Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Pro pace en unitate
| |
Federaal of intergouvernementeelGa naar eind1De eerste keuze is al jarenlang een fundamenteel twistpunt. Dat heeft geleid tot een ingewikkelde staatkundige structuur met zowel intergouvernementele als federale elementen in de organisatie van de EU. Het structurele democratische tekort van de EU is daarvan een logisch uitvloeisel. De vraag waaraan het Europese integratieproces zijn democratische legitimiteit ontleent, blijft daardoor namelijk onduidelijk. In een intergouvernementele opzet steunt die democratische legitimiteit uiteraard op het nationale parlement als representant van het volk in nationaal verband, in een federale opzet op het Europese parlement als representant van het Europese staatsvolk. De keuze te dien aanzien is tot nu toe steeds ontweken door onderlinge verdeeldheid. Twee richtingen staandaarbij tegenover elkaar: een politiek-strategische die vóór een duidelijk antwoord op die kwestie is, en een pragmatische die een duidelijk antwoord zo lang mogelijk uit de weg gaat en prioriteit geeft aan stapsgewijze vooruitgang van het integratieproces zonder klaarheid te scheppen over de vraag waarop dat proces uiteindelijk gericht zou moeten zijn.
Nederland behoorde jarenlang in feite tot die pragmatische richting. Als gevolg daarvan heeft het een eigenaardige rol gespeeld in de omgang met die dilemmaproblematiek. Hoewel jarenlang voorstander van een federaal Europa, op grond waarvan het in de jaren zestig krachtig stelling nam tegen het gaullistische en toen als nationalistisch gediskwalificeerde concept van een confederaal Europa, heeft het zich tegelijk met grote volharding en succes ingezet voor uitbreiding van de Europese Gemeenschap met Groot-Brittannië in de wetenschap dat de Britten juist tegen een federaal Europa zijn, en voor verdere uitbreiding van de EU als de beste manier om het federale streven te ondergraven en het integratieproces zoveel mogelijk te beperken tot de ontwikkeling van een vrije Europese markt met zoveel mogelijk aangesloten landen. Bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU op 1 januari jl. heeft de Britse Conservatieve Europarlementariër Geoffrey Vanorden die Britse houding nog eens klip en klaar bevestigd. Uitbreiding, zo stelde hij, betekent automatisch minder verdieping. Vandaar dat zoals hij dat noemde de ayatollahs van de Europese integratie het uitbreidingspro- | |
[pagina 9]
| |
ces nu zo veel mogelijk proberen te vertragen. In de Britse Europese politiek, waarin economische en strategische overwegingen een hoofdrol spelen, is toetreding van Turkije tot de EU op termijn dan ook geen serieus probleem.
Met voortgaande uitbreiding wordt in feite impliciet gekozen voor het primaat van intergouvernementele Europese samenwerking. Ook Nederland lijkt nu te kiezen voor zo'n opzet en daarmee voor het primaat van nationale belangen dat in Nederland tot in de jaren negentig als nationalistisch gekritiseerd werd. In het rapport van de Nationale Conventie die vorig jaar in Nederland is ingesteld om het haperende democratische vernieuwingsproces nieuw leven in te blazen, vinden we een duidelijk uitspraak over het eerste dilemma. Men probeert dat te overstijgen door het introduceren van het begrip statenverbond als leidraad voor de verdere discussie over het einddoel van het Europese integratieproces. Dat begrip is ontleend aan een uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht. Dat oordeelde namelijk in 1993 dat de EU na het Verdrag van Maastricht de vorm had aangenomen van een statenverbond, dat wil zeggen een verbond waarin de lidstaten in principe hun nationale soevereiniteit behouden, al is een deel daarvan door hun lidmaatschap van de EU ingeperkt. Op die manier probeert men te markeren dat de Europese Unie geen vrijblijvende statenbond is, maar evenmin een bondsstaat. In een statenverbond zoals hier gepresenteerd, is bij Europese besluitvorming een blijvende hoofdrol weggelegd voor de nationale parlementen. De legitimiteit van die besluitvorming wordt derhalve hoofdzakelijk gerelateerd aan het nationale parlement, zoals dat in Groot-Brittannië en Denemarken al lang het geval is. Daarmee wordt de gedurende lange tijd in progressieve kringen verkondigde opvatting van de nationale staat als een achterhaald fenomeen in het globaliserende beschavingsproces derhalve onomwonden afgewezen. | |
