| |
| |
| |
Recensies
Etymologie van religieuze termen
Bart Mesotten, Van Aalmoes tot Zwitserse garde. Etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie, Altiora Averbode, 2005, 670 pp., ISBN 90 317 2174 3. Prijs: €34,50.
Dit is het derde werk in de grote trilogie van deze auteur, nl. na Binnenkijken in woorden (zie NvN 1996, 92-93) en Rondneuzen in woorden (zie NvN 2001, 24). In onderhavig werk worden zowat alle woorden verklaard die ook maar ergens iets met godsdienst te maken hebben. We vinden er niet alleen de etymologie, maar ook heel wat godsdienst- en kerkhistorische gegevens. We vinden er woorden voor kerkgebouwen en architectuurelementen, architectuurstijlen, bijbelse begrippen, geloofselementen, religieuze feesten, sektes, ketterijen en ook de namen van alle godsdiensten en gebeden. Enkele voorbeelden: aalmoes, aartsvader, abdij, advent, aflaat, anamnese, anglicanen, antifoon, atheïsme, barmhartigheid, barok, boeddhisme, éminence grise, hallucinatie, inquisitie, islam, oud-katholiek, pagode, poerim, tantrisme, veda. Zelfs Ad Majorem Dei Gloriam, dat de ouderen onder ons zich nog herinneren, want op katholieke scholen moesten we A.M.D.G. boven op ons huiswerk of de eerste bladzij van een nieuw schrift schrijven, soms ook wel J.M.J. Die afkortingen gaven dan wel aanleiding tot profanerende oplossingen, zoals Ameliete melkt de gete (geit). Dat de auteur het begrip ‘religieus’ heel ruim opvat, blijkt uit trefwoorden als yin-yang en yoga. Minder volledig is hij bij architectuurtermen. Transept en triforium neemt hij bv. op, maar waarom dan niet
absis, ogiefboog, spitsboog, travee, viering?
Laten we een paar woorden onder de loep nemen. Dat begijnen werden gesteed (blz. 67) brengt B.M. in verband met stedigen, stadigen ‘vastmaken, bekrachtigen’, dat afgeleid is van staan. Ik zie er veeleer het grondwoord in van besteden ‘plaatsen’, afgeleid van stat, stede ‘plaats’. De begijntjes kregen dus hun plaats in het begijnhof en de gemeenschap van begijnen. - Bij collaar < Latijn collare had ik ook het Franse collier verwacht (blz. 107). - De etymologische uitleg bij flambouw (blz. 180) bevredigt niet. Het is natuurlijk het Franse woord flambeau, maar dat is een afleiding (diminutief) van Oudfrans flambe < flamble < flammula. - Een keppel (blz. 272) kan moeilijk uit Hoogduits köpfel worden verklaard, want Kopf, Köpfel vertonen Hoogduitse klankverschuiving en keppel niet. Het is m.i. veeleer een diminutief van Kappe ‘hoofddeksel’. - Bij het woord kerkgang (blz. 275) lezen we: ‘De moeder en haar kind kregen - voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw - een speciale zegen van de priester.’ Hier wordt toch wel iets essentieels zedig verzwegen. De kerkgang was een zuiveringsritus. Volgens de moraal van de kerk was de vrouw door menstruatie of bevalling namelijk onrein. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw werden de jonge moeders in katholieke kraamklinieken geacht de kerkgang te doen. - ‘In gewoon spraakgebruik is een “ouderling” een bejaard persoon,... een Grijsaard’, lezen we op blz. 358. Maar dat is niet het gewone spraakgebruik in Standaardnederlands, het is ‘Belgisch’. Verder schrijft
B.M.: ‘Een ouderling is ook de titel van de leden van een protestantse gemeente...’ Maar dat is juist de betekenis in het ABN. - Natuurlijk wordt ook het woord Pinksteren behandeld, maar waarom niet het Zuid-Nederlandse Sinksen? - Volgens B.M. werd wierook oorspronkelijk geschreven als wij-rook (blz. 548). Dat is misleidend en wekt de indruk dat vroeger weirook gezegd werd. In het Middelnederlands werd inderdaad naast wierook ook wijrook gespeld, maar die ij staat voor een /i/-uitspraak. Verder lezen we: ‘Weihrauch in het Duits. Het eerste deeltje van het D. woord doet denken aan het Ndl. woord wijden.’ Raar geformuleerd. Ndl. wijden en D. weihen zijn uiteraard hetzelfde woord, alleen is er in het Nederlands een hypercorrecte d in geslopen. - Nog iets over de spelling. De woorden antiklerikalisme, antisemitisme, Marialegioen worden er ten onrechte met een koppelteken ge-schreven.
