Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||
Van Dale, de Van Dale
| |||||
[pagina 31]
| |||||
Zicht op het 19de-eeuwse Sluis
Hij is gefascineerd door een bepaald taalkundig verschijnsel. Om het te kunnen begrijpen moeten we weten dat het een reactie is op een stuk met Nederlandse woorden van het type bimbam, zigzag, wirwar. Wat Van Dale nu doet, is hierop een aanvulling geven: vijf bladzijden met alfabetisch opgesomde voorbeelden van deze woorden in zijn streektaal, het West-Vlaams en de variant die in West-Zeeuws-Vlaanderen gesproken wordt. Het stuk begint met de uitdrukking van bibo naar babo. Van Dale: ‘Wanneer men iemand nu hier dan daar zendt, zonder dat deze ergens te regt komt, zegt men: men stuurt hem van bibo naar babo. Onder meer suggereert hij de verklaring: “Zoude deze spreekwijs niet ontleend zijn aan of verbasterd uit bij- of biboord en bakboord? Op sommige plaatsen toch zegt men: van biikboord naar bakboord”’.Ga naar eind2
Vervolgens geeft het kinderliedje van de klok: Biem, bom, beijere. De klokke lust geen eiere enz. Zo gaat dat in alfabetische volgorde verder met een mooie verzameling dialect-woorden: brimbram, gigagen, gribbel-grabbel, kinkkank, kipkap, klikklakken, klikklets, enz. In deze lijst ook riepje rapje of reepje rapje, de Vlaams-Nederlandse variant van Jan Rap en zijn maat, rapalje. Het huidige Vlaamse Nederlands kent de uitdrukking kennelijk nog: Eric de Kuyper gebruikt ripje rapje nog in zijn vertellingen. Maar ik vrees dat de uitdrukking niet meer in het Zeeuwse Vlaams gebruikt wordt. Wellicht woont daar geen rapalje meer. Die collectie woorden van Van Dale bestaat geheel uit woorden uit het West-Vlaams, Zeeuws-Vlaams of Zeeuws. Een laatste voorbeeld moge volstaan om een idee te krijgen van de belangstelling van Van Dale in die eerste publicatie over zijn taal uit 1851: het woord toetelantatel. Bij het lottospel geeft men deze naam veeltijds aan nummer 69, aldus Van Dale en hij oppert de mogelijkheid van een verbastering van het Franse tout à l'entâte. Tot nu toe heeft geen enkele dialectkenner mij het woord duidelijk kunnen maken, noch heeft iemand ooit gezegd dat hij het kende. | |||||
Het VlaamsNog enkele andere interessante publicaties getuigen van de betrokkenheid van Van Dale bij het dialect. Zo kwam tussen 1865 en 1870 in afleveringen het Algemeen Vlaamsch Idioticon van de Vlaamse priester L.W. Schuermans op de markt. Van Dale kende het werk goed. In het Vlaamse onderwijsblad De Toekomst publiceerde hij erover. Voor die aantekeningen op Schuermans heeft Van Dale de afleveringen grondig gelezen, voortdurend met woorden aangevuld en opmerkingen gemaakt die voortvloeien uit een scrupuleuze vergelijking tussen het Vlaams en de taal van de ‘bewoner van Vlaanderens alouden Scheldezoom’, zoals Van Dale zichzelf noemt. Hij was van plan een serie artikelen te maken waarin alfabetisch het hele woordenboek van Schuermans van Zeeuws-Vlaams commentaar zou worden voorzien. Er zijn inderdaad vier bijdragen verschenen, maar verder dan de B is Van Dale niet gekomen. Toen was 1869 al halverwege en Van Dale was volledig in beslag genomen door zijn eigen woordenboek. Maar hij had ook beloofd het West-Vlaamse woordenboek van De Bo te bespreken.Ga naar eind3 Uiteindelijk komt Van Dale pas met een kleine recensie aan het eind van 1871, als er van De Bo's werk al zeven afleveringen zijn verschenen. Hij verontschuldigt zich uitvoerig (‘ingespannen arbeid’ en ‘ernstige ongesteldheid’). Aan het eind van het stukje kondigt hij aan dat hij De Bo's werk grondig zal doornemen. Het is er niet van gekomen. | |||||
