Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
| |
[pagina 4]
| |
Europa in de wereld van vandaag
| |
[pagina 5]
| |
Europa is er niet in geslaagd een doorslaggevende rol te spelen in het vredesproces in het Midden-Oosten en in de oorlogen die het Afrikaanse continent blijven verscheuren. Met de oorlog in Irak kwam dit op dramatische wijze tot uiting. Ondanks onze welvaart kan de enorme vrije markt die de EU geworden is, de armoede in de wereld niet uitroeien. De liberalisering van de handel heeft de globalisering in de hand gewerkt, met alle voordelen voor de technologische ontwikkeling, maar de noodzakelijke regulering om de mensenrechten van armen en verdrukten te beschermen kwam er niet. Het verdwijnen van de Sovjet-Unie liet de staten van Midden- en Oost-Europa vrij om het democratische model van de Europese landen na te volgen, maar een nieuw sociaal model bleef louter hun eigen verantwoordelijkheid. De vrije handel is geen garantie voor een rechtvaardige verdeling van de wereldrijkdommen, integendeel. | |
De grondwet: een noodzaak?De uitbreiding van de Europese Unie tot 27 lidstaten, zonder van de toetreding van andere kandidaten zoals Turkije nog te gewagen, maakt institutionele aanpassingen noodzakelijk en tegelijkertijd bijna onmogelijk. Na de verklaring van Laken,Ga naar eind3 die het Belgische voorzitterschap afsloot, leek alles mogelijk. Er werd een Europese Conventie samengeroepen die een Grondwet voor Europa zou opstellen. Wellicht werden hiermee illusies gewekt. Het resultaat kon echter niet anders zijn dan een compromis tussen Commissie, Europese Raad (lees: lidstaten) en Europees Parlement, en moest uitmonden in een nieuw Verdrag tussen de lidstaten. Het is eigenlijk een wonder dat het ontwerp inderdaad door alle lidstaten werd ondertekend, maar de ratificatie in de lidstaten liep minder goed af, vooral in de landen waar de ratificatie afhankelijk was van een referendum.
Hoe kon het zover komen? Ongetwijfeld speelden, zoals altijd bij referenda, de binnenlandse politiek en de vrees voor toenemende werkloosheid en immigratie een rol. Wat men Grondwet noemde, was in feite een verdrag dat alle vorige probeerde te vervangen en op een beperkt aantal punten te wijzigen. Maar die wijzigingen waren wel essentieel: het algemeen geldende vetorecht van alle lidstaten zou bijvoorbeeld de uitzondering worden in plaats van de regel en een begin van Europese buitenlandse politiek zou mogelijk worden. Gaandeweg zou de Commissie - en derhalve de Unie - via betere procedures greep kunnen krijgen op terreinen als immigratie, wetenschappelijk onderzoek en mobiliteit. Besluitvorming zou tenminste weer haalbaar worden. Uiteraard waren de vijanden van elke vorm van eenwording ten koste van de soevereiniteit van de eigen lidstaten hiertegen gekant. Dit kamp werd nog versterkt door de toetreding van een aantal landen die hun onafhankelijkheid verkregen door het uiteenvallen van het Sovjetblok en die vooral gericht waren op het lidmaatschap van de NAVO en de toetreding tot de vrije markt van de Europese Unie. Na de ‘offers’ die ze zich hadden moeten getroosten voor dat lidmaatschap, wilden ze nu de voordelen plukken zonder de soevereiniteit prijs te geven. De regeringen noch de Europese instellingen zelf zijn erin geslaagd de publieke opinie te overtuigen van het nut en de noodzaak van de nieuwe grondwet. Het was wellicht ook niet verstandig om het zo aan te pakken. Het ging immers hoofdzakelijk om het bevestigen van wat in vroegere verdragen was overeengekomen. De instellingen bleven dezelfde, maar hun bevoegdheden werden aangepast en versterkt zonder de evenwichten tussen Commissie, Europese Raad en Europees Parlement te verstoren. Een Handvest van de Grondrechten dat reeds afzonderlijk was goedgekeurd, werd toegevoegd aan de tekst, samen met een Protocol inzake de vertegenwoordiging van de burgers in het Europees parlement en de stemmenbeweging in de Europese Raad en in de Raad van Ministers. Veruit het meest uitgebreide deel, deel III, bestond echter in een beschrijving van het beleid en de werking van de Unie zoals ze zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Dit deel omvat een paar honderd bladzijden, die bol staan van Europees jargon en uiteenzettingen over procedures en instellingen, waardoor men door de bomen het bos niet meer ziet.