Het aanhangsel (blz. 571-613) behandelt Latijnse liederen, zoals Adoro Te, Alma redemptoris mater, Ave maris stella, Dies irae, Lauda Sion, Pange lingua, Tantum ergo enz. Onder de titel Religieuzen beknot (blz. 614-629) worden de afkortingen opgelost en voorzien van ruime historische uitleg, bv. A.A., C.P., O. Carm., O. Praem., O.S.B. en S.J. N.a.v. C.M. krijgen we zelfs uitvoerige uitleg over het woord lazaret. Tot slot zijn er de registers: Griekse woorden, Latijnse
| |
| |
woorden, Franse woorden, Persoonsnamen en eigennamen, Bijbelplaatsen, trefwoorden.
Het is een indrukwekkend werk. Op de bladzijden 381-388 krijgen we zelfs de lijsten van alle pausen, eerst alfabetisch en dan chronologisch. Benedictus XVI staat er net nog niet op, het boek verscheen nog voor de dood van Johannes Paulus II. Het is boeiend voor de taalkundig geïnteresseerde, maar het is vooral cultuurhistorisch belangrijk.
Frans Debrabandere
| |
Wereldnederlands
Nicoline van der Sijs (red.), Wereldnederlands - Oude en jonge variëteiten van het Nederlands, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2005, 196 pp., ISBN 90 12 10739 3. Prijs: €25,-.
Het boek behandelt achtereenvolgens de verschillende etnische variëteiten van het Nederlands. In de inleiding stelt N.v.d.S. de woorden ajuin, beenhouwer, goesting als Zuid-Nederlandse woorden tegenover kantonrechter, wethouder als Noord-Nederlandse. Maar die woorden zijn niet met elkaar vergelijkbaar. Tegenover de laatstgenoemde staan de Belgische officiële termen vrederechter, schepen.
Fritz Ponelis behandelt het Afrikaans (blz. 15-30). Het Afrikaans had natuurlijk wel een variëteit van het Nederlands kunnen zijn en blijven, maar is het al lang niet meer, het is een dochtertaal van het Nederlands geworden. Is het Nederlands niet de taal van de gemiste kansen? De auteur heeft het over het wegvalle van de eind-t (blz. 19) in bv. gesig, nag en constateert ‘dat er naast enkelvoudige zelfstandige naamwoorden zonder -t meervouden voorkomen waarin de t terugkomt’, bv. gesigte, nagte. Maar die t komt daar helemaal niet terug, die is daar nooit weg geweest, want in het meervoud staat de t niet in de auslaut. Hetzelfde verschijnsel zie ik bijvoorbeeld in het Kortrijks, met luch, nach maar luchten, nachten. Op bladzij 19-20 wordt het wegvallen van een g of v tussen een klinker en een sjwa ‘een Afrikaanse ontwikkeling’ genoemd. maar de g-, resp. v-syncope komt evenzeer in onze dialecten voor en was al Middelnederlands, bv. Hoberg < hoge berg, hoot < hovet.
Jan W. de Vries heeft het over het Indisch-Nederlands (blz. 59-78) en Justus van de Kamp over het Jodenhoeks of Jiddisch-Nederlands (blz. 79-110). J. van Donselaar en Leonie Cornips bespreken het Surinaams-Nederlands in Suriname resp. in Nederland (blz. 111-130-148). Het valt op dat het Nederlands daar woorden bewaard heeft die in Nederland verouderd zijn, maar die in België nog algemeen in die betekenis gebruikt worden, bv. valies ‘koffer’, hemd ‘overhemd’, naar de vaantjes ‘naar de bliksem’, stoof ‘komfoor’, pot ‘kookpan (met deksel)’. Recentere verschijnselen zijn natuurlijk Turks- en Marokkaans-Nederlands (blz. 149-184). Verschillende auteurs hebben zich hiermee ingelaten: Margreet Dorleijn, Jacomine Nortier, Abderrahman El-Aissati, Louis Boumans, Leonie Cornips.
