Taal
De poëzie van het Nederlands
Aart van Zoest
In de jaren tachtig van de vorige eeuw heb ik neerlandistiek gedoceerd aan de Sorbonne-Paris IV. Het waren mooie tijden. Niet alleen vanwege de prestigieuze onderwijsplek: in een hoek van het Grand Palais, met de Seine voor de deur, de Dôme des Invalides in de verte, de Champs Elysées om de hoek. Vooral vanwege de geestdrift van de Franse studenten die het Nederlands binnen de Faculté des Langues Germaniques als bijvak hadden gekozen en die allemaal Nederland een ‘echt land voor jongeren’ vonden en het Nederlands een taal die bij die kwalificatie goed paste. Zij zetten hun enthousiasme om in toewijding, studeerden goed en stapten op een dag in een bus om in Amsterdam naar de schilderijen van Rembrandt en Van Gogh te gaan kijken, en vooral om hun verworven kennis van het Nederlands in de praktijk te gaan oefenen.
Hun reis is geen teleurstelling geworden, maar leverde wel voor allen een bepaald soort tegenvallende ervaring op. Zodra ze zich in het Nederlands tot een Nederlander wendden, kregen ze antwoord in het Engels. Arme Franse neerlandici in spe. De gelegenheid om hun Nederlands te oefenen werd ze door Nederlandse leeftijdgenoten niet geboden. Erger nog: ze werden heel dikwijls geconfronteerd met de voor hen buitengewoon deprimerende vraag: ‘Hoe kom je er in hemelsnaam bij om Nederlands te willen leren?’
U kunt zich mijn treurnis wel voorstellen, toen ze me hun reisverhalen vertelden. Heel anders is het me later vergaan, toen ik hetzelfde werk ook in Indonesië te doen kreeg, aan de Universitas Indonesia. Enerzijds was het voor de studenten een aangename bijkomstigheid dat er in de eigen taal, het Indonesisch, woorden zijn waarvan ze tijdens hun studie ontdekten dat die uit het Nederlands komen. Een rok is in het Indonesisch rok. Als je maagpijn hebt, dan heb je maag. Zoek je een uitlaat voor je auto, dan kijk je waar het woord knalpot staat. En wanneer je een kledingstuk wilt laten vermaken, dan kun je terecht bij het ambachtelijke bedrijfje waar het uitnodigende opschrift Vermaak is aangebracht.
Anderzijds waren er onder die jonge Indonesische neerlandici wel, die af en toe thuis nog Nederlands te horen kregen, bijvoorbeeld als vader of moeder ontstemd was, of vooral ook als opa of oma van vroeger vertelden. Er is op de wereld een plek waar mensen zijn, oude mensen vooral, die Nederlands de mooiste taal van de wereld vinden, die het heerlijk vinden om het te horen en die ervan genieten wanneer ze de gelegenheid krijgen om het weer eens te spreken. Dat is wel andere koek dan de akelige weggooierigheid over eigen taal, waarmee ik binnen onze landsgrenzen zo regelmatig ben geconfronteerd en die mij altijd zo tegen de borst stuit. Maar dit kan lijken op negativisme. En ik ben niet graag negatief. Ik wil argumenten aandragen vóór de schoonheid en originaliteit van de Nederlandse taal.
Er zijn te veel argumenten om ze allemaal op te noemen en ik ben zeker ook niet in staat om ze allemaal te noemen. Daarom heb ik ervoor gekozen om het te hebben over de poëtische aspecten van onze taal. Met opzet uiteraard. Je hoort wel eens van die boutades: Nederlands zou meer lijken op een keelziekte, zoiets. Anderzijds zijn er toch ook veel mensen die wel weten dat Nederland en Vlaanderen zeer grote dichters hebben voortgebracht.
Ik weet niet of er genoeg mensen beseffen dat er in het Nederlands veel poëzie is buiten de poëzie, in de spreektaal, de volkswijsheden, in kinderversjes, in reclame ook, een soort poëzie die dikwijls van zodanige aard is dat we kunnen zeggen: een dergelijk taalverschijnsel bestaat alleen maar in het Nederlands.