dat daardoor de fabricage en dus de omzet en winst van de gehele onderneming in het gedrang dreigden te komen. Oplossing van het probleem? In de lampen werden voortaan mínder duurzame materialen verwerkt. Ze raakten toen, voor het eerst eigenlijk, na een bepaalde gebruikstijd op.
En zo werd Philips gloeilampenfabriek uit Eindhoven dus PHILIPS, een wereldmerk op elektronicagebied.
Al mag het bij de Van Dale om ‘slechts’ een woordenboek gaan, het is wel de Nederlandse taal - ons aller moerstaal zogezegd - waar het om gaat. En dat telt in een wereld met vervagende en wegvallende grenzen. Onder andere door de Europese eenwording, ‘Schengen’, ‘global village’ en internet. Bovendien is de positie van het Nederlands in Vlaanderen in veel opzichten heel anders - het verkeert permanent in een competitieverband met het Waals-Frans van Wallonië en het Duits (de derde officiële taal van België) uit de Belgische oostgrens, dat vooral op economisch gebied wordt uitgevochten: het koesteren ervan is van een heel andere, historisch gegroeide orde dan in Nederland het geval was en is. Bovendien, de reputatie van Van Dale's woordenboek van de Nederlandse taal was en is ij-zer-sterk, waardoor er sprake kon, kan en zal blijven zijn van een, zoals dat heet, ‘vriendelijke afzetmarkt’.
Uitgeverij Van Dale's Lexicografie - die inmiddels een hele waaier van Nederlandse taalboeken heeft uitgebracht (zie www.vandale.nl) - ziet niet zozeer brood in het regelmatig uitbrengen van wéér een nieuwe Van Dale. Maar de firma móet het brood op de plank blijven verdienen om een heel professioneel redactie- en productieapparaat in stand te kunnen houden. In oude tijden hobbelde de vorming van nieuwe edities voornamelijk door studeerkamers van vriendelijke, welwillende taalgeleerden in Nederland en Vlaanderen, lieden die meestal na lange tijd weer een manuscript pleegden af te scheiden.
Nu is voor elke nieuwe Van Dale tempo en ritme geboden, wat natuurlijk alle daarmee samenhangende gevaren herbergt, zoals grofmazigheid in het selectieproces van nieuwe en van reeds gepubliceerde woorden.
Doordat grote sociale veranderingen in Nederlandssprekende samenlevingen plaatsvinden, zal de behoefte aan een regelmatig geactualiseerd betekenissenwoordenboek, zoals Van Dale dat is, blijvend zijn. Niet alleen daar waar het ‘Hollands-Nederlands’ wordt gesproken (het overgrote deel van het Koninkrijk der Nederlanden), het ‘Vlaams-Nederlands’ (in de noordelijke en westelijke kant van het Koninkrijk België en in het topje van de Republiek Frankrijk) en het ‘Afrikaans’ (in de Republiek Zuid-Afrika). Maar ook, denk ik, waar het Surinaams-Nederlands opklinkt, dat nog maar heel recent (officieel) tot de Nederlandse taalfamilie is gaan behoren (het wordt in de Republiek Suriname en in delen van onder andere Amsterdam gesproken).
Overigens, het behoeft mijns inziens niet echt lang te duren om het ‘Platduits’ (lijkt op het Gronings) dat langs de gehele Waddenkust van Dollard tot in Denemarken wordt gesproken, tot de Nederlandse taalfamilie toe te laten. Dat geldt wellicht ook nog voor het type Nederlands dat, zelfs nu nog, in het Rijnland wordt gesproken, maar dat sinds de Pruisische overheersing in de 19de eeuw danig verkruimeld is geraakt. Sic transit gloria mundi.
In de nieuwe Van Dale zijn maar liefst 9000 nieuwe Nederlandse woorden opgenomen: geen wonder, want wekelijks worden er gemiddeld ruim dertig nieuwe woorden ‘uitgevonden’. Wat te denken van juwelen als ‘biechtstoelprocedure’, ‘ietsisme’, ‘draaideurcrimineel’ en ‘wipkip’. In feite zijn deze neologismen samenstellingen van bestaande woorden of delen ervan. Maar doeltreffend (en geestig) zijn ze zeker. Ook ‘oude’ woorden die nog wel in het collectieve taalveld zweefden, maar nog niet eerder Van Dale bereikten, duiken in de 14de editie voor het eerst op: ‘trekdrop’ bijvoorbeeld en ‘badeend’.
Maar waarom zijn woorden als ‘calcopianeren’ en ‘welluig’ niet in de nieuwe Van Dale terecht gekomen?
Hoe woorden voor een nieuwe Van Dale geselecteerd zijn? Door de woordenschat van de laatste editie te meten aan het actuele taalgebruik (dus napluizen geblazen van onder andere kranten en tijdschriften) en nieuwe te ontdekken in dezelfde en in andere media.
In de 14de editie van Van Dale komen ook woorden en begrippen voor uit de multiculturele samenleving en uit de internetwereld. In minder mate geldt dit voor de jongerentaal, want als ergens nieuwe woorden en uitdrukkingen werkelijk als paddestoelen uit de grond schieten, om niet zelden even snel te verdwijnen, dan is het wel daar.
Hoezeer de ‘Grote’ of ‘Dikke’ Van Dale wel aan het hart van Nederlandssprekenden is gebakken, daarvan getuigt de lekker pesterige website www.SchanDale.nl. Het is een soort controlegroep van Boze Lezers en Taalkundigen richting de redactie van het woordenboek.
De vlammende ernst die er van hun site af komt, lijkt (schrijf ik voorzichtig) meestal wel hout te snijden. In elk geval houdt het de samenstellers van het woordenboek scherp - en daarmee de kwaliteit van wat wel als het enige monument van de Nederlandse taal in ieders kamer kan staan en ook behoort te staan: Van Dale's woordenboek van de Nederlandse taal - veertiende editie.