Het besluit is van de hand van de hoofdredacteur van het boek, Nicoline van der Sijs (blz. 195-196). De vraag is inderdaad of deze variëteiten het Nederlands zullen beïnvloeden en in welke mate.
Frans Debrabandere
| |
Leenwoordenboek
Nicoline van der Sijs, Groot Leenwoordenboek, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2005, ISBN 90 6648 027 0, 684 pp. + cd-rom. Prijs: €55,-.
In 1996 verscheen N. van der Sijs' Leenwoordenboek - De invloed van andere talen op het Nederlands. We hebben het besproken in Nederlands van Nu 44 (1996), 90-91. Negen jaar later is nu een herziene uitgave verschenen, onder de titel Groot Leenwoordenboek. Nieuwe paragrafen werden aan het boek toegevoegd: Harry Cohen schreef over de verschillen tussen Nederland en België in het gebruik van Engelse leenwoorden en Jan Posthumus over Engelse leenwoorden die in de brontaal zijn verdwenen. J. van Donselaar behandelt de woordenschat van het Nederlands in Suriname en Johan de Donder het koloniale Nederlands in Belgisch-Kongo. De auteur heeft verder kunnen profiteren van opmerkingen die recensenten bij de eerste uitgave hebben gemaakt.
De auteur verantwoordt de heruitgave ook door de toename van Engelse ontleningen en leenvertalingen, zoals as van het kwaad en schurkenstaat. Nieuw is ook de toename van leenwoorden uit de talen van allochtone Nederlanders (blz. 25).
In de inleiding (blz. 29-102) worden enkele algemene thema's i.v.m. taalontlening behandeld: de opbouw van onze woordenschat, soorten ontleningen, taalcontact, redenen van ontlening, aanpassing van leenwoorden,
| |
| |
ontleningsgraad, internationalismen, structurele effecten... Het eerste en belangrijkste hoofdstuk (blz. 103-476) gaat over ‘leenwoorden, geleende woorddelen en uitdrukkingen’: invloed van het Keltisch, Latijn, Romaanse talen (Frans, Italiaans, Spaans, Portugees), Germaanse talen (Duits, Jiddisch, Engels, Fries, Scandinavische talen), andere Indo-Europese talen (Grieks, Slavische talen, Indische talen, Iraanse talen, Koerdisch), Semitische talen (Arabisch, Berbers, Hebreeuws), niet-Indo-Europees (Fins, Hongaars, Turks), invloed van vroegere koloniën (Indonesisch, Afrikaans, Nederlandse Antillen en Aruba, Suriname, Kongo, Japans, Chinees). Het tweede hoofdstuk gaat over ‘Vertalende ontleningen’ (blz. 477-538), het derde hoofdstuk over ‘betekenisveranderingen en betekenisontleningen’ (blz. 539-570). Het woordregister (blz. 571-683) maakt dat dit boek niet alleen een leenwoorden-boek is, maar ook een leenwoorden-woordenboek. Het vierde hoofdstuk staat op de cd-rom ‘Klankveranderingen en vormveranderingen’, alsook het vijfde ‘Tweelingen en meerlingen’. Op de cd-rom staan verder de noten met literatuurverwijzingen, de literatuur en nogmaals het woordregister.
