Scheldcolumn
Arie Bombarie
Marc De Coster
Waarom noemen Nederlanders een ‘opschepper, snoever of druktemaker’ ook wel een Arie Bombarie? Zelfs de Groningse voetballer Arie Haan gaat al jaren met die bijnaam door het leven. Een paar jaar geleden lazen we in NRC Handelsblad nog: ‘Verdwenen is de slecht gecamoufleerde onzekerheid die hij bij Feyenoord zo vaak etaleerde. En zo lang Anderlecht niet meer dan een grauwe middenmoter is in België zal Haan de rol van “Arie Bombarie” nog niet willen spelen.’ Een televisieaflevering uit 2004 van Baantjer had als titel: De Cock en de moord op Arie Bombarie. En in het boek Als m'n tante een snor had (1995) gebruikt Inez van Eijk die naam onder het lemma snoeven, met als synoniemen: lefgosertje, kleine oplawaai, opneukertje, opscheppertje, kanebraaier, patjepeeër. Ook in de jeugdtaal van de jaren negentig van de vorige eeuw is de eigennaam Arie (een verkorting van Adriaan) blijkbaar erg populair. Cor Hoppenbrouwers (Jongerentaal - De tipparade van de omgangstaal, 1991) vermeldt arie (met kleine letter en zonder de toevoeging bombarie) in de betekenis van ‘opschepper’. Hij geeft als voorbeeldzin: ‘Sinds hij in zo'n badkuip rondscheurt is het helemaal een arie geworden.’ In marinetaal staat de naam Arie voor een ‘flink doend persoon’. Volgens Fré Harmsen (Van baroe tot branie, 1991) werd dit personage ontleend aan een film die in Nieuw-Guinea gedraaid werd. Maar is dat zo?
Bombarie (afgeleid van het Franse bombarde) is een (klanknabootsend) woord uit de volkstaal. Het betekent ‘lawaai, drukte, ophef’. Van Dale geeft als voorbeeld: ‘Wat een bombarie om zo'n kleinigheid!’ Volgens Stoett komt het woord dikwijls voor in hekelschriften over en spotprenten op de windhandel. Daarop vind je meermaals een gebrekkige voorgesteld, veelal in harlekijnskleding, met de naam Bombario of Bambario op zijn rug of op zijn mars. Hij stelde de windhandel voor en was vooral een toespeling op de daarbij voorkomende bedriegerij. Zo staat op een prent als bijschrift:
Cartouche ryd naar broer Jaco
En roud om neef Bombario.
Bombarie ontstond in de achttiende eeuw. Maar de naam Arie Bombarie dateert van het begin van de twintigste eeuw. Wellicht werd de naam ontleend aan een personage uit het krantenfeuilleton De kinderen uit mijn klas. Het vervolgverhaal verscheen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en was van de hand van P.J. Cohen-De Vries, een joodse schrijfster die overleed op 21 april 1923. Het feuilleton werd later ook gebundeld en afzonderlijk uitgegeven. De eerste druk verscheen in juli 1922, de tweede in november van hetzelfde jaar. De populariteit school in de eenvoudige, onopgesmukte verhaaltjes waarin de schrijfster haar ervaringen met kinderen in haar klas verwerkte. De kinderziel werd hierin als het ware blootgelegd. P.J. Cohen-De Vries schreef nog andere kinderboeken, zoals Jan Jop (eveneens in het literair bijvoegsel van de vroegere NRC gepubliceerd), Kleine Mieuw en groote Kees, Hoe 't zonnetje haar dag besteedde, Het vreemde eendje in de bijt en Het druivejurkje: een sprookje. De boeken verschenen in de jaren twintig van de vorige eeuw en zijn nu alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.
Onsterfelijk was de figuur Arie Bombarie, uit wie de onderwijzeres pedagogische munt probeerde te slaan. De jongen viel op door zijn snoeverij. Door zijn woestheid had hij een ongeluk met een auto gekregen. Achteraf verklaarde hij op blufferige toon: ‘Emmes faan gereje.’ Bekend is ook het kinderversje uit het verhaal:
Dit versje is blijkbaar tot het publieke geheugen gaan behoren, want het wordt nog meermaals gehoord. In de Nieuwe Revue van 1996 kwamen we het volgende voorbeeld tegen:
Ik schudde mijn hoofd om zo'n gebrek aan zelfkennis. De kern was echt en de rest was flauwe smoes en kletskoek. Daar zat niks van haar zelf bij. Arie Bombarie, je neus staat krom.
De naam van de knaap werd spreekwoordelijk, al zul je hem niet terugvinden bij Stoett, Ter Laan en andere samenstellers van spreekwoordenboeken. Arie Bombarie dankt zijn populariteit als scheldwoord wellicht aan de alliteratie.