Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
In de kijkerIn de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat. | |
Woorden maken promotieKent u ze nog? De gastarbeiders? Misschien niet, want dat werden eerst buitenlanders, toen immigranten, etnische minderheden en allochtonen, en tegenwoordig zijn ze als nieuwkomers kennelijk nóg beter af. In de loop van de tijd is ons meer afgenomen. Waar zijn bijvoorbeeld de leerlingen op de kweekschool gebleven die onderwijzer wilden worden? Zijn dat nu allemaal studenten aan de pedagogische academie die ernaar streven als docent voor de klas te staan? En zijn er nog wel scholieren die leren, nu niet alleen aan universiteiten, maar zelfs aan mbo- en hbo-instellingen studenten studeren?
(uit: Pyter Wagenaar, ‘Mooie woorden - Taal in de omgang (5)’. In: Vakblad Taal, jg. 3 (2005), nr. 3, p. 5) | |
De hélemaal-inflatieHélemaal enig! Echt hélemaal geweldig! Ongegrond gejuich rukt op Op internet levert een bezoekster commentaar op de musical Mamma mia: ‘Het is al een tijdje geleden dat ik naar de voorstelling geweest ben, maar ik wilde toch nog even kwijt dat hij helemaal geweldig is!’ En in een advertentie op 2ehands.nl staat te lezen: ‘Helemaal geweldig; roze Tweety zwembroek voor je kleine meid!! Eén maal gedragen, dus z.g.a.n.!!’ Wat valt op aan beide stukjes proza? Dat ze zich schuldig maken aan helemaal-inflatie. Dingen zijn niet goed, mooi of (als het echt niet beter kan) geweldig, nee, ze zijn hélemaal goed, hélemaal mooi, hélemaal geweldig. Als een mevrouw in een woonprogramma op tv ziet dat het styling team haar antieke buikkastje heeft overgeschilderd in een oogtergende combinatie van zilver met signaalroze, dan roept ze: ‘Helemaal gaaf!’ Daarmee bedoelt ze niet dat het kastje nergens beschadigingen of mankementen vertoont, ze bedoelt dat het niet beter kan. De volmaaktheid voorbij. Knorrige oude mannen durven misschien te beweren dat dit lukrake gebruik van het versterkende helemaal modieuze vrouwentaal is. Maar die mannen zitten ernaast, want hun seksegenoten gebruiken het versterkende helemaal net zo goed, maar dan in combinatie met wat stoerdere kwalificaties. ‘Lekker gevist vandaag?’ ‘Ja, een enorme snoek gevangen. Helemaal top.’ Waar stopt deze inflatie van juichkreten? Nergens, zijn wij bang. ‘Is je koffie lekker?’ ‘Ja, helemaal goed. Heerlijk trouwens, dat roomboterkoekje erbij. Echt hélemaal super!’
(uit: ‘Hélemaal enig! Echt hélemaal geweldig! Ongegrond gejuich rukt op’. In: Vakblad Taal, jg. 3 (2005), nr. 4, p. 8) | |
Het AN in VlaanderenEen van de redenen waarom het zo evident is om het taalgebruik van individuen te corrigeren, heeft te maken met het feit dat we taalleren als een individuele gebeurtenis beschouwen. Een taal wordt vaak als een vorm van kennis gezien, of als een individuele vaardigheid, niet zoals we denken, doen en falen als individuele zaken beschouwen. Hoe ‘goed’ we spreken, zou in dat opzicht een gevolg zijn van hoeveel we (taalkennis) hebben gestudeerd. Wie AN-taalvormen gebruikt, krijg daarom ook een rationeel en redelijk karakter toebemeten dat in sociaal contact een quasi-natuurlijk overwicht oplevert. Standaardtaalgebrek bij anderen wordt dan een louter individueel kennis- of mentaliteitsprobleem, dat door anderen openlijk gecorrigeerd of betreurd mag worden. Talige competentie is echter nooit een louter individuele kwestie. Net zoals je om te falen minstens met z'n tweeën moet zijn, spreek en schrijf je een taal nooit alleen. En zoals vele taalleerders merken, is een taal leren niet slechts een kwestie van grammatica en woordenschat verwerven, maar moet je je ‘manieren van spreken’ eigen maken om succesvol te communiceren. Die staan nergens opgeschreven en kunnen niet geblokt worden, maar je wordt er ervaren in door mensen te leren kennen die die taal spreken, en die je ook toegang geven tot hun netwerk. Meer dan een individuele inspanning houdt taalleren voor een belangrijk gedeelte dus een sociale onderhandeling in. Een onderhandeling namelijk met de sprekers en situaties die met een taalvariëteit verbonden zijn. Het is niet verwonderlijk dat iemand met moeite AN spreekt of wil leren, wanneer men het AN ervaart als de taal van mensen waarbij men zich gecorrigeerd, ongekend of niet gewaardeerd voelt - vergelijkbaar met wat het voor de meeste Vlamingen zou betekenen om verplicht met een Noord-Nederlands accent te spreken. Slachtoffers van onze correctiepraktijk worden verder gerechtvaardigd door het idee dat probleemloze communicatie enkel kan plaatsvinden in een zoveel mogelijk gezuiverde variëteit. Het AN moet daarom een variëteit zijn die niet voor verwarring zorgt, die algemeen verstaanbaar is en regelmatig getrimd moet worden om wildgroei | |
[pagina 42]
| |
te vermijden. Geen woorden dus die niet algemeen verspreid zijn, geen accenten die ‘moeilijk te begrijpen zijn’, en een consistente spelling. Nu kunnen taalverschillen natuurlijk altijd voor miscommunicatie zorgen, maar dat is zeker niet automatisch het geval. Het charmante karakter van het Zuid-Afrikaans, dat sterk afwijkt van het AN, lijkt vaak de traditionele bezwaren over transparante communicatie te overwinnen. Zelfs exact dezelfde taal spreken (voorzover dat mogelijk zou zijn) garandeert geen probleemloze communicatie, zoals de misverstanden en ruzies in ons leven illustreren. Wie wil communiceren, laat zich niet door taalverschillen tegenhouden. Een andere rechtvaardiging is dat hoe meer Vlamingen AN spreken, des te dichter het ideaal nabijkomt van een Vlaanderen dat komaf maakt met een geschiedenis die ‘anders had moeten lopen’, meer bepaald een geschiedenis waarin van een splitsing der Nederlanden en van Franstalige dominantie in België geen sprake had mogen zijn. Door het standaardtaalgebruik in Nederland over te nemen, meende men vroeger aan te sluiten bij een als authentieker aangevoelde Nederlandstalige traditie die in Vlaanderen gecorrumpeerd zou zijn. Die keuze en overtuiging brengen tot op vandaag een strenge sanctionering mee van taalgebruik dat ‘te Vlaams’ is, en zorgt ervoor dat wie geen AN spreekt makkelijk gezien wordt als iemand die deze ‘slechte’ geschiedenis al dan niet bewust voortzet.