Al te vaak - en ook hier (bv. blz. 85) - wordt het purisme in het Zuid-Nederlands als een reactie tegen het Frans beschouwd. Ik zie het een beetje anders. Nederlanders hebben er geen idee van hoe Franstalig Vlaanderen was tot na het eerste kwart van de 20ste eeuw. Vlaanderen was een deel van de Franse staat België, waar het hele openbare leven, het onderwijs, het culturele leven Frans was, waar de maatschappij tot in de kleine burgerij verfranst was. Toen door de taalwetten het ‘Nederlands’ burgerrechten verkreeg, kwam het erop aan dat Frans door Nederlands te vervangen. Maar niemand dacht eraan dat Nederlands te gaan leren in het land waar dat Nederlands gesproken en geschreven werd, Nederland. Het Frans, dat iedereen kende die in het openbare leven actief was, werd gewoon vertaald. De arts, die vroeger consultation had, paste zich aan de nieuwe taalsituatie aan en liet op zijn bordje nu raadpleging aanbrengen, omdat hij het woord spreekuur niet kende. De Franse woorden of de als Frans aangevoelde woorden, ook al kwamen ze in de dialecten voor, werden vertaald: ceintuur (riem), centimeter (lintmeter), directeur (bestuurder), douche (stortbad), enveloppe (omslag), entree (ingang, inkom), etalage (uitstalraam), faillissement (faling), horloge (uurwerk), paraplu (regenscherm), portemonnee (geldbeugel), punaise (duimspijker), trottoir (voetpad). Zo werden ook dialectwoorden vervangen die tot de standaardtaal behoren: al, heel, plakken, weer werden reeds, gans, kleven, terug. Ook dat is een soort purisme. Hele
uitdrukkingen werden gewoon vertaald, de zogenaamde gallicismen (zie daarover verder blz. 171), die niet te verklaren zijn doordat ‘het Zuid-Nederlands... rechtstreeks aan het Frans grenst’ (blz. 172), maar omdat Vlaanderen te lang Franstalig was. Die gallicismen drongen zelfs tot het dialect door. Mijn moeder zei bv. dat en doet hem niet ‘dat doe je niet’, vertaald uit cela ne se fait pas. N.v.d.S. spreekt terecht over uitspraakpurisme (blz. 86). Dat zijn namelijk de gevallen die de auteur op blz. 198 aanhaalt. Net als in Nederland worden in de Zuid-Nederlandse burgerdialecten g en ch in bastaardwoorden als zj/sj uitgesproken. Ook Vlamingen spreken corrigeren, energie, ingenieur, passagier, regie, regiment, chirurgie, architect spontaan met resp. zj/sj uit, maar als ze ABN willen spreken, vernederlandsen ze hun uitspraak met g/ch-uitspraak. N.v.d.S. wijst er terecht ook op dat er in Vlaanderen veel verzet is ‘tegen de grote hoeveelheid vreemde (Franse) woorden die de Noord-Nederlanders gebruiken’ (blz. 86). J. Cajot heeft onlangs in het Album Taeldeman (2004, blz. 135-154) onder de titel Die Hollanders toch met hun Franse woorden altijd - Een Vlaams verhaal van de splinter en de balk op het onterechte van dat verwijt gewezen.
Een paar losse sprokkelingen. Ik geloof niet langer de traditionele etymologie van kwibus uit Latijn cum quibus (blz. 126). Ik denk veeleer dat het woord door aferesis ontstaan is uit Oudfrans coquibus ‘gek, dwaas, idioot, sul’. In de 15de eeuw kwam de tekst voor: devant ung tas de quoiquibus. Ignorans qui n'entendent rien. Het woord is ook familienaam Co(c)quibus geworden en is naast Coquillart, Cocart een afleiding van coq ‘haan’. - Zeefruit (blz. 172) heb ik in België nog nooit horen of zien gebruiken, wel zeevruchten, en die slaan niet alleen op ‘mosselen of oesters’, maar ook op andere schaaldieren, zoals garnalen en kreeftjes. - Op blz. 173 wordt op analoge afwijkingen in het Belgische Frans gewezen. Zo beantwoordt aan Belgisch-Nederlands zijn plan trekken Belgisch-Frans tirer son plan, die geen van beide Nederlands of Frans zijn. Maar die afwijkingen zijn talrijk, bv. ne savoir de rien ‘van niets weten’, se méconduire ‘zich misdragen’. - Ik heb altijd problemen met de term germanisme (blz. 260 e.v.). Van een gallicisme kun je zeggen dat het een klakkeloze vertaling is en strijdig met het taaleigen. De meeste zogenaamde germanismen zijn gewoon leenwoorden, die zoals bastaardwoorden aan de Nederlandse fono- en morfologie aangepast zijn. - De term autostop doen (blz. 326) heeft m.i. ruimschoots plaats gemaakt voor liften, al wordt vandaag heel wat minder gelift dan voor een halve eeuw. - N.v.d.S. meent verder (blz. 326) ‘dat de vernederlandsing soms tot een ander resultaat leidt dan in Nederland’, bv. in boycotteren, handicapperen, recycleren,
relaxeren. Ik zou er nog stresseren aan toe kunnen voegen. Maar de Vlamingen hebben hier geen andere afleiding gemaakt van Engelse woorden, maar gewoon de Nederlandse werkwoordsuitgang -en gehecht aan de Franse woorden boy- | |
| |
cotter, handicaper, recycler, relaxer, stresser. - Op blz. 463 wordt over de voormalige Kongo gesproken. Ik zou het voormalige Kongo zeggen en de Kongo voor de rivier reserveren. Maar terecht wordt Kongo met k gespeld, terwijl de media en de nieuwe Woordenlijst Nederlandse Taal (2005) ten onrechte de Franse spelling hanteren, die zowel met de Nederlandse als met de Bantoespelling in strijd is (zie hierover NvN 45 (1997), 19-110).