Kern-Europa en BeneluxMoeten we de federale optie daarmee voorgoed prijsgeven? Dat hoeft niet. In de Nederlandse referendumdiscussie over de voorgestelde Europese grondwet was een van de argumenten van de ‘nee’-campagne dat we met de aanvaarding van die grondwet voor een Europese superstaat zouden kiezen. Ik heb dat bestreden en er onder andere op gewezen dat zelfs een federale opzet van de EU mijns inziens niet per se het ontstaan van zo'n superstaat inhoudt, mits men uitgaat van het klassieke concept van een Europese federatie zoals die met name door de Duitse regering in 2000 is voorgesteld: een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de Bond) en de deelstaten die ieder in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn. In plaats van een superstaat ontstaat zodoende een federatie van natiestaten, die gebaseerd is op gedeelde soevereiniteit en tevens een heldere Kompetentz-Katalog, d.w.z. een duidelijke bepaling van exclusief-Europese, exclusief-nationale en gedeelde bevoegdheden.
Binnen de zich uitbreidende EU blijft er krachtens het Verdrag van Nice ruimte voor de vorming van een kern-Europa. Een beperkt aantal staten is gerechtigd verder te gaan op de weg van Europese integratie. Dat was ook de bedoeling van de Duitse regering met haar juistgenoemde voorstel. Ik heb mij eerder al herhaaldelijk uitgesproken voor dat idee van een kern-Europa. Het is een streven dat herinnert aan het idee van een hecht geïntegreerd Klein-Europa op federale grondslag tegenover het gaullistische concept van een confederaal georganiseerd Groot-Europa, zoals dat in de jaren '60 inzet is geweest van het debat over de toekomst van Europa. Eveneens ben ik voorstander van een nieuwe Benelux-Unie met als een van haar kerntaken de intensivering van de politieke samenwerking van Benelux-landen in Europa. In het vorig jaar november gepubliceerde rapport over de toekomst van de Benelux, waarin de resultaten verwerkt zijn van het onderzoek dat op verzoek van de Vlaamse regering door de Leuvense hoogleraar prof. Wauters e.a. is uitgevoerd, komt dat ook aan de orde, zij het dat men daarin niet verder wil gaan dan een zachte institutionalisering ervan in de vorm van een intentieverklaring in de slotakte van het nieuwe verdrag. Wil dat echter van de grond komen, dan zal men die politieke samenwerking wel in het verdrag zelf moeten verankeren. Ook is het dan uiteraard nodig een intensieve discussie in Benelux-verband op gang te brengen om de visie en koers van België en Nederland inzake de Europese samenwerking beter op elkaar afgestemd te krijgen en de problemen die daarbij in de weg staan aan een kritische reflectie te onderwerpen. En de heersende euroscepsis zal dan natuurlijk ook teruggedrongen moeten worden. En dat laatste is een hele opgave. Als we daar in Nederland niet in slagen, marginaliseert Nederland zich in de EU steeds meer. | |
Groeiende Nederlandse EuroscepsisTijdens de Fortuyn-revolte in Nederland werd die euroscepsis nog als rechts-populistisch geëtiketteerd en gekritiseerd. Nu heerst die scepsis echter in brede kring, ook aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Slechts 25% van de bevolking voelt zich nog bij Europa betrokken, 42% laat het koud en ruim 60% heeft geen vertrouwen meer in de Europese politiek, zoals blijkt uit een recente enquête van De Nederlandsche Bank over Europa. Op spectaculaire wijze kwam die scepsis tot uiting in de afwijzing van het voorgestelde constitutionele verdrag op 1 juni vorige jaar. De Nederlandse minister van buitenlandse zaken Ben | |
