Recensies
Johan Wagenaar - de muzikale grootheid van een burgergenie
Rob van der Hilst
Volgens zijn eigen nazaten moet hij stug mens zijn geweest. Niet iemand die soepel, prettig in de omgang was. Veel zal dit te maken hebben gehad met permanent lichamelijk ongerief dat hem tot aan zijn dood teisterde, zoals maagkrampen. En wat op zijn beurt het gevolg moet zijn geweest van een permanente strijd om het bestaan, zoals dat zo mooi heet. Niet-zelden betekende klassiek vakmusicus-zijn, ver voor en nog lang na de voorlaatste eeuwwende, een vrij onzeker bestaan, waarin uit allerlei potten en potjes permanent geld losgepeuterd moest worden van het eigen levensonderhoud en dat van het gezin.
Maar Johan Wagenaar (1862-1941) - een van de echte grote Nederlandse componisten/musici van de laat-romantiek - had nog een andere strijd te voeren. Een die zich in de diepere zielslagen afspeelde. Nu valt dat nauwelijks meer te voorstellen hoe zwaar zoeiets ooit op een mens kan drukken - niet alleen psychologisch maar toen ook en vooral sociaal, maatschappelijk, economisch zelfs - maar Johan Wagenaar was, zoals dat zo geëtst heet, een ‘onecht’ kind.
In de maatschappij waarin Wagenaar leefde, waarin sociale verhoudingen en conventies als het ware in gewapend beton waren gegoten, betekende dit voor betrokkenen een leven dat vanuit verdediging moest worden geleid. Dat je jezelf als het ware minstens ‘voor twee’ moest gaan waarmaken. ‘Lot der schande’ als bron van talent: ook dé bron van Johan Wagenaars ongelofelijke ijver, zowel in het ontwikkelen van zijn muzikale talent als van zijn legendarische werkdrift.
In de opengebroken Nederlandse en Vlaamse maatschappij gaan wij - gode zij geloofd en geprezen - anders om met ‘Wie-is-uw-voorgeslacht?’ en andere sociale valuatie-achtigheden betreffende welk ander mens dan ook. Het tijdperk van ‘wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje’ ligt gelukkig achter ons.
Bovendien, kinderen die uit erotische escapes van maatschappelijk aanzielijken, zoals leden van het Nederlandse en van het Belgische koningshuis, zijn voortgekomen, behoren al lang niet meer tot het domein van het Publieke Geheim. Ze genieten zelfs, of ze willen (bijna nooit) of niet sterrenstatus. Tenminste, bij de roddelpers en (dus) bij de koffie op het werk en op visite, overal.
Aan Johan Wagenaar wijdden zijn nazaat Johannes Wagenaar en de musicoloog Jaap van Benthem een biografie Johann Wagenaar - Leven en werk van een veelzijdig kunstenaar.
Het is, letterlijk en figuurlijk, een voorbeeldig boek, waarin de relatie tussen levensloop (is reeds lang afgesloten) en werk (is gedocumenteerd, wordt soms uitgevoerd) haarfijn is gelegd.
Wat in historisch-biografisch opzicht vaak een ramp van de eerste orde pleegt te zijn, wanneer familie het leven en werk van een algemeen erkende grootheid uit de eigen rijen gaat beschrijven, is deze Wagenaar-biografie zeker níet. Wie kent niet het biografisch goochelen met feiten en het inlassen van hele en halve leugens die Elisabeth Nietzsche en Cosima Wagner hebben gepleegd, over de botten van respectievelijk geliefde broer Friedrich en niet minder geliefde echtgenoot Richard heen? De dames hanteerden met vaardige hand inktkwastje, schaar en lijmpot, toen boekpublicaties van en over beide Helden in het vizier kwamen. Veel ‘onreinheden’ uit de allesbehalve saaie levens van de denk- en muziekkolossen Nietzsche en Wagner werden door hen dus discreet verwijderd - maar zijn inmiddels, dankzij moderne forensische onderzoekstechnieken weer boven water gekomen.
En waar-o-waar hebben de nazaten van Robert en Clara Schumann de brieven gelaten die de jonge, temperamentvolle Johannes Brahms en de waarschijnlijk enige echte Muze in zijn leven Clara Schumann-Wieck over en weer schreven? Ze zouden eindelijk eens licht kunnen werpen op het echte biologische vaderschap van minstens één der kinderen van het echtpaar. Helaas, die brieven zijn vrijwel zeker, zo niet door Clara en door Brahms zelf, dan toch door een of meer van haar kinderen discreet de kolenkachel in gekieperd.