Toch is het Leenwoordenboek het volledigste en grondigste woordenboek van door het Nederlands geleende woorden en daarom een meesterlijk standaardwerk.
Frans Debrabandere
| |
Frans-Vlaams woordenboek
Cyriel Moeyaert, Woordenboek van het Frans-Vlaams (Dictionnaire du Flamand de France), bewerkt door Dick Wortel, met medewerking van Frans Debrabandere, Hugo Ryckeboer, Eric Duvoskeldt, Leuven, Davidsfonds/Literair, 2005, 340 pp., ISBN 90 6306 527 2. Prijs: €29,95.
Aan belangstelling voor het Vlaamse dialect van Frans-Vlaanderen heeft het eigenlijk nooit ontbroken. Gezelle, die graag naar Frans-Vlaanderen kwam, maar zo node de naam Frans-Vlaams hoorde gebruiken, nam heel wat West-Vlaams uit Frans-Vlaanderen in zijn Loquela op. En ook voor De Bo's Westvlaamsch Idioticon was de taal van Frans-Vlaanderen niets anders dan West-Vlaams. Frans-Vlaanderen ontbrak evenmin in de Dialect-Atlas van West-Vlaanderen en Fransch-Vlaanderen (1946) van W. Pée en E. Blancquaert en ontbreekt uiteraard ook nu niet in het grote Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Ikzelf heb in mijn West-Vlaams etymologisch woordenboek (2002) de woordenschat uit Frans-Vlaanderen als West-Vlaams beschouwd. Er verschenen zelfs twee handleidingen om het Vlaams van Frans-Vlaanderen te leren. In 1978 verscheen Vlaemsch leeren - Leerboek voor het Vlaams van de Westhoek van Jean-Paul Sepieter en in 1992 de uitvoeriger Cours de Flamand - Het Vlaams dan men ouders klappen van Jean-Louis Marteel. In 1985 publiceerden Fagoo, Sansen en Simon in Duinkerke een Dictionnaire Flamand/Français, Français/Flamand. En dan zijn er de talrijke bijdragen en studies over het dialect van Frans-Vlaanderen, ik noem Ch. de Coussemaker, Jozef Deleu, Eric Duvoskeldt, Maurits Gysseling, Willem Pée, en vooral Hugo Ryckeboer, die in 1997 zijn talrijke studies bundelde in zijn dissertatie Het Nederlands in Noord-Frankrijk - Sociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten. Vorig jaar verscheen van zijn hand het boek Frans-Vlaams in de serie Taal in stad en land (zie NvN 2005, 2, 46-47).