De tegenkrachten zijn dus al bij al niet gering. Toch neemt Angela Merkel zich voor om van het Duitse voorzitterschap gebruik te maken om de Unie uit het slop te halen. Wat de grondwetskwestie betreft, kan er volgens haar geen sprake van zijn van voren af aan te beginnen. Door verdere uitbreiding van de Unie afhankelijk te maken van een nieuw verdrag gaf zij een duidelijke vingerwijzing in de richting van het Verenigd Koninkrijk. Het wordt dus uitkijken naar de Verklaring van Berlijn, die op de verjaardag van het Verdrag van Rome op 25 maart zal worden goedgekeurd. | |
Onopgeloste problemenZelfs als men erin slaagt de Europese instellingen aan te passen in een soort grondwettelijk verdrag, zullen tal van problemen onopgelost blijven. De relatie tussen de regio's en de Europese instellingen blijven lopen over de hoofdsteden van de lidstaten. Slechts die regio's die binnen hun staat voldoende autonomie hebben verworven om hun relaties met de EU zelf te regelen, kunnen hieraan een mouw passen. Regio's hebben geen stemrecht in de Raad, zelfs niet waar zij bevoegd zijn voor materies die er worden behandeld en ook al kunnen hun ministers, in het geval van de Belgische regio's bijvoorbeeld, de gespecialiseerde vergaderingen van de Raad voorzitten. | |
[pagina 6]
| |
Het Comité van de Regio's heeft slechts adviserende bevoegdheid en is qua samenstelling zeer ongelijk: regio's met wetgevende bevoegdheid zijn er ver in de minderheid. Diverse lidstaten, zoals Spanje, Frankrijk, Polen, trachten bovendien met alle middelen de opgang van de regio's in eigen land en in de EU af te remmen, en de middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling maximaal ten profijte van de eigen politiek te laten renderen. Nu de meeste lidstaten kleinere landen zijn, leidt de onmacht van de regio's die zich als een natie beschouwen (Catalonië, Baskenland, Schotland, Vlaanderen) in toenemende mate tot frustratie en tot een toename van de onafhankelijke stromingen. In het verleden beschouwden de Europese regio's de Europese Unie als een bondgenoot in hun streven naar eigen ontwikkeling binnen een groter geheel. De onmacht van de Europese Unie om hun culturele identiteit en hun taal daadwerkelijk te steunen blijft een feit, alle mooie verklaringen en principes ten spijt. Regio's kunnen genieten van de Europese solidariteit voorzover de lidstaat waartoe zij behoren, hen daarin steunt. Zelf staat worden lijkt dan ook het beste middel om respect voor de eigen identiteit af te dwingen en zeggenschap te krijgen in de Europese constructie, die eerder naar een confederatie dan een federatie lijkt te evolueren.
In dit licht valt het dan ook te begrijpen dat de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen van staat tot staat verloopt, waarbij aan de Belgische kant de bevoegdheden al wel in ruime mate door Vlaamse instellingen worden uitgeoefend. Vlaanderen kan ook in externe relaties als gewest en gemeenschap optreden, maar in het Europese kader is het slechts een regio. Daardoor worden de bilaterale problemen wel opgelost, maar is van gemeenschappelijk optreden in de Europese Unie geen sprake. Aangezien taal- en cultuurpolitiek geen Europese gemeenschapsmaterie is, biedt ook op dat terrein de Unie slechts occasionele stimulansen. Een uitzondering vormen evenwel de zaken die in Benelux-verband geregeld worden. Dat Verdrag staat eigenlijk model voor het federaal regelen van gezamenlijk afgesproken materies, maar de ontwikkeling van de Benelux is om politieke redenen in België al eerder afgeremd.
Het erkennen van de culturele verscheidenheid werd in de ontwerptekst van de Europese grondwet uitdrukkelijk opgenomen: ‘De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal, en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed.’ Het respect voor de minderheden behoort tot de KopenhagencriteriaGa naar eind4, waarop nieuwe lidstaten werden beoordeeld alvorens onderhandelingen zelfs maar mochten beginnen. Hoewel men in de praktijk vragen kan hebben bij de toepassing van dit beginsel, heeft het toch vele culturele minderheden in de toetredingslanden geholpen om uit hun status van tweederangsburgers op te klimmen en openlijke discriminatie van hun taal, cultuur en geschiedenis te laten ophouden. Toch werd bij het vastleggen van regionale grenzen of het opstellen van kieswetten veeleer gepoogd hun identiteit te laten oplossen in grotere gehelen of hun optreden als gemeenschap via kunstmatige grenzen tegen te houden. Taalrechten worden gezien als persoonlijke rechten van een individu en niet als de uitdrukking van een gemeenschappelijke identiteit, tenzij het gaat om de identiteit van een lidstaat Het Catalaans wordt niet erkend, het Maltees wel. De toetreding van nieuwe lidstaten heeft tot de erkenning van meer talen geleid, maar in de praktijk is het gebruik van het Engels als eenheids- of verbindingstaal alleen maar toegenomen. | |
De kloof tussen de Europese burger en de instellingen van de Europese Unie.Door de invoering van de Europese eenheidsmunt werd een duidelijke stap voorwaarts gezet in de bewustwording dat de Unie een geheel vormt. Het wegvallen van de grenzen werd voor de burgers heel concreet. Tegelijk onderstreepte het gebruik van de euro het welvaartsverschil tussen de oude en de nieuw toegetreden landen, waar het maandloon of het pensioen slechts een fractie bedraagt van wat in de oude landen wordt verdiend en uitgegeven. Hoewel de werkgelegenheid hier ook toenam, vielen toch vooral sluitingen en uitwijking van bedrijven naar lagelonenlanden op. Zwartwerkers stroomden toe, terwijl de regering stelde dat zij de grenzen gesloten hield en het beleid inzake asielzoekers en economische vluchtelingen hardvochtiger en strenger werd. Luider en luider klonk de roep om een sociaal Europa, terwijl dat een nationale bevoegdheid is, net zoals het veiligheidsbeleid. In het kader van de strijd tegen terrorisme en de maffia werden Europese stappen gezet, maar tot een gemeenschappelijke politiek kwam het niet.