[pagina 10]
| |
Bot liet daarop herhaaldelijk weten dat dit verdrag wat Nederland betreft dood was. Het is een scepsis die nu ook te beluisteren valt in juridische tijdschriften waarin voorheen een heel ander geluid te horen viel als het om de toekomst van Europa ging. Zo wordt er nu, gezien de federaliserende aspiraties van het Europese Hof van Justitie, nadrukkelijk voor gepleit dat Hof zijn bevoegdheid te ontnemen een bindend oordeel te vellen over de bevoegdheidsverdeling tussen lidstaten en de EU. Dat oordeel dient voorbehouden te worden aan de nationale parlementen om zo het sluipende en nog steeds voortgaande proces van federalisering van de EU tegen te houden. De Socialistische Partij in Nederland, waarvan de aanhang bij de verkiezingen van 22 november jl. sterk is gegroeid, heeft die gangbaar geworden euroscepsis inmiddels gestalte gegeven in een pamflet met de veelbelovend lijkende titel ‘Een beter Europa begint nu’. Maar met dat betere Europa bedoelt men in feite een sterk afgeslankt en ingetoomd Europa, geheel in de geest van de opmerkelijke herwaardering van de soevereine nationale staat, die aan de politieke linkerzijde zoals gezegd lange tijd als een achterhaald fenomeen werd beschouwd. Ook in andere lidstaten valt die euroscepsis overigens te bespeuren. Het eens zo veelbelovende Europese experiment dreigt daardoor te verzanden. Al is die eurosceptische reactie op zichzelf in zekere mate te verklaren (de sterk neoliberale oriëntatie van de EU speelt daarbij vooral aan de linkerzijde een grote rol), zij zal niettemin onomwonden als een reactionaire tendens ontmaskerd moeten worden. Tegelijkertijd zullen we wel bereid moeten zijn de Europese integratiepraktijk kritisch onder de loep te nemen. Dat geldt in het bijzonder voor het te sterke technocratische karakter ervan en het daarmee samenhangende tekort aan democratische legitimiteit, en de neiging van de Europese technocratie zich te veel en te vergaand te bemoeien met interne aangelegenheden van de lidstaten en daarmee haar Europese hand te overspelen. Bij Europese wet- en regelgeving zal ook meer dan voorheen meer moeten worden gelet op de sociale en culturele effecten ervan. Rechtens is men daartoe ook verplicht. En uiteraard zal de impasse rond het omstreden verdrag voor een nieuwe constitutionele bedeling voor de EU dit jaar doorbroken moeten worden, wil er weer meer vaart komen in het proces van Europese samenwerking.
Met tot slot nogmaals een lans te breken voor een nieuwe Benelux Unie die zich tevens tot taak stelt mee te werken aan een hernieuwd elan in het Europese integratieproces met het oog op de toekomst van Europa in een snel veranderende wereldconstellatie met nieuwe belangrijke machtscentra als mede- en tegenspelers besluit ik, mijnheer de voorzitter, mijn instemming met uw streven pro pace et unitate. Op 4 februari jl. hield Wim Couwenberg bij gelegenheid van zijn toetreding tot de Europese Eresenaat, een rede. Prof. dr. S.W. Couwenberg was van 1976 tot 1995 hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en is sindsdien docent aan de HOVO in Rotterdam en de Senioren Academie in Brabant. Zijn proefschrift (1953) handelde over de behartiging van publieke belangen in particuliere lichamen Wim Couwenberg begon als journalist en werkte enkele jaren op Binnenlandse Zaken, doceerde aan enkele Sociale Academies en aan de Hogere Krijgsschool, was adjunct-directeur van het Oost-West Instituut, en twaalf jaar raadslid voor de KVP in de Rotterdamse gemeenteraad. In 1962 richtte hij Civis Mundi op, het tijdschrift dat het brede veld van de westerse cultuur in nationaal en internationaal verband bestrijkt. Vele boeken op vakgebied heeft hij op zijn naam staan en veel tijdschriften mogen regelmatig op bijdragen van hem rekenen, niet in de laatste plaats ons eigen Neerlandia, waarvan hij na zijn hoofdredacteurschap nog altijd redactielid is gebleven. |
|