Recensies
Droste over de oorsprong van taal
Flip G. Droste, Over de oorsprong van de taal of hoe wij sprekend mens geworden zijn, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2005, 125 pp., Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis, Series C/Vol. 9, ISBN 90 5867 477 0. Prijs: € 17,00.
In een boek van relatief geringe omvang behandelt Droste een onderwerp waar al veel over geschreven is, net zoals zijn Leidse collega Pieter Muysken dat zes jaar geleden deed met zijn boekje Talen - De toren van Babel (Amsterdam University Press, 1999, ISBN 90 5356 318 0) in een soortgelijke wetenschappelijke reeks. Terwijl Muysken het voornamelijk heeft over de ontwikkeling van al dan niet sterk verschillende talen na het ontstaan van ‘de’ taal, beperkt Droste zich tot beschouwingen over het laatstgenoemde fenomeen. Wie uitgebreider geïnformeerd wil worden én over de oorsprong én over de splitsing van taal in een veelvoud van talen, kan zijn voordeel doen met Jean Aitchisons De sprekende aap - Over oorsprong en evolutie van de menselijke taal (Het Spectrum, Utrecht, 1997, ISBN 90274 5597).
De beperking in volume brengt in Drostes studie een strakke aanpak met zich mee. Zou het alleen gaan ‘over de oorsprong van de taal’, dan zou dat voor de hand liggen. De uitbreiding van de titel met de aankondiging ‘hoe wij sprekend mens geworden zijn’, laat vermoeden dat nu een nog groter ontwikkelingsproces moet worden samengebald. Het uitgangspunt van Drostes bespiegelingen bevestigt dat vermoeden. Zijn basisidee is dat, zoals hij letterlijk schrijft, de menselijke taal zich ontwikkeld heeft uit logisch denken, gelijk voor mens en dier, en universele communicatie. De consequentie uit die stelling is dan ook voor hem dat er in dat opzicht geen wezenlijk verschil is tussen mens en dier: ‘de overgang van de animale status tot die van de mens - uiteindelijk tot Homo sapiens - is niets anders dan een specialisatie zoals elke species die op haar eigen manier heeft doorgemaakt: de animale status is daarmee dus niet verlaten.’ In die bewoordingen proef je een zekere lapidaire behandelingsstructuur van een complex onderwerp. Het begin was dus, schrijft Droste, in de eerste plaats logisch denken. In concreto gaat het hier om incorporatie, zijnde een mentaal proces dat een waargenomen verschijnsel onderbrengt in een categorie. Er wordt een eigenschap (bedreiging resp. gevaar) toegekend aan objecten (onweer, kat e.d.) en dat denkproces leidt tot (waarschuwende) contacten binnen de soort en daarbuiten. Dat de mens op een gegeven moment in staat is geraakt die contacten op verbale wijze te leggen, komt doordat zijn verste voorouder, de australopithecus afarensis, rechtop is gaan lopen, waardoor in de loop van de tijd in een gedaald strottenhoofd en in de mondholte fijnere articulatie mogelijk geworden is, terwijl anderzijds het hersenvolume sterk toenam.
Hoewel Droste het logisch denken als uitgangspunt van de ontwikkeling van taal en taalvermogen beschouwt, ziet hij, zoals geschreven, ook de universele communicatie als taalscheppende factor. Incorporatie leidt tot propositie. Die ‘opereert met concepten die vooruitzien naar de uiteindelijke tekengeving’ en dat komt omdat er een ordening gaat plaatsvinden via syntactische regels, die voert naar formulering, de laatste stap vóór articulatie. Droste vat een en ander schematisch samen, wat weergegeven kan worden als volgt:
BREINMECHANISME = Activering → Conceptualisatie → Formulering → Articulatie
INFORMATIEVERWERKING = Idee → Incorporatie → Propositie → Zin