leidraad genomen en dat paste goed in hoofdstuk 1 van de Grondwet, dat handelt over de grondrechten, in dit geval het klassieke grondrecht, de vrijheid om het Nederlands te gebruiken. Hun inbreng was nog zonder een intensieve vergelijking met de grondwetteksten van de andere lidstaten tot stand gekomen en ook met een voorzichtigheid die het klimaat van toen weergeeft: ‘De bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal is voorwerp van zorg van de overheid.’
Toen moest ook nog het misverstand worden weggewerkt dat in het artikel iets over het Fries gezegd moest worden. In de huidige omstandigheden weten wij allen dat de zorg voor minderheidstalen bij de EU berust en dat een tekstvermeerdering in die zin beleefd, maar nutteloos is. Ook dat hadden de beide indieners al voorzien; het ging hun immers gewoon om de bescherming van het Nederlands als nationale taal, zoals die gebruikelijk is in de meeste landen. Alle voorzichtige voorbereidingen leidden echter niet tot de vastlegging van de landstaal in de Grondwet. In april 1997 werd het wetsvoorstel verworpen.
Het neemt niet weg dat daarmee zeker de geesten rijper waren gemaakt. Europarlementariër Marianne Thyssen (CD&V, op 10 januari jl. verkozen tot eerste ondervoorzitter van de EVP-ED-fractie in het Europees Parlement, waarmee zij nummer twee van deze 277 leden tellende fractie is) bekeek de zaak maar meteen Europees. Zij vergeleek de situatie met andere landen en hun officiële talen, met regels en technieken in dezen. En zij was het die ons de weg wees naar een invalshoek die onvoldoende aan de orde komt in Nederland: in Europa wordt op de schaal van de toekomst gekeken naar grondrechten als vrijheid van meningsuiting, godsdienst, onderwijs, verbod van discriminatie, en naar de evenwichtigheid in de verdeling van die rechten. Met de juiste bepakking dient Nederland straks mee te draaien in het grote geheel.
Prof. dr. Toon Hagen (toen voorzitter van de Raad voor Taal en Letteren van de Taalunie) brak een lans voor betere wet- en regelgeving voor het Nederlands in het onderwijs, voor primair tot en met tertiair. Naast deze interne regelgeving wendde hij de blik naar buiten: ‘Statusplanning heeft niet alleen betrekking op het Nederlandse taalgebied, maar moet ook beschouwd worden in Europees verband en nog ruimer (Neerlandica extra muros).’ Prof. dr. Ludo Beheydt (Louvain la Neuve en Leiden) voegde daaraan toe: ‘Alleen een ferm taalbeleid kan die funeste neerwaartse spiraal in de functionaliteit van het Nederlands tegenhouden.’ Prof. dr. Abram de Swaan (toen nog verbonden aan de Amsterdamse School voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek) trok in de strijd met andere talen, vooral het Engels, een historische vergelijking: ‘Nederland loopt nog niet onder, maar we moeten toch oppassen dat niet de zee van de wereldtalen de binnenwateren binnendringt.’
Duidelijk werd uit deze betogen dat het Nederlands meer gesteund moest worden, zeker door de mondialisering en alle verdere wegen daarnaartoe. Maar hoe?