De auteur van bovengenoemd woordenboek, Cyriel Moeyaert, was van 1983 tot 1998 voorzitter van het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Van 1965 tot 1979 verzorgde hij de Frans-Vlaamse taaltuin in het tijdschrift Ons Erfdeel, waar hij telkens in Frans-Vlaanderen gesprokkelde woorden behandelde. Toen de belangstelling van Ons Erfdeel voor Frans-Vlaanderen afgenomen was door zijn oriëntatie naar een algemeen Nederlands cultureel tijdschrift, zette C. Moeyaert zijn serie vanaf 1982 voort onder de titel Ons Oud Vlaams in de KFV-Mededelingen. In het tweede nummer van deze 33ste jaargang verscheen zijn 84ste aflevering. Vanaf 1976 nam hij bovendien in het Jaarboek De Franse Nederlanden - Les Pays-Bas français een rubriek De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk voor zijn rekening. Al deze bijdragen over het dialect van onze Westhoek doen bijna vergeten dat C. Moeyaert leraar Nederlands en ook inspecteur Nederlands was in West-Vlaanderen. Dat hij bovendien in 1963 samen met Julien Peperstraete en Piet Paardekooper een Beknopte ABN-spraakkunst schreef, die tot voor een paar jaar veel diensten heeft bewezen in het middelbaar onderwijs. Geen enkele schoolspraakkunst wist zo goed taalbeschouwing en taalzorg te combineren, zodat deze grammatica meteen een handig taalhandboek was. En we moeten echt geen tegenstelling of contradictie zien in zijn belangstelling voor het dialect en zijn zorg voor goed Nederlands. Alle dialectologen in ons land waren - ik zeg waren - meteen de grote pleitbezorgers van ABN, ik noem de professoren Grootaers en Pauwels in Leuven en Blancquaert, Pée en Vanacker in Gent. Het dialect staat de standaardtaal niet in de weg, wel de tussentaal, die door de huidige variatielinguïsten teveel eer bewezen krijgt. Het is bovendien zonneklaar dat het bestuderen en cultiveren van de eigen
volkstaal in Frans-Vlaanderen de enig mogelijke weg is om het eigen taalbewustzijn van de Vlaming in het département du Nord levendig te houden.
In 1970 schreef Jan Goossens: ‘Wat Frans-Vlaanderen betreft, de uitstervende dialecten van dit gebiedje kunnen niet als Nederlands beschouwd worden...’, want volgens hem zijn Nederlandse dialecten ‘de met het Nederlands verwante dialecten die gesproken worden op het gebied waar het Nederlands de rol van cultuurtaal vervult’. Een zonderling standpunt, want het Frans-Vlaams is gewoon West-Vlaams dat aan de overkant van de Frans-Belgische staatsgrens gesproken wordt. Het is een Nederlandse taalvariëteit in het buitenland. Door het verlies van het contact met het
| |
| |
Nederlandse taalgebied vertoont het dialect er alle tekenen van isolement. Wat waar is voor het perifere West-Vlaams, geldt nog in sterkere mate voor het Frans-Vlaams, dat heel veel oud taalgoed bewaard heeft. Vanzelfsprekend heeft de invloed van het Frans zich er nog sterker laten voelen dan in West-Vlaanderen. Uiteraard is het dialect van het kleine Frans-Vlaanderen niet homogeen en wijkt het in veel punten af van heel wat andere West-Vlaamse dialecten. Het leunt het dichtst aan bij de taal van de Westhoek en de streek van Poperinge. Maar de verschillen tussen het dialect van Frans-Vlaanderen en dat van Poperinge zijn kleiner dan de verschillen tussen Poperings en Kortrijks bijvoorbeeld. Er zijn argumenten genoeg om het Frans-Vlaams als een onderdeel van het West-Vlaamse dialect te beschouwen en het dus tot de Nederlandse dialecten te rekenen.
Uiteraard komen in Frans-Vlaanderen meer Franse woorden voor dan in West-Vlaanderen, maar zo heel veel meer zijn het er ook niet. Vergeet niet dat West-Vlaanderen zelf lange tijd tot een Franstalig land behoord heeft, Frankrijk en België. Denk maar aan woorden als pays, folie, compagnon, entwa parteklier, serviteur ‘vrijer, lief’, en vooral zinsverbindende bijwoorden als tandis que, après tout, donc, par contre, justement, surtout, n'importe, d'ailleurs, voilà, soit, bref, malgré, grace. Allemaal woorden die nog tot de dagelijkse woordenschat van mijn West-Vlaamse moeder behoorden, maar waarvan vele intussen door het onderwijs door Nederlandse vervangen zijn.
Is het perifere West-Vlaams archaïsch en conservatief, a fortiori is dat het geval voor het West-Vlaams in Frankrijk. Afscheid betekent er nog letterlijk ‘afscheiding’, beien ‘wachten’, betigen ‘aanklagen’, blouwer ‘zware hamer’ (E. to blow, D. bleuen), broodate ‘kostganger’ (FN Broodthaers), dorren, durren ‘durven’ (vgl. E. to dare), eren ‘ploegen’ (nog bij De Bo), garen ‘rapen’, gram ‘kwaad’, heger ‘reiger’ (FN De Heeger, D'heyger, Dheeger), hoofd ‘kop’, hoofdig ‘koppig’, huwen ‘trouwen’, huwkulten ‘trouwkleren’, kerstenen ‘dopen’, landstrate ‘aardeweg’ (vgl. D. Landstraße), pappel ‘kaasjeskruid’, reden, reeën ‘akker klaarmaken’, slecht ‘effen, plat’, vespereren ‘om vier uur koffie drinken en boterhammen eten’, vierstee ‘haard’, wachten ‘waken’, wachthond ‘waakhond’, woest ‘braakliggend’, zieden, zien ‘koken’.