Van Dale, de Van Dale en het dialectVan Dale was in de jaren dat deze publicaties van De Bo en Schuermans verschenen, druk bezig met de bewerking van wat zijn woordenboek zou worden. Daarbij kwam hij natuurlijk allerlei problemen tegen. Technische, taalkundige en specifiek lexicografische. Taalpolitiek gezien is hij een man die de idealen van de Vlaamse beweging - van zijn tijd - volledig was toegedaan. Naar mijn mening sprak hij van huis uit het dialect van de streek. Het dialect zette hem met betrekking tot het Standaardnederlands ook op achterstand. Hij had altijd | |||||
[pagina 32]
| |||||
In deze protestantse kerk was Van Dale voorlezer en voorzanger
twijfels, wat vrijwel elke dialectspreker uit ervaring weet als hij standaardtaal spreekt, en was onzeker. We hebben interessante bewijzen van Van Dales onzekerheid over het Nederlands en zijn beheersing en kennis van het dialect in de briefwisseling die hij met de Leidense hoogleraar Matthias de Vries voerde. Van 1869 tot zijn dood in 1872 moeten vele brieven zijn verstuurd van Sluis naar Leiden en terug, met vragen en antwoorden over taalkundige kwesties. Laten we er enkele noemen. Op 17 maart 1969 legt Van Dale aan De Vries de vraag voor of grootbrengen wel een woord is. Zo formuleert hij zijn vraag, en men lette op het expliciete hier, waarmee hij aan zijn streek refereert: ‘Men heeft hier het ww. grootbrengen, in den zin opkweeken, tot volkomen wasdom brengen: ‘van al hare kinders heeft zij er maar twee grootgebracht, de andere zijn in hunne jeugd gestorven’. ‘Het is een dutsje, dat kind! zij zal het niet grootbrengen.’ Hoe denkt Gij erover?’ En het antwoord van De Vries luidt: ‘Een uitstekend woord, en overal bekend. Het mag [in uw woordenboek] niet ontbreken.’ Uit een andere vraag van de Sluise hoofdonderwijzer blijkt evenzeer zijn onzekerheid met betrekking tot de standaardtaal: ‘Kent men in Holland ook de basterd divertitie, in den zin van divertissements: Hij heeft geen -, d.i. geen verzet, geene uitspanning enz.’ En het antwoord van De Vries: ‘Neen, volstrekt niet. Het woord is ook volkomen slecht, noch Latijn, noch Fransch. Neem het vooral niet op.’ In een brief van mei 1872 vraagt Van Dale: ‘Kent men in Holl. het werkw. koukrimpen? Hiervan heeft men koukrimper voor kouwelijk mensch. Zeker wat men in Holl. koukleum noemt?’ Deze dialectische varianten zijn De Vries onbekend. In dezelfde brief is ook sprake van een ‘gissing naar doove kwakkelen en kwastekool. [kwistekool?]’. In Van Dales woordenboekbewerking staat: ‘kwakkel (...) (gewest.) lompe, domme kerel; een doove -, een doove.’ In zijn woordenboek voegt Van Dale er een lange opmerking bij, waarin hij betoogt, dat doove in deze uitdrukking oorspronkelijk dom is. Met kwastekool zal Van Dale wel kwistekool bedoelen, Zuid-Nederlands voor ‘verkwister’, aldus de omschrijving in Van Dale 1950.Ga naar eind4 In de brief aan De Vries maakt hij van zijn vraag een heel betoog, dat een aardig beeld geeft van Van Dales kennis van het Nederlands en de streektaal, tevens laat het zien voor welke problemen hij stond bij zijn woordenboekbewerking: ‘Nevens kwistekool hoort men in sommige streken kwistekooi, waarnevens bestaat twistekooi: een twistzieke vrouw. Is dit kooi hetzelfde als het kooi van lichtekooi? Staat in twistkool, kwistkool ‘kool’ voor ‘kooi’? Is kooi = gat, achterste, dat in samenstelling symbolisch genomen werd voor vrouw, niet het oorspronkelijke woord, dat in | |||||
[pagina 33]
| |||||