(uit: Jürgen Jaspers, ‘Algemeen Nederlands en gelijke kansen’. In: Over taal, jg. 44 (2005), nr. 1, p. 6-11) | |
Johan Hendrik van DaleOver de persoon van Van Dale weten we niet zo veel. Hij was een vriendelijke, hulpvaardige man en een buitengewoon harde werker, een workaholic. Al bij zijn leven werd gezegd: ‘Van Dale werkt zich dood.’ Ontspanning kende hij niet. De weinige gegevens die we over hem hebben, wijzen erop dat hij tijdens zijn korte leven geteisterd werd door lange periodes van ziekte: hoofdpijn, koorts, overspannenheid - een zachtaardige zenuwlijder. Er zijn legio anekdotes in omloop die hem typeren als een halve malloot, maar daar is geen enkel bewijs voor. Vrijwel allemaal dateren ze van een halve eeuw later en vrijwel allemaal komen ze uit één bron.
Wie zich in zijn leven verdiept, vraagt zich af wat hem dreef. Zonder enige twijfel was hij een onderwijzer met een brede belangstelling en een grote kennis op het gebeid van geschiedenis en taalkunde. Maar waarom zei hij nooit ‘nee’ als hem weer gevraagd werd zijn schaarse tijd en zijn gezondheid op te offeren aan projecten die ver beneden zijn niveau lagen? Waarom bewerkte hij eindeloos veel schoolboeken, en bovenal: waarom ging hij in op het verzoek dat woordenboek te bewerken, hoewel hij erg onder de werkzaamheden gebukt ging? We weten de antwoorden niet, maar een combinatie van ambitie en geldzucht heeft zo goed als zeker een rol gespeeld. En dat Van Dale zich gefrustreerd voelde over zijn positie en zijn gebrek aan een wetenschappelijke opleiding valt niet uit te sluiten.
(uit: Lo van Driel, ‘Een workaholic die geen “nee” kon zeggen - Woordenboekmaker Johan Hendrik van Dale’. In: Onze Taal, jg. 74 (2005), nr. 4, p. 84-85) | |
Nederlands in BrusselToen ik begin jaren zeventig op mijn eerste grote buitenlandse avontuur per fiets Brussel aandeed, was de stad veel francofoner dan nu het geval is. Ik herinner me nog dat het toen moeilijk was om iemand te vinden die je in het Nederlands de weg kon of wilde wijzen. De taalstrijd in België woedde in alle hevigheid en de meeste Franstaligen die ik tegen kwam dachten er niet over om ook maar een woord Nederlands in de mond te nemen. Ze keken neer op de taal van Vondel en op de sprekers ervan.
Anno 2005 ligt dat heel anders. Het overkomt me regelmatig dat een taxi-chauffeur die ik in het Frans aanspreek, me in het Nederlands van repliek dient, hoewel mijn Frans veel beter is dan zijn Nederlands. Ze zijn er trots op dat ze het Nederlands ook enigszins beheersen. Zeker in Brussel is het tegenwoordig ‘bon ton’ om ook een mondje Nederlands te praten. Veel echte BrusselnarenGa naar eindnoot1 zijn perfect tweetalig. Dat komt omdat ze noch als Vlamingen, noch als Walen te boek willen staan. Brusselnaren kijken hooghartig neer op dat boertige, eentalige volk uit de provincie.
Het oprukken van het Nederlands in Brussel heeft ongetwijfeld ook een sociaal-economische achtergrond. Al sinds enkele decennia is het economische en demografische zwaartepunt van België van Wallonië naar Vlaanderen verschoven. De Vlamingen zijn niet alleen een stuk talrijker dan de Walen, maar Vlaanderen doet het ook economisch gezien stukken beter dan Wallonië. Vlamingen hebben door de bank genomen meer te besteden, vandaar dat tegenwoordig hele Brusselse winkelstraten hun personeel verplicht naar de Nederlandse les sturen.
(uit: GPD, ‘Standplaats Brussel | Nederfrans’. In: Haagsche Courant, 29-03-2005) |