De Ingweoonse of Noordzeegermaanse inslag vinden we uiteraard ook over de schreve terug: e lietje ‘een beetje’, neien ‘hinniken’, wied ‘onkruid’, schremen ‘schreeuwen, to scream’, beulen, belen ‘loeien’, buttersjchite ‘vlinder’ (E. butterfly), bul ‘stier’, bout ‘grendel’ (E. bolt), haperen ‘gebeuren (E. to happen), snake ‘hagedis, slang’, wei ‘weg’ (E. way), zoeper ‘bezem’ (E. sweeper).
Het was dus tijd dat die woordenschat niet alleen opgetekend werd, maar ook gepubliceerd. Jaren geleden al gaf ik C. Moeyaert de raad om die hele woordenschat in een woordenboek bijeen te brengen en te publiceren. Hij was niet erg happig om het te doen, zag blijkbaar tegen het arbeidsintensieve werk van het woordenboekmaken op en ik had toen niet de indruk dat er iets van terecht zou komen. Groot was dan ook mijn blijdschap toen ik een paar jaar geleden vernam dat hij eraan aan het werken was. Wijs als hij is, ging hij te rade bij ervaren lexicografen en dialectologen, bij Félicien de Tollenaere, Dick Wortel van het INL en bij die andere grote kenner van het Frans-Vlaams, Hugo Ryckeboer. Dick Wortel heeft het materiaal in een correcte lexicografische vorm gegoten en Hugo Ryckeboer heeft de trefwoorden genormaliseerd en er de uitspraak in fonetisch schrift aan toegevoegd. De twee Vlaamse medewerkers hebben de auteur uiteraard ook inhoudelijk en taalkundig advies gegeven. Ik constateer evenwel met een zeker ongenoegen dat geen gevolg werd gegeven aan mijn herhaalde wenk om i.v. lang (blz. 166) lange leen te schrijven en niet ‘lang elleen’. Het is wel zo dat het voorvoegsel ge- in het voltooid deelwoord in het Frans-Vlaams è is, dus eddaon ‘gedaan’, ebboren ‘geboren’. Maar in lang geleden is er in het West-Vlaams geen voorvoegsel ge-, omdat liden vanzelf al een perfectief werkwoord is. West-Vlaams is nl. lange leen, twee weken leen. Als er geen voorvoegsel is, kan het dus ook niet elleen zijn, maar wel leen. De -e- tussen lang en leen is de bijwoordelijke uitgang van lange, zoals in 't deurt lange ‘het
duurt lang’.
Elk lemma bevat een genormaliseerd trefwoord met tussen vierkante haken de uitspraak in IPA, daarop volgt de vertaling in het Nederlands en het Frans. Elk woord wordt geïllustreerd aan de hand van talrijke uitdrukkingen. Het woordenboek wordt afgesloten met een Index français-flamand (blz. 294-335), waar de Franstalige gebruiker aan de hand van de Franse vertaling het juiste trefwoord kan vinden. Maar aangezien het woordenboek toch hoofdzakelijk door Nederlandstalige Vlamingen gebruikt zal worden, was m.i. een Nederlands-dialectische index nuttiger geweest. Op blz. 336-340) vinden we de namen van nagenoeg 250 zegslieden, per gemeente. We kunnen het woordenboek aanbevelen aan al wie zich interesseert voor het oude West-Vlaams in Frankrijk.
Frans Debrabandere
In het vorige nummer van Neerlandia - Nederlands van Nu hebt u onder de recensie met de titel Van Dale voorleeswoordenboek tevergeefs gezocht naar de naam van de recensent. In de inhoudsopgave op bladzij 52 werd bovendien ten onrechte Peter Debrabandere als recensent vermeld. Dat willen we hier graag rechtzetten. De recensent was Gilbert De Bruycker.
|
|