. vínstre ‘duisternis’, córter ‘kudde’, trókkenon ‘droge’ (dat. mv., vgl. Dui. trocken) en búhel ‘heuvel’, die in het Oudnederlandse handschrift vervangen zijn door thimsternisse, herdnisse, drugon en huvel. Aardig om te zien ook zijn verschrijvingen die de kopiist maakte ten opzichte van zijn legger, zoals in den dagon ‘in de dagen’ (vs. in den clágon ‘in de rampspoeden’), waarbij de cl- verlezen werd voor een d-. Ten slotte mogen we niet aan de volgende mooie misinterpretatie voorbijgaan. In regel 6, 2-3 van het Leidse handschrift staat the genatha the min noch beydet ‘de genade die mij nog wacht’, terwijl er in de Williram-overlevering staat dîe gnâda dîe er mir nóh gíbet ‘de genade die hij mij nog verleent’. Abusievelijk werd gíbet ‘geeft’ (vgl. Dui. gibt) verward met een vorm van het werkwoord gebíten ‘wachten’, namelijk gi-bēt ‘(hij) wacht’. | |||||||||||||
Het Oudnederlands WoordenboekVoor de oudste fasen van het Engels en het Duits bestaan al jaren degelijke woordenboeken. In de Nederlandse lexicografie bestaat nog steeds een leemte. De oudste taalfase (ca. 500-1200) is namelijk niet beschreven. Van de Wachtendonckse Psalmen en de Leidse Willeram bestaan weliswaar glossaria, maar die kunnen de vergelijking met wetenschappelijke woordenboeken van het Oudengels, het Oudsaksisch en het Oudhoogduits natuurlijk niet doorstaan. Voor het Oudnederlands werd eerder nog geen woordenboek gemaakt, omdat er relatief weinig materiaal is, zeker als we dat vergelijken met de hoeveelheid Oudengels en Oudhoogduits materiaal. Daarnaast werden de Wachtendonckse Psalmen en de Leidse Willeram niet altijd als Oudnederlands beschouwd, en worden de Lex Salica en de Middelfrankische Rijmbijbel pas sinds kort tot het Oudnederlands gerekend.
Sinds 2000 wordt er aan het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden hard gewerkt om de lexicografische lacune te dichten. In 2000 werd begonnen met het systematisch verzamelen van al het taalmateriaal dat als Oudnederlands gekenmerkt kon worden, en werd alles in een database ingevoerd. Een groot deel van de Oudnederlandse woordenschat kan al op het internet bekeken worden op de website van het INL, www.tst.inl.nl, onder Corpus Oudnederlands. Dick Wortel schreef hierover eerder in Neerlandia 5 (2006), pp. 41-42. Op dit moment werkt het INL aan het Oudnederlands Woordenboek (ONW, redactie: drs. Kenny Louwen, dr. Marijke Mooijaart, dr. Aad Quak, Jan Vonk en Dick Wortel, hoofdredacteur: dr. Tanneke Schoonheim). Het zal een historisch-wetenschappelijk woordenboek worden en ongeveer 4500 trefwoorden bevatten. Ter illustratie van de betekenis(sen) zal bij de lemma's citatenmateriaal worden gevoegd. Het is de bedoeling dat het ONW eind 2008 afgerond wordt. Een wetenschappelijk woordenboek kan anderen helpen bij nader onderzoek naar de oudste fase van het Nederlands. | |||||||||||||
Literatuur
|
|