Het waarom daarvan is voor de burger niet duidelijk. De media slagen er niet in de Europese problemen en oplossingen duidelijk te maken. De nationale parlementen controleren onvoldoende welke standpunten hun regering inneemt achter de gesloten deuren van de Europese topvergaderingen. Het Europese parlement heeft zijn wetgevende bevoegdheid gestaag zien toenemen, maar krijgt niet de aandacht van de media die het verdient, en holt letterlijk heen en weer tussen Brussel en Straatsburg. Ook de middelen in de nieuwe grondwet, zoals het burgerinitiatief en het evocatierechtGa naar eind5 van de nationale parlementen, brengen onvoldoende soelaas zolang de media de Europese Unie als ‘buitenland’ blijven beschouwen, waaraan alleen bij rampen en schandalen aandacht wordt besteed. | |
[pagina 7]
| |
Sociaal Europa voor morgen?Angela Merkel stelde terecht dat de aanpassing van het Europese welvaartsmodel aan de globalisering, zoals de burgers dat van regeringen verwachten, een belangrijke uitdaging vormt. Dat wordt geen eenvoudige opgave. Onze samenleving vergrijst, de pensioenlast weegt zwaar op de beroepsbevolking. De lasten op arbeid zijn een belangrijke factor in de kostprijs van onze producten. Onze burgers aanvaarden graag dat onze goederen en diensten vrij geëxporteerd kunnen worden, dat wij ongehinderd kunnen reizen en dat onze bedrijven filialen stichten in het buitenland. Maar tevens vragen zij dat niet alleen banken en bedrijfsleiders daar beter van worden. Zij willen zekerheid over hun werk, hun inkomen en dat van hun kinderen, hun pensioen en hun ziekteverzekering. Zij vrezen dat de verworvenheden van de welvaartstaat op de helling komen. Bij toenemende vermarkting van culturele en sociale goederen en diensten is die bezorgdheid terecht. Bovendien vrezen zij dat de taart met vele nieuwkomers gedeeld zal moeten worden. De nieuwkomers brengen bovendien andere talen en gewoonten binnen, en passen zich trager aan dan verwacht. Terecht verwachten zij ook van ons meer bereidheid tot flexibiliteit. De herverdeling van de rijkdom gebeurt hoofdzakelijk binnen de eigen staatsgrenzen, via belastingen en sociale zekerheid. Het is een persoonsgerichte solidariteit, sociale zekerheid dus. Europa mag een klein deel van deze rijkdom herverdelen in de vorm van subsidies uit de diverse fondsen, vooral het Landbouwfonds, Sociaal Fonds en Regionaal Fonds. Deze middelen volstaan niet om een echt sociaal Europa tot stand te brengen. Er moet in de toekomst ook aan een Europees belastingstelsel gedacht worden. Een Europese sociale sokkel van minimuminkomen met minimumlonen en -pensioenen zou dan sneller tot stand kunnen komen. Het overhevelen van de sociale bevoegdheden zou in de huidige omstandigheden tot sociale afbraak leiden, al blijft ook de marktwerking niet zonder gevolgen. In het werelddorp lijkt een eengemaakt Europa ondanks de moeilijkheden uiteindelijk toch meer een deel van de oplossing dan van het probleem. De lidstaten zijn immers als afzonderlijke entiteiten niet meer in staat soeverein de vrede, de welvaart en het welzijn van hun burgers te verzekeren. Tegelijk beseffen we dat de wereldwijde vrijhandel, het internet en het wereldkapitalisme de problemen van de mensheid niet kunnen oplossen. We hebben behoefte aan een op humane waarden gebaseerde regulering, die op een democratische manier tot stand komt en wordt gecontroleerd. Daarom moet de EU zich verder ontwikkelen als een democratische en politieke unie, en niet alleen als een markt. Hopelijk zal zich ook geleidelijk een Europese opinie ontwikkelen, die het vanzelfsprekend vindt dat bepaalde zaken Europees worden geregeld. Tegelijkertijd vergt de toenemende vraag naar rekenschap dat verantwoordelijkheid wordt opgenomen door gezag dat dichtbij de burger staat en door hem direct gecontroleerd wordt. Dat vraagt ook om een overdracht van de bevoegdheden van de staat aan gemeenten en regio's, die vaak ouder zijn dan de staten en in sommige gevallen ook over een grotere legitimiteit beschikken. Naast die van de lidstaten zal de EU de inbreng van deze niveaus moeten erkennen als zij zich democratisch wil versterken en legitimeren. |
|