de volkstaal, toen men 't niet meer verstond, tot kool werd? Wij houden dit voor zeer waarschijnlijk. Met gat hebben wij o.a. nu nog de samenstellingen schuddegat voor eene vrouw of meisje, die onder het gaan het achterste heen en weer draait; dribbelgat, zotgat voor eene zotte vrouw of deerne; en het gewestelijke morsgat en prosgat, een vrouw of meisje, die gaarne met of in water morst.’ Laten we ten slotte nog een blik werpen in Van Dales woordenboekbewerking zelf. In de eerste plaats moeten we vaststellen dat Van Dale bij heel veel woorden het label ‘Zuidned.’ toevoegt. Hij geeft hiervan weliswaar geen omschrijving, noch mogen we hier de conclusie aan verbinden dat hij van mening is dat naast het het algemeen Nederlands een algemene Zuid-Nederlandse variant zou zijn met dezelfde status c.q. rechten. Naar mijn mening betekent zijn label niet meer dan dat een bepaald woord in een bepaalde betekenis in het huidige Vlaanderen gesproken wordt of werd. Ik geef een paar voorbeelden. Van Dale neemt weduwbloem op met de verklaring ‘schurftkruid’ en het label ‘Zuidn.’ Voor hem was dat genoeg. Zo vind je het woord weer voor ‘gesneden ram’, dat in Zuid-Nederland volgens de hoofdonderwijzer van Sluis ook gebruikt wordt voor ‘schaap’. Of neem bocht. Dat woord neemt hij als trefwoord inclusief het werkwoord bochten vier keer op. Drie keer uitsluitend met het label ‘gewestelijk’, wat betekent dat het geen Standaardnederlands is. De eerste betekenis daarvan is ‘eene plaats, door stallen etc. afgesloten, waar de dieren verluchten, wanneer de stallen gemest worden’ - alleen bekend als gewestelijke taal. Evenzo: bocht in de betekenis van ‘een houten, afgesloten kerkbank met zitplaatsen voor meer dan één persoon’. Nog sterker valt het gewestelijke perspectief op bij bocht in de betekenis ‘slechte waar’ - dat is Standaardnederlands, maar Van Dale voegt dan toe: ‘gewestelijk bucht’, wat zoals iedere Zeeuws-Vlaming weet, nog steeds daar de uitspraak is.
Wie rondwandelt in Van Dales bewerking van Calisch & CalischGa naar eind5 kan zo tientallen, nee honderden kleine en grote omschrijvingen, trefwoordvarianten en dergelijke noteren. Naast pukkel noemt hij peukel en pokkel voor ‘puistje’. Een prop neemt hij op als de aanduiding in Zuid-Nederland voor een dikke, korte vrouw of man, ook goed bekend in de streektaal. Je kunt in het woordenboek gaaibollen vinden, kute als aanduiding voor een zelfs in zijn gewestelijke taal verouderd woord voor kuiltje of ‘putje’. Kuten voor ‘slapen, gaan slapen’ heeft hij niet opgenomen, het was kennelijk een stap te ver. Zo kunnen we doorgaan. Wegeling (weggetje) bijvoorbeeld staat in het woordenboek, terwijl dat echt een gewestelijk woord is, maar weeral niet, terwijl bij mijn weten dat de echte dialectische variant van alweer is. Wel neemt Van Dale boerenleute op, maar hij zal leute vergeten zijn. We zoeken vergeefs in zijn woordenboek naar het Zeeuwse wreed in de betekenis van ‘erg’ - het is wreed slecht weer. Wel treffen we katijf aan voor ‘ellendig mens’, maar niet de zeer Zeeuws-Vlaamse afleiding hiervan: het is ketievig weer, zei opoe, en ze pakte d'r doek.
Een opsomming zou de verkeerde indruk wekken dat Van Dale naar verhouding veel aandacht aan woorden uit zijn dialect of Zuid-Nederlandse dialecten besteedde. Zijn werk laat echter zien hoe serieus zijn kennis van en hoe groot zijn belangstelling voor de levende taal was, voor de taal van zijn streek en zijn Vlaamse vrienden. | |||||
Bibliografie
Dr. Lo van Driel, historisch taalkundige en onderzoeker op het gebied van geschiedenis van de taalkunde, is de auteur van de prachtige biografie van Johan Hendrik van Dale: Een leven in woorden [...]. Hij is voorzitter van het bestuur van de Stichting Johan Hendrik van Dale. |
|